BAC 2022-04617
Publicatiedatum 13-12-2023
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 14 februari 2022 met kenmerk UHT CHR GU
Ontvangst bezwaarschrift: 16 februari 2022
Hoorzitting: 18 oktober 2023
Overdracht advies aan UHT: 2 november 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie om de integrale beoordeling van de compensatie in gang te zetten en daarin met name aandacht te besteden aan de gang van zaken rondom de nihil stelling van KOT in 2011 en aan de stopzetting van KOT in 2013.
Onderwerp van advies
Het door [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift, is gericht tegen de door UHT genomen Beschikking lichte toets € 30.000 van 14 februari 2022 met kenmerk UHT CHR GU.
Deze beschikking is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming
compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij
Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021,(Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling).
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en de Catshuisregeling, komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 14 februari 2022 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft zich bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
- Bij beschikking van 14 februari 2022 is aan belanghebbende meegedeeld dat zij (nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000.
- Bij brief van 11 februari 2022, ontvangen op 16 februari 2022 heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend. Op 10 mei 2023 heeft UHT hier schriftelijk op gereageerd.
- Op 18 oktober 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Een verslag is bij het advies gevoegd.
- Bij e-mail bericht van 19 oktober 2023 heeft UHT, zoals afgesproken tijdens de
hoorzitting, een nadere toelichting gegeven. - Gemachtigde heeft hierop bij e-mail bericht van 19 oktober 2023 gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van bezwaarde om compensatie of
tegemoetkoming vooralsnog af te wijzen.
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020
aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen.
Eén van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, indien het
verzoek wordt gehonoreerd (artikel 2.7 Wht).
Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000 is voorzien in het uitvoeren van een zogenaamde eerste (of lichte) toets. Na deze eerste toets volgt een integrale beoordeling op grond van de Wht.
De Commissie meent dat uit de schriftelijke reactie volgt dat UHT na het uitvoeren van
de eerste toets heeft mogen oordelen dat zij geen reden ziet om tot uitkering van € 30.000 aan belanghebbende over te gaan. Immers, over de jaren 2006 tot en met 2013 is de KOT diverse keren neerwaarts bijgesteld ten gevolge van een stijging van het gezamenlijke toetsingsinkomen. In 2013 is daarbij ook het inkomen van de vader van belanghebbende in aanmerking genomen. Dit alles is naar de Commissie meent, in
overeenstemming met de wet.
Met betrekking tot 2011 is de KOT op nihil gesteld omdat het door belanghebbende
doorgegeven LRK-nummer niet overeenstemde met de opvangsoort die zij had
doorgegeven. Belanghebbende heeft het geconstateerde manco hersteld en aan de Belastingdienst/Toeslagen (B/T) het juiste LRK-nummer doorgegeven waardoor het
voorschot over 2011 werd aangepast naar € 8.395. Verder is het aantal opvanguren per 16 maart 2013 gedaald en is de KOT vanaf 16 oktober 2013 stopgezet (productie 25). Door deze wijzigingen werd het voorschot KOT aangepast van € 8.283 naar € 4.165. De wijzigingen in toegekende KOT zijn derhalve in ieder geval op het eerste gezicht verklaarbaar.
Wel adviseert de Commissie UHT om in de integrale beoordeling nader onderzoek te
verrichten naar de toeslagjaren 2011 en 2013.
Met betrekking tot 2011 adviseert de Commissie UHT om nader te onderzoeken of de
gang van zaken rondom de nihil stelling bij beschikking van 6 september 2011 van
institutionele vooringenomenheid getuigt. Daartoe wijst de Commissie op de brief van
B/T van 22 augustus 2011 (productie 17) waarin belanghebbende erop wordt geattendeerd dat het doorgegeven LRK-nummer niet overeenstemt met de opvangsoort. In de tweede alinea van de brief is de volgende passage te lezen:
"Dit heeft consequenties voor de berekening van de toeslag. Het resultaat ziet u in de
beschikking kinderopvangtoeslag 2011 die u binnenkort van ons ontvangt".
Aan de (kleine) fout die belanghebbende heeft gemaakt bij het doorgeven van de
wijziging, werd kennelijk onmiddellijk een (groot en negatief) gevolg verbonden.
Weliswaar is belanghebbende in de brief verzocht om alsnog het juiste LRK-nummer aan B/T door te geven, echter zonder dat hiervoor een termijn werd gesteld, en ook is niet op de reactie van belanghebbende (van 1 september 2011, productie 18) gewacht. Bij beschikking van 6 september 2011 heeft B/T het voorschot immers op nihil gesteld. Dat B/T bij beschikking van 16 september 2011, naar aanleiding van de reactie van
belanghebbende, alsnog een voorschot toekende ter hoogte van € 8.395 maakt dit niet anders.
UHT heeft bij e-mail bericht van 19 oktober 2023 toegelicht dat belanghebbende dan wel de kinderopvang op 1 september 2011 het juiste LRK-nummer heeft doorgegeven en dat deze wijziging vanaf 16 maart 2011 diende in te gaan. Deze wijziging is ook opgevolgd door de hiervoor aangehaalde beschikking van 16 september 2011. Bij beschikking van 24 november 2011 is de ingangsdatum weer aangepast naar 1 januari 2011 naar aanleiding van een doorgegeven wijziging. Deze wijzigingen volgen ook uit de producties 14 en 15. De Commissie meent dat met deze toelichting duidelijk is geworden waarom in de beschikking van 16 september 2011 is gerekend vanaf 16 maart 2011.
De Commissie stelt met betrekking tot 2013 vast dat belanghebbende betwist dat zij de KOT per 16 oktober 2013 heeft stopgezet. Ter zitting is namens UHT het standpunt
ingenomen dat ofwel belanghebbende of de kinderopvanginstelling de KOT heeft
stopgezet; B/T heeft dat niet gedaan. De Commissie adviseert UHT hier nader onderzoek naar te verrichten in het kader van de integrale beoordeling en belanghebbende hierover definitief uitsluitsel te geven.
Voor zover een grondigere bestudering tot de conclusie leidt dat belanghebbende toch als gedupeerde kan worden aangemerkt, hetgeen op voorhand niet kan worden uitgesloten, kan alsnog worden overgegaan tot compensatie. Dit zal dan evenwel in het kader van de integrale beoordeling zijn. Dit heeft derhalve geen gevolgen voor het besluit waartegen in onderhavige procedure in bezwaar is gekomen.
Het vorenstaande brengt mee dat de Commissie UHT zal adviseren het bezwaar ongegrond te verklaren. Met vorenstaande beoordeling geeft de Commissie geen
voorschot op de integrale beoordeling die nog zal plaatsvinden, los van het
bezwaarschrift dat is ingediend tegen het besluit volgend op de eerste toets.
De Commissie adviseert UHT tot slot om het ertoe te leiden dat de integrale beoordeling in gang wordt gezet.
Proceskostenvergoeding
Voor de kosten van de rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure heeft belanghebbende, nu het bezwaar naar de mening van de Commissie ongegrond is, geen recht op vergoeding daarvan.
Conclusie
Samenvattend concludeert de Commissie dat UHT blijkens alle ter zake overgelegde
stukken een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd in het kader van de eerste toets en adviseert de Commissie UHT:
- om in het besluit op bezwaar aan belanghebbende duidelijk te maken dat de beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de toekenning van een standaardvergoeding op grond van de eerste toets en niet al mede een integrale beoordeling bevat;
- in de integrale beoordeling met name aandacht te besteden aan de gang van zaken rondom de nihil stelling in 2011 en aan de stopzetting van KOT in 2013.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter