BAC 2022-10421 BAC 2022-07291
Publicatiedatum 13-11-2023
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 14 april 2022 met kenmerk UHT-DC-I en 25 augustus 2022 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH A en UHT-DH5 A
Ontvangst bezwaarschriften: 23 mei 2022 en 22 september 2022
Hoorzitting: 14 april 2023
Overdracht advies aan UHT: 24 juli 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar tegen de compensatiebeschikking (gedeeltelijk) gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift van 23 mei 2022 is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen definitieve beschikking UHT-DC-I compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 14 april 2022 waarin belanghebbende is medegedeeld dat hij recht heeft op compensatie KOT. De compensatie is aan belanghebbende toegekend omdat bij de
beoordeling van het recht op KOT van belanghebbende in de jaren 2008, 2009, 2016 en 2017 fouten zijn gemaakt. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan hem voor de jaren 2008, 2009, 2016 en 2017 een compensatie toegekend van € 26.445 . Dit bedrag is aangevuld tot € 30.000.
Het op 22 september 2022 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (UHT DC-1 A) en tegen de door UHT genomen beschikkingen herbeoordeling
kinderopvangtoeslag d.d. 25 augustus 2022 (UHT-DH5 A en UHT-DH A), waarin
belanghebbende is medegedeeld dat hij geen recht heeft op (aanvullende) compensatie KOT.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de
hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het
Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304),
komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt
afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn
genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 9 juni 2020 verzocht om een herbeoordeling van de
KOT over de jaren 2015, 2016 en 2017. In overleg met belanghebbende is het
herbeoordelingsverzoek aangevuld met de jaren 2008, 2009 en 2018. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende op 9 december 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
geoordeeld dat gedurende de jaren 2015 en 2018 geen sprake is geweest van
institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden. - Bij beschikking (UHT-DC-I) van 14 april 2022 heeft UHT belanghebbende een
compensatie toegekend van € 26.455 voor de jaren 2008, 2009, 2016 en 2017.
Daarbij is aan belanghebbende meegedeeld dat het compensatiebedrag lager is
dan het minimumbedrag van € 30.000 dat al aan hem is uitgekeerd, zodat geen
extra bedrag wordt uitbetaald. - Gemachtigde heeft bij brief van 23 april 2022, ingekomen op dezelfde datum,
tegen dit besluit een bezwaarschrift (hierna onder meer: bezwaarschrift 1)
ingediend. - Bij beschikkingen (UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-DH A) van 25 augustus 2022
heeft UHT belanghebbende geen compensatie toegekend voor de jaren 2015 en
2018. - Gemachtigde heeft bij brief van 22 september 2022, ingekomen op 22 september
2022, tegen deze besluiten een bezwaarschrift (hierna onder meer: bezwaarschrift 2) ingediend en gevraagd om de bezwaarschriften van 23 mei 2022 en 22 september 2022 te voegen. - Op 13 december 2022 heeft UHT schriftelijk op de bezwaarschriften gereageerd.
- Op 14 april 2023 heeft ten behoeve van de bezwaarschriften van belanghebbende
een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en dat het ook overigens
voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot het besluit om compensatie voor de toeslagjaren 2015 en 2018 of te
wijzen en of UHT het compensatiebedrag voor de toeslagjaren 2008, 2009, 2016 en
2017 op de juiste wijze heeft berekend.
Ontbrekende jaren beoordelen
Gemachtigde heeft aangevoerd dat belanghebbende mogelijk aanspraak heeft op compensatie voor het jaar 2019 en 2020 en deze jaren ook beoordeeld dienen te worden. UHT heeft verder toegezegd te zullen beoordelen of belanghebbende over de jaren 2019 en 2020 in aanmerking komt voor compensatie. De Commissie kan daarover pas een advies uitbrengen, als UHT na herbeoordeling van deze jaren een voor bezwaar vatbaar besluit heeft genomen. Indien deze herbeoordeling niet leidt tot een voor belanghebbende bevredigend besluit, dan kan hij, indien hij dat wenst, tegen die beschikking een bezwaarschrift indienen, waarna de Commissie daarover een advies zal uitbrengen.
Ten aanzien van bezwaarschrift 1
Hoogte compensatiebedrag
Gemachtigde heeft aangevoerd dat zonder nadere gegevens de berekening van de
compensatie onder a) tot en met g) niet valt te controleren en daarmee onvoldoende is gemotiveerd. De Commissie overweegt in dit verband dat UHT weliswaar de
compensatieberekening bij het uitbrengen van het bestreden besluit niet voldoende
toegelicht heeft, maar dat dat niet impliceert dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van oordeel dat UHT met de in de schriftelijke reactie van 13 december 2022 gegeven toelichting en de daarbij overgelegde stukken over de jaren 2008, 2009 2016 en 2017, voldoende duidelijkheid over de berekening heeft gegeven en dat niet aannemelijk is geworden dat de berekening niet juist is. De Commissie acht het bestreden besluit daarmee voldoende onderbouwd.
Juridische kosten
De Wht voorziet in een forfaitaire vergoeding die wordt toegekend voor de kosten van
beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor zover deze kosten niet eerder zijn vergoed. In het bestreden besluit is geen vergoeding van juridische kosten toegekend. UHT heeft tijdens de hoorzitting erkend dat het er alle schijn van heeft dat het door
belanghebbende ingediende bezwaarschrift van 25 september 2009 met betrekking tot de jaren 2008 en 2009 door een professionele rechtshulpverlener is opgesteld en heeft zich op dat punt gerefereerd aan het oordeel van de Commissie. Ook naar het oordeel van de Commissie is er van zodanige schijn sprake. De Commissie geeft UHT daarom in overweging bij de heroverweging in bezwaar mede te betrekken dat het bezwaarschrift klaarblijkelijk door een professional is opgesteld en gelet daarop voor het indienen van een bezwaarschrift een punt vergoeding met wegingsfactor 2 toe te kennen.
Immateriële schade
Wat betreft de periode waarover de forfaitaire vergoeding is berekend, geldt dat deze
overeenkomstig artikel 2.3 lid 4 Wht berekend dient te worden, kortweg, vanaf de
eerste neerwaartse correctiebeschikking tot aan de definitieve compensatiebeschikking. UHT heeft de startdatum op 7 september 2009 bepaald. Dit is de datum waarop de neerwaartse correctie (intern) is doorgevoerd die heeft geresulteerd in de neerwaartse correctiebeschikking. Gelet op de door UHT ingebrachte stukken (productie 28) ziet de Commissie geen aanleiding om de startdatum op een eerdere datum te bepalen dan 7 september 2009. Het andersluidende betoog van belanghebbende slaagt dan ook niet.
UHT heeft in de compensatiebeschikking vermeld dat de einddatum gesteld is op 11
maart 2022. UHT heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat de definitieve
compensatiebeschikking van 24 april 2022 als uitgangspunt moet worden genomen voor de einddatum in de berekening. Aangezien UHT pas bij het berekenen van de forfaitaire vergoeding in de schriftelijke reactie de juiste einddatum heeft gehanteerd, acht de Commissie het bezwaar van belanghebbende in zoverre gegrond. Dit leidt evenwel niet tot aanpassing van de compensatie voor immateriele schade, daar deze periode nog steeds (afgerond) 26 halve jaren beslaat. UHT heeft de Commissie echter meegedeeld dat zij, indien een bezwaar (gedeeltelijk) gegrond is, bij de berekening van de vergoeding voor immateriele schade in afwijking van de Wht de datum van de beslissing op het bezwaar als einddatum zal hanteren (BAC 2022-08049). De Commissie geeft UHT daarom in overweging dit beleid ook in dit geval toe te passen.
Ten aanzien van bezwaarschrift 2
2018
Gemachtigde stelt dat belanghebbende voor het toeslagjaar 2018 ook in aanmerking
komt voor compensatie. Voor het toeslagjaar 2018 heeft belanghebbende KOT
aangevraagd en ontvangen. Gemachtigde stelt dat de KOT niet door belanghebbende is stopgezet. Uit productie 53 volgt echter dat de KOT wel door belanghebbende is
stopgezet. De Commissie ziet geen reden om het in die productie vermelde in twijfel te
trekken. Daarna is er door de B/T op 6 juni 2019 een verzoek om informatie toegestuurd, waarop door belanghebbende op 11 juni 2019, ingekomen op 17 juni 2019, een jaaropgave waarop vier kinderen, waarvan een kind dubbel vermeld staat, is ingestuurd. Na de ingestuurde jaaropgave tot aan de integrale beoordeling is geen beschikking gevolgd.
De neerwaartse bijstellingen voor het jaar 2019 hebben, voor zover tot nu toe uit de
stukken blijkt, plaatsgevonden conform de door belanghebbende opgestuurde informatie. De door belanghebbende naar voren gebrachte bezwaargronden maken dit naar het oordeel van de Commissie niet anders. UHT heeft op de hoorzitting aangegeven dat de definitieve beschikking voor het jaar 2018 pas zeer recent is vastgesteld en gebaseerd is op de door belanghebbende ingestuurde jaaropgave. De Commissie heeft de inhoud van de definitieve beschikking KOT voor 2018 niet kunnen nagaan, maar zij is vastgesteld na 23 oktober 2019. Deze omstandigheid raakt, gelet op het bepaalde in artikel 2.1 lid 1 van de Wht, aan de toepasselijkheid van die wet. UHT heeft eerder, in de kern samengevat, uiteengezet dat indien bij de integrale beoordeling mocht blijken dat de neerwaartse bijstellingen van na 23 oktober 2019 het gevolg zijn van een vooringenomen handeling die heeft plaatsgevonden voor 23 oktober 2019, zij alsnog, vanwege het alsdan vastgestelde causale verband, de Wht zal toepassen en in voorkomend geval tot compensatie zal overgaan. Een dergelijke vooringenomen handeling heeft de Commissie, gelet op hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, echter niet kunnen constateren.
UHT heeft ook eerder aangegeven dat zij, indien op basis van de integrale beoordeling
geen compensatie wordt toegekend, het verzoek om herbeoordeling van de KOT zal
voorleggen aan B/T als zijnde een verzoek om herziening en B/T zal adviseren de datum van ontvangst van het verzoek om herbeoordeling aan te houden als ontvangstdatum. De Commissie dringt er in navolging hiervan bij UHT op aan om, in het licht van de redenen die ten grondslag liggen aan de hersteloperatie, dit verzoek om herziening op de kortst mogelijke termijn, onder vermelding van de datum van ontvangst van het verzoek om herbeoordeling bij UHT, voor te leggen aan B/T.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om:
- bezwaarschrift 1 gegrond te verklaren ten aanzien van de gemiste rente en de
einddatum van de immateriële schade en alle, ingevolge de Wht, daarmee
samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit
advies, en daarbij de einddatum van de vergoeding voor immateriële schade en
van de desbetreffende vergoedingen vast te stellen op de datum tot aan de
dagtekening van de beslissing op bezwaar; - bezwaarschrift 1 voor het overige ongegrond te verklaren;
- bezwaarschrift 2 ongegrond te verklaren;
- een vergoeding voor proceskosten voor deze bezwaarprocedure toe te kennen van 2 punten met een waarde van € 837 en een wegingsfactor 2.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter