BAC 2022-04584
Publicatiedatum 16-02-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 25 januari 2022 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschriften: 2 maart 2022
Hoorzitting: 30 maart 2023
Overdracht advies aan UHT: 2 oktober 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar in deze zaak gedeeltelijk gegrond te verklaren
Onderwerp van advies
Het door (hierna: gemachtigde) namens (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift van 28 februari 2022, ingekomen op 2 maart 2022, is gericht tegen de door de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag 2007 tot en met 2009 (kenmerk UHT-DC I).
Bij beschikking van 25 januari 2022, met kenmerk UHT-DC I, is een compensatie aan belanghebbende toegekend. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan hem voor de jaren 2007 tot en met 2009 een definitief bedrag van € 41.783 toegekend.
Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) in werking getreden. Gelet op de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking van 9 februari 2022 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Gelet op het voorgaande, moet de bestreden beschikking van 25 januari 2022 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Op 17 februari 2020 heeft belanghebbende UHT verzocht om een herbeoordeling van de aan hem toegekende KOT over de toeslagjaren 2007 tot en met 2009.
- Bij beschikking van 30 april 2021 (UHT-B DMB2) is aan belanghebbende het minimum compensatiebedrag van € 30.000 toegekend.
- Bij brief van 8 december 2021 heeft UHT belanghebbende een vooraankondiging van de voorlopige compensatieberekening over de jaren 2007 tot en met 2009
toegezonden, waarin een voorlopig bedrag van € 35.645 is toegekend. - Bij beschikking van 25 januari 2022 met kenmerk UHT-DC I heeft UHT belanghebbende een definitieve compensatie toegekend van € 41.783 voor de jaren 2007 tot en met 2009. Het resterende bedrag van € 6.138 is aan belanghebbende nabetaald.
- Gemachtigde heeft bij brief van 28 februari 2022, ontvangen op 2 maart 2022,
bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 25 januari 2022. Op 18 maart 2022
heeft UHT een ontvangstbevestiging gestuurd. - UHT heeft op 4 april 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van
belanghebbende. - Op 30 maart 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid
van partijen. Het verslag daarvan is achter dit advies gevoegd. - De termijn voor de beslissing op bezwaar is, met instemming van de belanghebbende en zijn gemachtigde, verlengd tot en met 15 juni 2023.
- Op 6 juli 2023 heeft de Commissie nadere stukken ontvangen van UHT. Op 26 juli 2023 heeft de gemachtigde per e-mail hierop gereageerd.
Ontvankelijkheid
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De compensatieberekening
Gemachtigde stelt dat hij de onderliggende stukken niet tot zijn beschikking heeft, waardoor hij de totstandkoming van de bedragen uit de beslissing 25 januari 2022 niet
kan controleren.
In haar schriftelijke verweer heeft UHT de totstandkoming van de in de compensatieberekening vermelde bedragen nader toegelicht. De Commissie kan UHT
volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Weliswaar heeft UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beslissing niet uitvoerig toegelicht, dit impliceert echter niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is.
Ter voorbereiding van de definitieve compensatiebeschikking zijn de bedragen in de
compensatieberekening vastgesteld aan de hand van de gegevens die de Belastingdienst/Toeslagen tot haar beschikking had. De bedragen zijn afkomstig uit
onder meer de voorschotbeschikkingen, definitieve beschikkingen en wijzigingsmeldingen van de KOT, de RKT-bestanden, SAS-overzichten en de overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC).
De Commissie is daarom van oordeel dat door middel van het indienen van de schriftelijke reactie, waarin per onderdeel is ingegaan op de totstandkoming van het in
de compensatieberekening vermelde bedrag, en de aanvullende schriftelijk reactie van 6 juli 2023, de bestreden besluiten voldoende zijn onderbouwd. Gelet op het vorenstaande, adviseert de Commissie UHT het bezwaar ten aanzien van dit punt ongegrond te achten.
Vergoeding juridische rechtsbijstand 2008 en 2009
Gemachtigde stelt in bezwaar en tijdens de hoorzitting dat de door UHT berekende vergoeding voor juridische kosten te laag is. Gemachtigde meent dat aan
belanghebbende ook procespunten moeten worden toegekend voor de door hem zelf
ingediende bezwaar- en beroepszaken. Gemachtigde heeft aangegeven dat verschillende juridische adviseurs -waaronder hijzelf- daarbij mogelijk bijstand hebben verleend en hij heeft verzocht om, indien dit zo blijkt te zijn, de kosten daarvoor mee te nemen in het compensatiebedrag.
De Commissie wijst erop dat op grond van artikel 2.3 lid 6 Wht een forfaitaire vergoeding wordt toegekend voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor zover deze kosten niet eerder zijn vergoed. Het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt artikel 2 lid 3 dat alleen in bijzondere omstandigheden van de voorgeschreven bedragen afgeweken kan worden. Ook volgt uit voormalige BAC-adviezen dat in het geval van het indienen van een bezwaarschrift/herzieningsverzoek opgesteld door belanghebbende op basis van aanwijzingen van diens gemachtigde een 0,5 punt vergoeding met wegingsfactor 2 kan worden toegekend.
De Commissie is van mening dat voldoende aannemelijk is geworden dat belanghebbende juridisch advies heeft ingewonnen voorafgaand aan het indienen van
verschillende bezwaar- en beroepschriften. Vast is komen te staan dat belanghebbende drie bezwaarschriften heeft ingediend met betrekking tot de KOT 2008. Twee van deze bezwaarschriften heeft belanghebbende zelf ingediend. Ook heeft belanghebbende zelf tweemaal beroep ingesteld bij de rechtbank. Verder heeft belanghebbende driemaal hoger beroep ingesteld (tweemaal met gemachtigde en eenmaal zonder gemachtigde). Daarnaast heeft belanghebbende een bezwaarschrift en een beroep ingediend in 2009. Voornoemde procedures heeft belanghebbende met gemachtigde ingesteld.
In haar aanvullende schriftelijke reactie, ingediend op 6 juli 2023, geeft UHT aan dat zij het voornemen heeft om 0,5 punt vergoeding met wegingsfactor 2 aan belanghebbende toe te kennen voor de door hem opgestelde bezwaren- en beroepschriften.
De Commissie onderschrijft dit voornemen. De Commissie oordeelt dat UHT voldoende gemotiveerd heeft dat de vergoeding van juridische kosten uitkomt op een bedrag van € 12.555. De Commissie adviseert UHT de vergoeding voor juridische rechtsbijstand hierop te bepalen en het bezwaar op dit punt gegrond te verklaren.
Aanvangsdatum voor berekening immateriële schadevergoeding
In zijn bezwaar en ter zitting heeft belanghebbende te kennen geven dat hij zich niet kan vinden in de door UHT gehanteerde aanvangsdatum van 10 augustus 2010. Volgens belanghebbende dient de aanvangsdatum 18 november 2008 te zijn.
De Commissie stelt voorop dat het compensatiebedrag bestaat uit meerdere (forfaitaire) componenten, zoals de vergoeding van directe materiele schade en immateriële schade. De vergoeding voor immateriële schade is berekend over de periode die aanvangt op de datum van de eerste neerwaartse correctie en eindigt op de datum van de compensatiebeschikking.
Naar het oordeel van de Commissie is er geen aanleiding om de aanvangsdatum voor de immateriële schadevergoeding op 18 november 2008 te stellen. Uit het hersteldossier blijkt, dat de neerwaartse correctie dan wel herziening op 18 november 2008 heeft plaatsgevonden conform de door belanghebbende verstrekte informatie met betrekking tot zijn toetsingsinkomen en/of de door hem verbruikte opvang uren.
Met UHT is de Commissie van mening dat bij de berekening van de immateriële schadevergoeding moet worden uitgegaan van de aanvangsdatum 25 augustus 2010. Dit is de datum waarop de brief 'nihilstelling' aan belanghebbende is verstuurd. Echter, nu UHT per abuis een andere aanvangsdatum heeft opgenomen in het bestreden besluit en deze ook ten gunste is van belanghebbende, adviseert de Commissie - in lijn met het standpunt van UHT - de aanvangsdatum van 10 augustus 2010 te behouden. De Commissie adviseert UHT dan ook het bezwaar op dit punt gegrond te verklaren.
De Commissie adviseert in dit geval conform het standpunt van UHT om de vergoeding immateriële schade aan te passen door de einddatum bij te stellen tot de datum van de beslissing op bezwaar.
Aanvullende vergoeding van 1 %
UHT ziet aanleiding om - nu het bezwaar deels gegrond is en de compensatieberekening wordt aangepast - de aanvullende vergoeding van 1 % over het subtotaal van het compensatiebedrag aan te passen. De Commissie onderschrijft dit standpunt.
Proceskostenvergoeding
Omdat de Commissie adviseert tot het herroepen van de bestreden beschikking van 25
januari 2022, heeft belanghebbende op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen bij hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie de UHT om het bezwaar gegrond te verklaren en op de volgende onderdelen te herroepen en:
- de vergoeding immateriële schade te berekenen vanaf 10 augustus 2010 tot de datum van de beslissing op bezwaar;
- de vergoeding voor de uit het verleden verleende juridische rechtsbijstand (zoals hiervoor in het advies genoemd) te bepalen op het bedrag van € 12.555;
- alsmede de aanvullende vergoeding van 1 % van het subtotaal van het compensatiebedrag aan te passen.
Voorts adviseert de Commissie UHT om een proceskostenvergoeding voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen van twee procespunten tegen het hoogste tarief, met een wegingsfactor twee.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter