Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10259

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 15 augustus 2022 met kenmerk UHT-HD CWS

Ontvangst bezwaarschrift: 8 september 2022

Hoorzitting: 5 oktober 2023

Overdracht advies aan UHT: 6 november 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en de bestreden beschikking deels te herroepen.

Onderwerp van advies

Het door (hierna: gemachtigde) namens (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen “Beschikking aanvullende werkelijke schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade” (hierna: CWS) van 15 augustus 2022 (met kenmerk: UHT-HD CWS). Met toepassing van de destijds geldende Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (met ingang van 5 november 2022 opgenomen in de afdeling 2.1 van de Wet Hersteloperatie Toeslagen (hierna: Wht)) is aan belanghebbende een aanvullend bedrag van € 19.695 toegekend.

Procesverloop

  • Bij beschikking van 29 juni 2022 met kenmerk UHT-DC I is aan belanghebbende medegedeeld dat de definitieve compensatie over de toeslagjaren 2010 tot en met 2013 € 88.242 bedraagt.
  • Op 8 september 2021 heeft belanghebbende CWS verzocht om een aanvullende
    schadevergoeding.
  • Op 15 november 2021 heeft CWS aanvullende vragen gesteld aan belanghebbende. Op 25 november 2021 heeft belanghebbende nadere informatie verstrekt.
  • Op 26 november 2021 heeft in het kader van het verzoek om aanvullende werkelijke schadevergoeding bij CWS een digitale hoorzitting plaatsgevonden met de toeslagpartner van belanghebbende en gemachtigde.
  • Op 6 december 2021 heeft gemachtigde namens belanghebbende gereageerd op
    het hoorverslag en nadere informatie aangeleverd. Daarnaast heeft gemachtigde
    op 10 en 24 december 2021 aanvullende informatie aangeleverd.
  • Op 31 maart 2022 heeft CWS aan UHT geadviseerd om belanghebbende een aanvullende schadevergoeding toe te kennen van € 19.695.
  • Bij beschikking van 15 augustus 2022 heeft UHT dit advies gevolgd en belanghebbende een aanvullende schadevergoeding toegekend van € 19.695.
  • Bij brief van 5 september 2022, door UHT ontvangen op 8 september 2022, heeft
    gemachtigde tegen deze beslissing bezwaar gemaakt. Op 26 september 2022 heeft UHT een ontvangstbevestiging hiervan gestuurd.
  • Bij e-mail van 20 februari 2023 heeft gemachtigde het bezwaarschrift aangevuld.
  • Bij e-mail van 24 februari 2023 heeft gemachtigde op verzoek van UHT uitleg bij
    de aanvullende gronden van 20 februari 2023 verschaft.
  • Op 29 maart 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaargronden van
    belanghebbende.
  • Op 17 juli heeft CWS op verzoek van UHT d.d. 16 maart 2023, een nader advies
    uitgebracht over vermogensschade bestaande uit rente en kosten WSNP-traject.
  • Op 5 oktober 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid
    van partijen. Het verslag daarvan gaat als bijlage bij dit advies.
  • Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft UHT op 13 oktober 2023 op verzoek van de Commissie een nadere schriftelijke reactie in het geding gebracht.
  • Op 19 oktober 2023 heeft gemachtigde per e-mail gereageerd op die reactie.
  • De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft het bezwaar van
    belanghebbende behandeld en het volgende advies uitgebracht.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geding is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Belanghebbende voert aan dat bij de toekenning van de aanvullende schadevergoeding het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Volgens hem geldt voor personen die in een MSNP- of WSNP-regeling zaten op het moment dat ze als gedupeerde werden aangemerkt, volledige vergoeding hebben gekregen van hun schulden, ongeacht of ze al iets aan de boedel hadden afgedragen. Voor belanghebbende geldt echter dat hij de WSNP al met een schone lei had afgerond voordat hij als gedupeerde werd aangemerkt. Ondanks dat de toeslagenaffaire de oorzaak was dat hij in de WSNP raakte, wordt belanghebbende in het geheel niet gecompenseerd voor zijn schulden. Dit creëert volgens belanghebbende een ongelijke behandeling in een vergelijkbare situatie en daarmee ontstaat strijd met het gelijkheidsbeginsel. Daarbij wijst belanghebbende erop dat CWS, door het niet volledig vergoeden van alle schade die voortkomt uit het WSNP-traject, miskent dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de toeslagenaffaire en het WSNP-traject. Belanghebbende is van mening dat UHT deze kwestie onvoldoende heeft meegewogen in de genomen beslissing.

Toetsingskader

De Commissie stelt ten aanzien van de door haar te verrichten toetsing van het bestreden besluit van UHT het volgende voorop.

In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) biedt het kabinet gedupeerde ouders de mogelijkheid – naast de (deels) forfaitaire compensatie – ook een verzoek tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Dit verzoek kan door de gedupeerde ouder worden ingediend bij CWS. Artikel 2.1, derde lid, Wht vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld (vgl. het eerdere advies van de BAC van 29 april 2022, zaak nr. BAC 2021-2219, te raadplegen via www.herstel.toeslagen.nl). De gedupeerde ouder dient daarbij informatie te verschaffen waaruit aannemelijk wordt i) dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en ii) dat die schade het gevolg is van de handelswijze van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) waarvoor de ouder al gecompenseerd is.

Omdat CWS is ingesteld om gedupeerde ouders de gang naar de rechter te besparen,
dient de adviesprocedure tegemoet te komen aan de eisen van een eerlijk proces als
bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM.

Nadat CWS heeft beoordeeld of een gedupeerde ouder recht heeft op aanvullende
compensatie, wordt het advies uitgebracht aan UHT. UHT mag zich volgens vaste
jurisprudentie op het onderzoek van CWS baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft
dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Daarbij is van belang dat het advies past binnen de door CWS vastgelegde beleidskaders.

UHT kan ter motivering van haar besluit over aanvullende compensatie volstaan met
verwijzing naar het advies van CWS, als het advies zelf de motivering bevat en van het
advies kennis is of wordt gegeven. Het is mogelijk dat UHT in uitzonderlijke gevallen tot een beslissing komt die afwijkt van het advies van de CWS, maar dit moet dan goed
onderbouwd worden. In een bezwaarprocedure als de onderhavige beoordeelt de Commissie of UHT op juiste wijze invulling heeft gegeven aan de vergewisplicht. Deze toets vindt in beginsel plaats aan de hand van de door belanghebbende ingediende gronden van het bezwaar. In het geval UHT is afgeweken van het advies van CWS, beoordeelt de Commissie of dit goed onderbouwd heeft plaatsgevonden.

Vermogensschade

De Commissie begrijpt dat belanghebbende het als onrechtvaardig ervaart dat schulden van gedupeerden in een lopend WSNP-traject worden kwijtgescholden en het boedelbedrag wordt teruggestort, terwijl belanghebbende het WSNP-traject had afgerond voordat hij als gedupeerde werd aangemerkt en daarom geen vergoeding voor door hem afgeloste schulden ontvangt. Het is echter een gegeven dat de regeling met betrekking tot het al dan niet compenseren of kwijtschelden van schulden niet voor alle gedupeerde ouders hetzelfde resultaat geeft. In het geval van belanghebbende is de schuld bij B/T, die ook op de slotuitdelinglijst van de WSNP stond (voor een gedeelte) afgelost in het kader van het beëindigen van het WSNP traject en is belanghebbende wel voor de ten onrechte teruggevorderde KOT gecompenseerd in de definitieve compensatiebeschikking, maar zijn zijn schulden niet kwijtgescholden. Daarnaast is er door CWS rekening gehouden met de specifieke situatie van belanghebbende. Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding heeft CWS immers oog gehad voor het feit dat belanghebbende in financiële problemen was geraakt als gevolg van de KOT-stopzetting en terugvordering en hij deze schulden en invorderingskosten had afgelost door
jarenlang deel te nemen aan de WSNP. De Commissie is daarom van oordeel dat UHT zich mag baseren op de conclusie van CWS, welke zorgvuldig en navolgbaar tot stand is gekomen.

Rente en kosten als schade

Wat betreft de bijkomende kosten bij schulden en geldleningen als gevolg van de KOT-problematiek, heeft UHT in haar aanvullende schriftelijke reactie van 13 oktober 2023 alsnog erkend dat deze kosten wél als materiele schade zijn aan te merken. UHT heeft de totale schade aan kosten en rente met betrekking tot de schulden die in het WSNP-traject zijn meegenomen begroot op € 3.061. Volgens belanghebbende is de wijze
waarop UHT dit bedrag heeft berekend ‘an sich’ niet verkeerd. In zijn ogen dient dit
bedrag echter als aanvullende schadevergoeding te worden uitgekeerd in plaats van te
worden verrekend, zoals UHT voornemens is te doen.

Belanghebbende kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat het hiervoor genoemde bedrag van € 3.061 moet worden uitgekeerd en niet mag worden verrekend. Zoals UHT terecht opmerkt in haar aanvullende schriftelijke reactie van 13 oktober 2023, is in het compensatiebedrag dat belanghebbende bij beschikking van 29 juni 2021 door UHT is toegekend een bedrag van € 20.331 begrepen voor materiële schadevergoeding. Volgens vast beleid van CWS kunnen onder de component materiële schade bijvoorbeeld ook (betaalde) rente en/of afsluitkosten vallen die als bijkomende kosten van schulden of leningen zijn aan te merken (zie het Beoordelingskader Materiële Schade d.d. 8 februari 2023 van CWS). In haar advies heeft CWS een totale materiële schadevergoeding geadviseerd van € 12.255. Dat bedrag vermeerderd met het thans door UHT alsnog schuldig erkende bedrag van € 3.061 is nog altijd lager dan het belanghebbende reeds uitbetaalde bedrag aan materiele schadevergoeding. De Commissie kan zich vinden in het standpunt van UHT dat, nu de kosten en rente als schuldenpost in aanmerking komt voor vergoeding, aan het bezwaar op dit punt tegemoet wordt gekomen. Daarmee is dit bezwaar gegrond.

Proceskostenvergoeding

Hoewel het bezwaar naar het oordeel van de Commissie deels gegrond is en het advies
van de Commissie ertoe strekt om de beschikking met kenmerk UHT-DC I te herroepen, zal de Commissie UHT niet adviseren de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden. Het bezwaar van belanghebbende heeft er immers niet geleid tot het advies hem een hoger bedrag ter zake van materiele schadevergoeding toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie UHT om het bezwaar van belanghebbende gedeeltelijk gegrond te verklaren en de bestreden beschikking te herroepen voor wat
betreft de vergoeding van de kosten en rente ten aanzien van de schulden meegenomen in het WSNP-traject.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter