BAC 2022-05396
Publicatiedatum 05-12-2023
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 11 maart 2022 met kenmerk UHT-DC I en 26 november 2021 met kenmerk UHT-DC IA
Ontvangst bezwaarschriften: 28 maart 2022 en 7 november 2022
Hoorzitting: 9 maart 2023
Overdracht advies aan UHT: 10 mei 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar in deze zaak ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
De door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschriften van 24 maart 2022, ingekomen op 28 maart 2022, en 7 november 2022, zijn gericht tegen de door de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (hierna "KOT") over 2015 en 2017 van 11 maart 2022 (UHT-DC I), alsmede de definitieve beschikking afwijzing compensatie KOT over 2009 tot en met 2014, 2016 en 2018 (UHT-DC IA).
Bij beschikking van 11 maart 2022, met kenmerk UHT-DC I, is een compensatie aan
belanghebbende toegekend. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan hem voor de jaren 2015 en 2017 een bedrag van € 6.033 toegekend. Het bedrag is aangevuld tot € 30.000 de minimumcompensatie.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden.
Gelet op de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen van 11 maart
2022 en 26 november 2021 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende hee~ UHT op 7 september 2021 verzocht om een herbeoordeling van de aan hem toegekende KOT over de jaren 2009 tot en met 2018.
- De Commissie van Wijzen (hierna CvW) heeft op 14 oktober 2021 geoordeeld dat
de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de compensatieregeling en de hardheidscompensatie niet van toepassing zijn voor de toeslagjaren 2009 tot en met 2014 en 2016 en 2018. - Bij brief van 26 november 2021 heeft UHT belanghebbende een vooraankondiging
van de voorlopige compensatieberekening over de jaren 2015 en 2017 toegezonden en het compensatiebedrag vastgesteld op€ 6.003. Dit is aangevuld tot € 30.000 (het minimumbedrag). - Bij beschikking van 26 november 2021 (UHT-DC I A) heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op een compensatiebedrag voor de jaren 2009
tot en met 2014 en 2016 en 2018. - Bij beschikking van 11 maart 2022 (UHT-DC 1) heeft UHT het compensatiebedrag
definitief vastgesteld op € 30.000, het minimumbedrag dat belanghebbende al
eerder heeft ontvangen. - Bij brief van 24 maart 2022 heeft de gemachtigde namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 11 maart 2022.
- Bij brief van 7 november 2022 heeft de gemachtigde de bezwaargronden aangevuld. Door middel van deze aanvulling heeft gemachtigde ook bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 26 november 2021.
- De UHT heeft op 2 januari 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van de belanghebbende.
- Op 9 maart 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag van deze hoorzitting is gevoegd bij dit advies.
- Op 29 maart 2023 heeft de Commissie een aanvullende schriftelijke reactie ontvangen van UHT. Op 14 april 2023 heeft gemachtigde per e-mail hierop gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Het bezwaarschrift van 24 maart 2022, ingekomen op 28 maart 2022 is tijdig ingediend en ontvangen en voldoet aan de overige daaraan te stellen eisen.
Tegen het besluit van 26 november 2021 heeft gemachtigde namens belanghebbende
bezwaar ingediend bij brief van 7 november 2022. Het bezwaarschrift is niet tijdig
ingediend.
Hoewel het bezwaarschrift niet tijdig is ontvangen bij de Belastingdienst/Toeslagen, kan de Commissie zich vinden in hetgeen UHT in haar schriftelijke reactie uiteen heeft gezet. De Commissie acht de termijnoverschrijding derhalve verschoonbaar en adviseert UHT om het bezwaar tegen de besluiten in primo ontvankelijk te verklaren.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Geen compensatie toeslagjaar 2014
Gemachtigde stelt zich op het standpunt, dat belanghebbende ten onrechte niet is
gecompenseerd over het toeslagjaar 2014. De Commissie deelt de conclusie van UHT dat er in het toeslagjaar 2014 geen correctie heeft plaatsgevonden vanwege een CAF 11 of een ander vergelijkbaar onderzoek.
De (eerste) neerwaartse bijstelling in 2014 is tot stand gekomen, nadat belanghebbende de KOT zelf had stopgezet. Deze stopzetting is verwerkt in de herzieningsbeschikking van 22 juli 2014. Belanghebbende ontving KOT van 1 januari 2014 tot en met 31 mei 2014.
Vervolgens heelt belanghebbende wederom KOT aangevraagd. Op 21 november 2014 is de KOT herzien en is € 6.519 aan belanghebbende toegekend. De terugvordering van de KOT over het toeslagjaar 2014 in 2016 is gelegen in een te hoog voorschotbedrag,
waarvan de hoogte later op basis van het geregistreerde toetsingsinkomen van
belanghebbende en de werkelijk afgenomen kinderopvanguren opnieuw is berekend.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat het toetsingsinkomen niet correct is berekend. UHT heelt in haar aanvullende schriftelijke reactie uitgelegd dat het vastgestelde
toetsingsinkomen niet afwijkt van hetgeen belanghebbende heelt doorgegeven. De
Commissie overweegt hierover het volgende.
De Commissie stelt zich op het standpunt, dat het aannemelijk is dat de toeslagpartner
van belanghebbende naast haar UWV-uitkering ook van een inkomen uit arbeid had
genoten. UHT behoefde derhalve geen aanleiding te vinden om van een ander
toetsingsinkomen uitte gaan. Gelet op het voorgaande waren de bijstellengen dan ook
conform de wet uitgevoerd.
Gelet op het vorenstaande, concludeert de Commissie dat UHT terecht tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van institutioneel vooringenomen handelen in het
toeslagjaar 2014. De Commissie stelt vast dat belanghebbende onvoldoende feiten en
omstandigheden heeft aangevoerd die aannemelijk maken dat dit wel het geval is
geweest. Het door belanghebbende gemaakte bezwaar ten aanzien van dit punt slaagt
derhalve niet.
Immateriële schade
Belanghebbende heeft gesteld dat het forfaitaire bedrag van € 500 per verstreken halfjaar in zijn geval onvoldoende is en dat er een hogere vergoeding voor immateriële
schade dient te worden toegekend. De Commissie overweegt hierover als volgt. Ingevolge artikel 2.3 lid 4 Wht wordt een vergoeding voor immateriële schade toegekend van € 500 voor ieder half jaar dat is verstreken tussen, kortweg, het eerste neerwaartse correctiebesluit en de dagtekening van de eerste beschikking waarmee de compensatie wordt vastgesteld. Het gaat daarbij om een forfaitaire compensatie voor de veronderstelde stress en onzekerheid waarmee de ouder is geconfronteerd in de (lange) tijd die verstreken is vanaf het eerste neerwaartse correctiebesluit.
Voor de beoordeling van mogelijke uitzonderingen is een maatwerkregeling getroffen en kan belanghebbende zich ingevolge artikel 2.1 lid 3 Wht met een verzoek tot de
Commissie werkelijke schade (CWS) wenden voor zover hij aanspraak wenst te maken
op een hogere vergoeding voor immateriële schade dan de forfaitaire € 500 per halfjaar.
Om bovengenoemde reden acht de Commissie het bezwaar ten aanzien van dit punt ongegrond.
Conclusie
Gelet op het voorgaande adviseert de Commissie UHT om:
- de bezwaren tegen de bestreden beslissingen van 11 maart 2022 en 26 november 2021 ongegrond te verklaren;
- het verzoek om een proceskostenvergoeding af te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter