Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-08993

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit:8 juni 2022 met kenmerk UHT-HD CWS

Ontvangst bezwaarschrift: 11 juli 2022

Hoorzitting: 8 juni 2023

Overdracht advies aan UHT: 28 augustus 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen Beschikking aanvullende werkelijke schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) van 8 juni 2022. Met toepassing van de destijds geldende Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (met ingang van 5 november 2022 opgenomen in de afdeling 2.1 van de Wet Hersteloperatie Toeslagen (hierna: Wht)) is aan belanghebbende een aanvullend bedrag van € 151.608 toegekend.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich op 18 november 2019 bij UHT gemeld met een verzoek om herbeoordeling van zijn situatie ten aanzien van de aan hem uitgekeerde kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de periode 2008, 2009 en 2010.
  • Bij beschikking van 26 maart 2021 heeft UHT belanghebbende een compensatie KOT toegekend van € 77.053 voor de jaren 2008, 2009 en 2010.
  • Op 6 mei 2021 heeft belanghebbende CWS verzocht om een aanvullende
    schadevergoeding.
  • Op 11 januari 2022 heeft belanghebbende zich wederom bij UHT gemeld met een
    verzoek om herbeoordeling van zijn situatie ten aanzien van de aan hem
    uitgekeerde KOT over het jaar 2011.
  • Bij beschikking van 29 maart 2022 heeft UHT belanghebbende een compensatie
    toegekend van € 9.324 voor het jaar 2011.
  • Op 22 april 2022 heeft CWS aan UHT geadviseerd over aanvullende
    schadevergoeding.
  • Bij beschikking van 8 juni 2022 heeft UHT dit advies gevolgd, en op basis van een nieuwe berekening (leidend tot een neerwaartse bijstelling van enkele duizenden euro's ten opzichte van het advies van CWS) aan belanghebbende een aanvullende schadevergoeding toegekend van € 151.608 (resulterend in een uitbetaling van 127.108 in verband met eerdere voorschotten van € 20.000 (uitbetaald op 3 juni 2021) en € 4.500 (uitbetaald op 10 januari 2022)).
  • Bij brief van 7 juli 2022, door UHT ontvangen op 11 juli 2022, heeft belanghebbende tegen deze beschikking bezwaar gemaakt.
  • Op 23 januari 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaargronden van
    belanghebbende.
  • Bij brief van 6 juni 2023 heeft gemachtigde het bezwaarschrift aangevuld.
  • Op 8 juni 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van
    partijen. Het verslag daarvan is als bijlage bij het advies gevoegd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Het is niet in geding dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Toetsingskader

De Commissie stelt ten aanzien van de door haar te verrichten toetsing van het
bestreden besluit van UHT het volgende voorop.

In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag biedt het kabinet gedupeerde
ouders de mogelijkheid – naast de (deels) forfaitaire compensatie – ook een verzoek tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Dit verzoek kan door de gedupeerde ouder worden ingediend bij CWS. Artikel 2.1, derde lid, Wht vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld (zie het eerdere advies van de BAC van 29 april 2022, zaak nr. BAC 2021-2219). De gedupeerde ouder dient daarbij informatie te verschaffen waaruit aannemelijk wordt i) dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en ii) dat die schade het gevolg is van de handelswijze van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) waarvoor de ouder al gecompenseerd is.

Omdat CWS is ingesteld om gedupeerde ouders de gang naar de rechter te besparen, dient de adviesprocedure tegemoet te komen aan de eisen van een eerlijk proces als
bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM.

Nadat CWS heeft beoordeeld of een gedupeerde ouder recht heeft op aanvullende
compensatie, wordt het advies uitgebracht aan UHT. UHT mag zich volgens vaste
jurisprudentie op het onderzoek van CWS baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft
dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Daarbij is van belang dat het advies past binnen de door CWS vastgelegde beleidskaders.

UHT kan ter motivering van haar besluit over aanvullende compensatie volstaan met
verwijzing naar het advies van CWS, als het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven. Het is mogelijk dat UHT in uitzonderlijke gevallen tot een beslissing komt die afwijkt van het advies van de CWS, maar dit moet dan goed
onderbouwd worden.

In een bezwaarprocedure als de onderhavige beoordeelt de Commissie of UHT op juiste wijze invulling heeft gegeven aan de vergewisplicht. Deze toets vindt in beginsel plaats aan de hand van de door belanghebbende ingediende gronden van het bezwaar. In het geval UHT is afgeweken van het advies van CWS, beoordeelt de Commissie of dit goed onderbouwd heeft plaatsgevonden.

Samenhang schadeposten

Gemachtigde heeft aangevoerd dat CWS de schadeposten individueel heeft beoordeeld, maar dat deze ook in onderling verband gezien moeten worden. Door onterechte hoge terugvorderingen en (loon)beslagen is belanghebbende in een neerwaartse spiraal terechtgekomen, met ernstige gevolgen op emotioneel, fysiek, psychisch en financieel vlak.

De Commissie is van mening dat CWS zich tijdens het beoordelingsproces reeds een
integraal beeld van de geschiedenis van belanghebbende heeft gevormd en dit beeld in samenhang heeft meegewogen. Er is in voldoende mate rekening gehouden met de
samenhang en de gevolgen die de gebeurtenissen hebben gehad voor belanghebbende en zijn gezin. De Commissie acht het bezwaar van belanghebbende op dit onderdeel ongegrond.

Verlies woning en inboedel

Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op compensatie voor het verlies van de kans om zijn huurwoning te kopen, aangezien zijn inkomen destijds toereikend was om de
huurwoning te kopen en de waarde van de woning sedertdien is gestegen.
Belanghebbende benadrukt dat hij als gevolg van de KOT-affaire dakloos is geworden en nu gedwongen is een relatief dure huurwoning in een slechtere buurt te bewonen, wat voor hem extra belastend is vanwege zijn hoogtevrees. Deze omstandigheden dienen in aanmerking genomen te worden bij het bepalen van de compensatie.

De Commissie onderkent de ingrijpende gevolgen van de terugvorderingen in het kader van de KOT-affaire op het leven van belanghebbende. Maar de Commissie meent niettemin dat het standpunt van CWS, dat het niet redelijkerwijs voorzienbaar was voor B/T dat belanghebbende het aanbod zou krijgen om zijn huurwoning tegen een gunstige prijs te kopen, navolgbaar is. Evenmin kan met zekerheid worden gezegd dat belanghebbende daadwerkelijk in staat en bereid zou zijn geweest om de woning te kopen. Er bestaat namelijk onduidelijkheid over de reactie van belanghebbende op het aanbod van de woningbouwvereniging, alsmede over zijn financiële draagkracht en de haalbaarheid van een hypothecaire lening. Ook de toekomstige waardeontwikkeling van de woning is een onzekere factor. Met inachtneming van het bovenstaande concludeert de Commissie dat het standpunt van CWS voldoende is gemotiveerd.

Wat betreft de inboedel en overige spullen van belanghebbende, heeft CWS de schade
begroot op het door belanghebbende geschatte bedrag van € 45.292. UHT heeft CWS
daarin gevolgd en het bedrag uitgekeerd aan belanghebbende. De Commissie acht het
bezwaar van belanghebbende ook op dit punt ongegrond.

Hersteltraject

CWS heeft geadviseerd dat het hersteltraject van belanghebbende naar verwachting 5 jaar zal duren, namelijk van augustus 2019 tot en met juli 2024. Belanghebbende heeft zorgen geuit over de geloofwaardigheid en de gevolgen van het advies van CWS.
Daarnaast geeft belanghebbende aan dat specialisten geen specifieke duur kunnen
vaststellen.

De Commissie constateert dat CWS heeft geprobeerd een schatting te maken op basis
van de beschikbare informatie. Uit het advies blijkt dat CWS alle relevante factoren heeft afgewogen en bij haar advies heeft betrokken. De Commissie ziet daarom geen
aanleiding om ten aanzien van dit punt of te w jken van hetgeen CWS heeft geadviseerd.

Inkomensschade

Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op compensatie voor inkomensverlies als gevolg van het vroegtijdig beëindigen van zijn rechtenstudie door toedoen van B/T. Hij betwist het standpunt van CWS dat niet met zekerheid kan worden gesteld of hij zijn studie succesvol zou hebben afgerond en een carrière als advocaat of jurist zou hebben gehad. Hij benadrukt dat deze onzekere factoren voortvloeien uit het onrechtmatig handelen van B/T en daarom niet aan hem kunnen worden tegengeworpen. Belanghebbende is van mening dat hij gecompenseerd moet worden voor het bedrag dat hij tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd als advocaat of jurist zou hebben verdiend.

Voorts stelt belanghebbende dat zijn inkomensschade te wijten is aan herhaaldelijk
loonbeslag door B/T, wat heeft geleid tot twijfels over zijn integriteit bij en het niet
verlengen van opdrachten door opdrachtgevers. Hij is door het handelen van B/T betere betaalde banen misgelopen, wat zijn inkomensgroei heeft belemmerd.

Belanghebbende betwist verder het oordeel van CWS dat zijn medische klachten en
inkomensdaling slechts gedeeltelijk te wijten zijn aan het handelen van B/T. Hij ervaart
nog steeds ernstige medische klachten en voelt zich onjuist behandeld door CWS, die zijn gezondheidssituatie bagatelliseert. Dit heeft een negatieve invloed op zijn herstel en plaatst hem in een frauduleus daglicht. Bovendien belemmeren psychische
gezondheidsklachten hem om zijn rechtenstudie op te pakken en te werken in de
datacenterbranche. Dit alles heeft geleid tot misgelopen inkomen, toekomstperspectief

De Commissie begrijpt de moeilijke omstandigheden waarin de belanghebbende zich
heeft bevonden. De Commissie is het echter met CWS eens dat het aanvangen en met
succes afronden van een universitaire studie afhankelijk is van diverse factoren,
waardoor niet op voorhand met zekerheid kan worden gesteld dat belanghebbende zijn rechtenstudie succesvol zou hebben afgerond en een succesvolle carriere als advocaat of jurist zou hebben gehad en inkomens- en pensioenschade.

De Commissie kan CWS ook volgen in het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is
geworden dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van de gestelde inkomensschade in verband met het voortijdig stoppen met zijn rechtenstudie. De
Commissie ziet geen aanleiding voor een oordeel dat afwijkt van het advies dat CWS
omtrent dit punt heeft gegeven en adviseert UHT om het bezwaar op dit onderdeel
ongegrond te verklaren.

Met betrekking tot de beslagen heeft UHT in haar schriftelijke reactie toegelicht dat zij
het standpunt van CWS volgt, namelijk dat het niet aannemelijk is dat belanghebbende in de periode tot en met 2018 inkomensschade heeft geleden door de verschillende loonbeslagen. In die periode vertoonde zijn jaarinkomen een stijgende trend. Vanaf 2019 is er wel sprake van een structurele daling van het jaarinkomen. Na het loonbeslag in januari 2019 kreeg belanghebbende geen contractverlenging waardoor hij werkloos werd en een half jaar later vanwege fysieke en geestelijke problemen in de Ziektewet belandde.

Naast de problemen die voortkwamen uit de KOT-affaire, zoals een uithuiszetting en het mislopen van een contractverlenging, had belanghebbende te maken met relationele problemen. De Commissie acht het redelijk om aan te nemen dat de klachten van belanghebbende gedurende deze periode in elk geval ten dele werden veroorzaakt door de problemen uit de KOT-affaire. De Commissie oordeelt dat het advies van CWS om de helft van de inkomensschade te vergoeden voor de periode van februari 2019 tot en met juli 2024 op voldoende gemotiveerde wijze aan de betreffende schadepost recht doet.

Ook meent de Commissie dat CWS voldoende heeft onderbouwd dat er van pensioenschade geen sprake is, omdat belanghebbende zijn laatste inkomen heeft
verdiend als zzp-er. De Commissie acht het bezwaar van belanghebbende ook op dit
onderdeel ongegrond.

Immateriële schade

Tot slot is belanghebbende van mening dat de door CWS geadviseerde immateriële
schade onzorgvuldig is bepaald. Medische stukken tonen aan dat stress en druk
negatieve gevolgen hadden voor zijn gezondheid. Ook hebben de kinderen geleden onder de situatie. De toegekende vergoeding staat niet in verhouding tot het geleden leed. Belanghebbende vindt dat de immateriële schadevergoeding aanzienlijk hoger moet zijn.

Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter hoorzitting naar voren is gebracht blijkt niet dat er feiten en omstandigheden zijn die niet door CWS zijn meegewogen of zouden kunnen leiden tot een hogere immateriële schadevergoeding. Het bezwaar op dit punt is ongegrond.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT het bezwaar tegen de
beschikking ongegrond te verklaren en geen proceskostenvergoeding toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter