BAC 2021-01672
Publicatiedatum 16-02-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 14 mei 2021 met kenmerk UHT-DHS A en UHT-DC-1 A
Ontvangst bezwaarschrift: 1 juli 2021
Hoorzitting: 26 oktober 2023
Overdracht advies aan UHT: 21 december 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren en de bestreden besluiten in stand te laten.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde], namens [belanghebbende], op 24 juni 2021 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van 14 mei 2021 met kenmerken UHT-DHS A en UHTDC-I A.
Bij beschikkingen met kenmerken UHT-DHS A (afwijzing hardheidsregeling) en UHT-C-I A (afwijzing compensatieregeling) is belanghebbende meegedeeld dat zij over de
toeslagjaren 2011 tot en met 2014 geen aanspraak heeft op compensatie.
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in artikel 8.6 en artikel 9.2 van de Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 24 december 2019 telefonisch verzocht om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2010 tot en met 2014.
- Op 17 november 2020 heeft belanghebbende telefonisch aan haar persoonlijk
zaakbehandelaar meegedeeld dat haar verzoek zich richt op de toeslagjaren 2011 tot en met 2014 en dat toeslagjaar 2010 niet hoeft te worden herbeoordeeld. - In de beoordelingskaders van 6 oktober 2020 is de beoordeling van de KOT van
belanghebbende over de jaren 2011 tot met 2014 opgenomen. De voorlopige zienswijze is dat geen sprake is van vooringenomen handelen door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) en dat evenmin sprake is van hardheid of een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld (O/GS). - Deze voorlopige zienswijze is voorgelegd aan de Commissie van Wijzen (CvW). De
CvW heeft – samengevat – geoordeeld dat B/T zich terecht op het standpunt stelt dat belanghebbende niet voor compensatie in aanmerking komt. - Bij genoemde beschikkingen van 14 mei 2021 heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie KOT over de toeslagjaren 2011 tot en met 2014, omdat over deze periode door B/T geen fouten zijn gemaakt en evenmin is gebleken dat de KOT over die jaren te laag is vastgesteld of dat B/T in de situatie van belanghebbende te streng was bij het uitvoeren van de regels van de KOT.
- Op 24 juni 2022 heeft gemachtigde pro forma bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen. UHT heeft op 10 augustus 2021 de ontvangst van het bezwaarschrift
schriftelijk aan gemachtigde bevestigd. - Bij brief van 22 september 2022 heeft gemachtigde aanvullende gronden ingediend.
- Op 3 maart 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaren van
belanghebbende. - Bij e-mail van 13 oktober 2023 heeft gemachtigde ten behoeve van de hoorzitting
aanvullende stukken overgelegd. - Op 26 oktober 2023 heeft de Commissie het bezwaar van belanghebbende behandeld op een hoorzitting in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
- De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft het bezwaar behandeld en geadviseerd als volgt.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Aan BIT toe te rekenen fouten in het geautomatiseerde systeem
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat in het geautomatiseerde systeem dat B/T in de desbetreffende toeslagjaren gebruikte, een aantal jaren een veel te laag
toetsingsinkomen is ingevoerd, waardoor de toeslagen te hoog zijn vastgesteld met hoge terugvorderingen tot gevolg. Volgens belanghebbende is dit aan B/T toe te rekenen en is daarom sprake van onzorgvuldig en/of vooringenomen handelen, als gevolg waarvan belanghebbende voor compensatie in aanmerking komt.
Uit het dossier blijkt dat belanghebbende in 2011 meerdere keren zelf een wijziging van het toetsingsinkomen heeft doorgegeven. Verder volgt uit de systemen dat op 28 juli 2011 (naar het zich laat aanzien op initiatief van belanghebbende) telefonisch contact is geweest tussen belanghebbende en B/T, op grond waarvan het toetsingsinkomen opnieuw is gewijzigd. In dat telefoongesprek zou volgens UHT sprake kunnen zijn geweest van een miscommunicatie in die zin dat door belanghebbende het maandinkomen van € 2.357 is doorgeven in plaats van het jaarinkomen. Deze gang van zaken komt de Commissie niet onaannemelijk voor.
De Commissie oordeelt dat het toeslagenstelsel ervan uitgaat dat aanvragers zelf - op
tijd - toeslagen aanvragen, controleren en eventuele onjuistheden of veranderingen in de gezins-, woon- of inkomenssituatie doorgeven aan B/T. Dit vanuit de gedachte dat de aanvrager zo het juiste bedrag aan toeslag ontvangt en terugvorderingen en
nabetalingen zo veel mogelijk voorkomen kunnen worden.
De Commissie neemt in aanmerking dat B/T in de voor deze procedure relevante
toeslagjaren een minder actieve rol had bij het ondersteunen van de burger bij de
controle van de gegevens en het doorgeven van tussentijdse wijzigingen dan nu het
geval is. Daardoor werd de KOT het jaar volgend op het jaar waarin van een te laag
toetsingsinkomen werd uitgegaan "automatisch" weer te hoog vastgesteld. De Commissie wijst echter op de verantwoordelijkheid van de burger om de KOT en de gegevens waarop deze KOT berust te controleren en eventuele onjuistheden en veranderingen door te geven. Door belanghebbende is geen bezwaar gemaakt tegen het gehanteerde (te lage) toetsingsinkomen en de daarmee gepaard gaande (te hoge) KOT. Pas in 2014 is door belanghebbende een correctie doorgegeven, waarbij ook het toetsingsinkomen is aangepast. Het oordeel van de Commissie is dan ook dat niet is gebleken van institutioneel vooringenomen handelen en/of hardheid in de toepassing van het stelsel. De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Erkenning van belanghebbende als gedupeerde
Belanghebbende heeft aangevoerd dat sprake is van vooringenomen handelen, omdat de kinderopvanginstellingen waar haar kinderen naar toe gingen, bij B/T op een 'zwarte lijst' stonden. UHT heeft dit onderzocht met als resultaat dat de kinderopvangorganisaties waar de opvang van de kinderen van belanghebbende heeft plaatsgevonden, niet op de zogenaamde 'zwarte lijst' stonden of onderdeel hebben uitgemaakt van een CAFonderzoek. In zoverre kan belanghebbende niet als gedupeerde worden aangemerkt.
Nu ook overigens niet is gebleken van vooringenomen handelen of hardheid bij de
toepassing van de regels met betrekking tot de KOT, concludeert de Commissie dat
belanghebbende niet als gedupeerde in de zin van de Wht kan worden aangemerkt. De
Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Onterechte verrekening met andere toeslagen
Belanghebbende heeft gesteld dat in de jaren 2011 tot en met 2014 de KOT ten onrechte is verrekend met andere toeslagen. Uit de door UHT overgelegde overzichten van het Landelijke Incasso Centrum (hierna: LIC) blijkt naar het oordeel van de Commissie niet dat in de toeslagjaren 2011 tot en met 2014 uit te betalen bedragen KOT zijn verrekend met andere toeslagen. De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Onterechte afwijzing van een betalingsregeling
Belanghebbende heeft aangevoerd dat door haar ingediende verzoeken om een
betalingsregeling te treffen keer op keer door UHT zijn afgewezen. UHT heeft na
onderzoek verklaard dat over de toeslagjaren 2011 tot en met 2014 geen verzoeken van belanghebbende om een betalingsregeling te treffen, noch afwijzing(en) van dergelijke verzoeken door B/T in de systemen zijn aangetroffen. Uit het dossier blijkt alleen dat B/T bij brief van 24 september 2018 uitstel van betaling heeft verleend inzake een openstaand bedrag voor de aanslag Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2017 Dit verzoek is niet gerelateerd aan de KOT en heeft bovendien geen betrekking op de toeslagjaren 2011 tot en met 2014, zodat het in deze procedure geen rol van betekenis heeft. Evenmin volgt uit de op 13 oktober 2023 toegezonden aanvullende stukken en het verklaarde ter zitting dat een verzoek om een betalingsregeling door belanghebbende bij B/T is gedaan, of dat een dergelijk verzoek door B/T (meermaals) is afgewezen.
In de aanvullende documenten probeert de belastingconsulent van belanghebbende
(onder meer) duidelijkheid te krijgen over de omvang van alle schulden van
belanghebbende bij B/T, met het oog op het aanvragen van een betalingsregeling.
Hoewel de documenten weliswaar zijdelings refereren aan betalingsregelingen, vormen zij geen direct en concreet bewijs van een daadwerkelijk verzoek om het verkrijgen van een betalingsregeling van belanghebbende en/of de afwijzing daarvan door B/T. Daarbij speelt mee, dat in de aanvullende stukken door de belastingconsulent wordt verwezen naar diverse toeslagen ten gevolge waarvan vorderingen zijn ontstaan. Ook om die reden is de correspondentie niet zonder meer te relateren aan de schulden van belanghebbende met betrekking tot de KOT, terwijl de compensatieregeling zich daartoe wel beperkt. Daarbij weegt mee dat de brieven waarnaar door belanghebbende wordt verwezen dateren van april 2014. Deze datum sluit niet logisch aan bij het moment waarop de vorderingen van de KOT over de toeslagjaren 2011 tot en met 2014 zijn ontstaan ( en door belanghebbende zijn betaald).
De Commissie stelt op basis van de schriftelijke reactie van UHT tot slot vast dat niet
gebleken is van een verwijt van Opzet/Grove Schuld (O/GS), zodat er ook geen afwijzing van een betalingsregeling kan hebben plaatsgevonden op grond van een onterechte O/GS-kwalificatie.
Met inachtneming van de door partijen over en weer gewisselde standpunten en nadere stukken, concludeert de Commissie dat niet is gebleken van enig vooringenomen handelen, dan wel hardheid in de toepassing van het wettelijke stelsel. De nadere stukken doen naar het oordeel van de Commissie ook niet af aan (de zorgvuldigheid van) de eerdere beoordeling door UHT. De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
De Commissie is gelet hierop van oordeel dat de besluiten van UHT op een zorgvuldige
wijze tot stand zijn gekomen en - onder meer in de schriftelijke reactie en de toelichting ter zitting - inzichtelijk zijn gemotiveerd. De Commissie ziet in wat belanghebbende heeft aangevoerd geen concrete aanknopingspunten die twijfel hieraan rechtvaardigen.
Proceskostenvergoeding
Belanghebbende heeft een verzoek gedaan tot vergoeding van de gemaakte kosten voor rechtsbijstand. Omdat het bezwaar ongegrond is en niet leidt tot herroeping van het bestreden besluit, komt belanghebbende op grond van artikel 7: 15, tweede lid van de Awb niet in aanmerking voor de toekenning van een proceskostenvergoeding.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om het bezwaarschrift ongegrond te
verklaren, de bestreden beschikkingen in stand te laten en het verzoek om vergoeding
van de proceskosten af te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter