BAC 2022-09989
Publicatiedatum 06-12-2023
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 28 april 2022 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 7 september 2022
Hoorzitting: 30 augustus 2023
Overdracht advies aan UHT: 5 oktober 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren, de aangevallen beslissing te herroepen en een proceskostenvergoeding aan belanghebbende toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 28 april 2022 (UHT-DC I), strekkende tot toekenning van € 57.288.
De compensatie is aan belanghebbende toegekend omdat er bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende over berekeningsjaar 2008 fouten zijn gemaakt. Voorts heeft B/T bij de beoordeling van de berekeningsjaren 2007 en 2009 de regels erg streng toegepast. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 7 september 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) is aan belanghebbende voor de hiervoor genoemde jaren een
compensatie toegekend. De compensatieregeling is vervallen per 2 februari 2023 met
terugwerkende kracht tot en met 5 november 2022.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven op grond van de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikking van 28 april 2022 geacht
worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 19 juni 2020 verzocht om een herbeoordeling van de
KOT. UHT heeft de KOT beoordeeld over de jaren 2007 tot en met 2011. - Bij beschikking van 1 maart 2021 (UHT-B DMB2) heeft UHT aan belanghebbende
€ 30.000 toegekend. - Bij brief van 23 februari 2022 heeft UHT belanghebbende een vooraankondiging van de voorlopige compensatie toegezonden. Daarbij is de compensatie aangevuld tot € 55.732.
- Bij definitieve beschikking van 28 april 2022 (UHT-DC I) is de compensatie aangevuld tot € 57.288 voor berekeningsjaren 2007 tot en met 2011.
- Tegen de definitieve beschikking van 28 april 2022 heeft de gemachtigde van belanghebbende op 7 september 2022 een bezwaarschrift ingediend.
- Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht om UHT op te dragen om een besluit op bezwaar te nemen op straffe van verbeurte van dwangsommen.
- UHT heeft op 14 maart 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
- Belanghebbende heeft op 15 augustus 2023 aanvullende gronden ingediend.
- Op 30 augustus 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag van deze hoorzitting is gevoegd bij het
advies.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Belanghebbende heeft een dossier ontvangen met de op het besluit betrekking hebbende stukken. Daarnaast is om het persoonlijk dossier verzocht. Belanghebbende stelt dat zonder het persoonlijke dossier niet kan worden beoordeeld of alle relevante stukken aanwezig zijn. De Commissie volgt dit standpunt van belanghebbende niet. De
Commissie heeft geen aanknopingspunten kunnen vinden om aan te nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)
neergelegde verplichting alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te
leggen. De Commissie adviseert om het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.
Belanghebbende voert aan dat zij het dossier te laat heeft ontvangen en dat haar rechten hierdoor zijn geschonden. De Commissie begrijpt dat het dossier op 8 augustus 2023 is verstrekt aan de gemachtigde van belanghebbende. Dit is meer dan 3 weken voorafgaande aan de hoorzitting. In zoverre zijn belanghebbende en haar gemachtigde in voldoende mate in staat geweest om kennis te nemen van de inhoud van het dossier en nadere gronden te formuleren en in te dienen. De Commissie adviseert om het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.
Verrekeningen (component g compensatieberekening)
De Commissie overweegt dat ter zitting uitleg is gegeven door UHT aan belanghebbende en haar gemachtigde over verrekeningen in het verleden. Duidelijk is dat de door belanghebbende en haar gemachtigde aan de orde gestelde verrekeningen in het verleden inderdaad hebben plaatsgevonden. Er zijn ter zake dan ook geen aftrekposten opgenomen in de compensatieberekening onder g.
Vergoeding juridische hulp (component m compensatieberekening)
Belanghebbende neemt het standpunt in dat de vergoeding voor juridische hulp in de
compensatieberekening niet op de juiste wijze is vastgesteld. Belanghebbende heeft met hulp van een gemachtigde bezwaarprocedures, beroepsprocedures en een procedure in hoger beroep gevoerd. Ook heeft zij een herzieningsverzoek ingediend.
De Commissie overweegt als volgt. De berekening van de vergoeding voor juridische hulp is gebaseerd op artikel 2.2 onder f. en artikel 2.3 lid 6 Wht. De vergoeding heeft
betrekking op door een derde beroepsmatig verleende en aan de belanghebbende in
rekening gebrachte rechtsbijstand met betrekking tot een beschikking als bedoeld in
artikel 2.2, onderdeel a Wht. In haar verweerschrift heeft UHT voldoende duidelijk per
berekeningsjaar toegelicht hoe de toegekende vergoeding tot stand is gekomen. Op de
hoorzitting heeft UHT haar standpunt in zoverre gewijzigd, dat zij een aanvullende
vergoeding voor juridische hulp toekent. UHT heeft aangekondigd dat zij haar beslissing op bezwaar ter zake in ieder geval zal aanpassen.
Belanghebbende heeft eveneens verzocht om compensatie in verband met klachtprocedures die belanghebbende heeft gevoerd. UHT neemt hierover als standpunt in dat het Besluit proceskosten bestuursrecht hiervoor geen ruimte biedt. De Commissie geeft UHT echter in overweging om het begrip 'proceshandeling' in voormeld besluit ruimer te interpreteren dan tot op heden is gebeurd. Ook voor een klacht bij UHT komt belanghebbende naar het oordeel van de Commissie naar analogie van artikel 2.3 lid 6 Wht in aanmerking voor een proceskostenvergoeding. De verleende rechtsbijstand in de klachtprocedure dient in het geval van belanghebbende wel rechtstreeks verband te houden met een beschikking als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onderdeel a. Wht. Dit standpunt van de Commissie is in lijn met eerdere adviezen BAC 2020-046 en 2020-059. De Commissie overweegt dat het bezwaar op dit onderdeel gegrond is en adviseert UHT onder component m ook een vergoeding toe te kennen voor juridische bijstand in het kader van een klachtprocedure.
Discriminatie/ immateriële schade (component n compensatieberekening)
Belanghebbende voert aan dat de grondslag in de compensatieregeling voor vergoeding van immateriële schade niet juist is en dat belanghebbende meer immateriële schade heeft geleden dan tot dusverre vergoed is. Belanghebbende voert aan dat sprake is geweest van (samengevat) aantasting in eer, goede naam en persoon; etnische profilering; discriminatie en ongelijke behandeling; inbreuk op de gegevens van belanghebbende; verminderde levensvreugde; isolatie en achteruitgang in inkomen; minder zorg voor haar kinderen, zuiniger leven en aanpassing leefstijl; geen vakanties geen leuke activiteiten en feestjes. Ter zitting heeft belanghebbende verduidelijkt dat discriminatie voor haar de kern vormt. Belanghebbende verzoekt UHT om voor dat leed aanvullende compensatie toe te kennen. UHT heeft ter zitting aangegeven dat belanghebbende geen nadeel heeft geleden door HOTHOR en FSV. Niettemin heeft belanghebbende aangegeven zich gediscrimineerd te voelen door de B/T. Zij heeft naar voren gebracht dat zij daar niet voor wordt gecompenseerd.
De Commissie begrijpt het betoog van belanghebbende (en haar gemachtigde) zo dat zij bezwaar maakt tegen het stelsel van de Wht, waarbij gekozen is voor de toekenning van forfaitaire bedragen. Om een zo groot mogelijke groep door ongekend onrecht
gedupeerde ouders zo snel mogelijk recht te kunnen doen, heeft het kabinet – onder
andere – gekozen voor het uitkeren van een forfaitair bedrag van€ 30.000 aan alle
gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend en daarvoor, na
aanvankelijk een eerste toets, in aanmerking komen (de zogenaamde Catshuisregeling). Daarna wordt in de integrale beoordeling het definitieve compensatiebedrag vastgesteld. Indien gedupeerde ouders menen dat zij in aanmerking komen voor een vergoeding voor hogere en werkelijk geleden schade, staat de weg open naar de CWS. Dit stelsel is gecodificeerd in de Wht en voorziet in compensatie voor forfaitaire elementen voor onder meer immateriële schade, waarvoor een standaardbedrag van € 500 per 6 maanden geldt. De Wht biedt naar de mening van de Commissie in principe voldoende basis voor het beoordelen en toekennen van de compensatie, zeker nu voor de beoordeling van mogelijke uitzonderingen een maatwerkregeling is getroffen door middel van het inwinnen van het advies van CWS. CWS hanteert vaste beleidskaders, ook voor immateriële schade. Discriminatie is een element dat in het kader van aanvullende schadevergoeding aan de orde kan komen (zie onder 3, onderdeel A. Bouwsteen aantasting in de persoon, van de eer en de goede naam, CWS beleidskader begroting immateriële schadevergoeding). Gelet op het voorgaande adviseert de Commissie aan
UHT om het bezwaar, voor zover dit is gericht tegen de Wht, ongegrond te verklaren.
Volledigheidshalve wijst de Commissie erop dat belanghebbende, los van
schadevergoeding onder de Wht, een verzoek kan indienen bij het College voor de
rechten van de mens om te onderzoeken in het kader van het gelijke behandelingsrecht of in haar situatie sprake is geweest van discriminatie
Belanghebbende heeft inmiddels een verzoek tot vergoeding van werkelijke schade
ingediend, waardoor CWS het element van ervaren ongelijke behandeling/ervaren
discriminatie door de ouder, tezamen met de andere zaken die belanghebbende heeft
aangevoerd in het kader van immateriële schade, kan meenemen in haar advisering aan UHT. De Commissie adviseert UHT wel om component n van de compensatieberekening te wijzigen. UHT zal immers het primaire besluit immers herroepen en daarom adviseert de Commissie om de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade van belanghebbende te berekenen vanaf de datum van de eerste neerwaartse correctie tot de datum van de beslissing op bezwaar.
Wijziging compensatie (componenten o en p compensatieberekening)
In haar verweerschrift voert UHT gemotiveerd aan dat zij de reeds aan belanghebbende toegekende compensatie rentevergoeding gemiste KOT (component o) voor berekeningsjaren 2007, 2008, 2009 en 2011 wijzigt ten gunste van belanghebbende. In de beslissing op bezwaar past UHT de einddatum van de renteberekening aan naar de datum van de beslissing op bezwaar. De Commissie is het daarmee eens.
UHT voert eveneens aan dat zij de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal
(component p) ten gunste van belanghebbende wijzigt omdat zij component m ten
gunste van belanghebbende wijzigt voor berekeningsjaren 2009 en 2010. De Commissie is het daar ook mee eens. De Commissie overweegt dat het bezwaar op deze onderdelen gegrond is.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie ten dele gegrond is en tot herroeping aanleiding geeft, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande adviseert de Commissie UHT om het bezwaar gedeeltelijk
gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen en;
- de vergoeding voor juridische hulp (component m van de compensatieberekening) opnieuw vast te stellen;
- de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade van belanghebbende (componenten van de compensatieberekening) te berekenen vanaf de datum van de eerste neerwaartse correctie tot de datum van de beslissing op bezwaar;
- de rentevergoeding voor gemiste kot (component o van de compensatieberekening) te berekenen tot de datum van de beslissing op bezwaar;
- de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag
(component p van de compensatieberekening) aan te passen; - de proceskosten te vergoeden op basis van 2 procespunten met een wegingsfactor 2 en daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter