BAC 2022-05102
Publicatiedatum 06-12-2023
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 17 februari 2022 met kenmerk UHT CHR GU
Ontvangst bezwaarschrift: 23 maart 2022
Hoorzitting: 21 april 2023
Overdracht advies aan UHT: 28 juni 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking lichte toets (kenmerk UHT CHR GU) van 17 februari 2022.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT), waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), verplaatst naar afdeling 2.1 van deze wet. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1, voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (hierna: O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn
genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de jaren 2018 en 2019.
- Bij beschikking van 17 februari 2022 is belanghebbende bericht dat zij op basis van de lichte toets nog niet in aanmerking komt voor de compensatie van € 30.000.
- Gemachtigde heeft bij brief van 21 maart 2022 tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
- Op 17 januari 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
- Op 21 april 2023 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende
een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt dat bij het advies is gevoegd. - Naar aanleiding van de hoorzitting heeft UHT, daarnaar door de Commissie gevraagd, op 4 mei 2023 een nadere schriftelijke reactie ingediend. Gemachtigde
heeft op 8 juni 2023 kenbaar gemaakt dat belanghebbende daar niet op wil
reageren.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het ook
overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om op basis van de lichte toets geen € 30.000 toe te kennen.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op compensatie omdat zij over het jaar 2015 KOT heeft moeten terugbetalen en daardoor in financiële problemen is gekomen. Uit de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) volgt dat belanghebbende over 2015 geen KOT heeft aangevraagd en ontvangen. Dienaangaande overweegt de Commissie als volgt. Om over bepaalde jaren voor compensatie in aanmerking te komen, dient men voor die jaren KOT te hebben aangevraagd; de Wht is hier duidelijk over. Nu belanghebbende geen KOT over 2015 heeft aangevraagd, voldoet zij niet aan (een van) de vereisten van de Wht.
Voor de toeslagjaren 2018 en 2019 heeft belanghebbende wel KOT aangevraagd en voor het jaar 2018 ook ontvangen. UHT stelt dat de KOT over deze jaren op nihil is gesteld omdat er over toeslagjaar 2018 geen gegevens over het inkomen van de toeslagpartner van belanghebbende geregistreerd waren en omdat de toeslagpartner in toeslagjaar 2019 niet heeft gewerkt. In het, tot de stukken behorende, bezwaarschrift van 15 mei 2020 tegen de nihilstelling over toeslagjaar 2018, voert belanghebbende aan dat haar toeslagpartner in een asielzoekerscentrum verblijft en daarom niet mocht werken en geen eigen inkomen had.
De Commissie overweegt als volgt. De neerwaartse bijstellingen voor beide jaren
hebben, blijkens de stukken, plaatsgevonden na 23 oktober 2019, namelijk op 3 april
2020, onderscheidenlijk op 31 juli 2020. Deze omstandigheid raakt, gelet op het
bepaalde in artikel 2.1, lid 1 van de Wht, aan de toepasselijkheid van die wet. Een en
ander is voor de Commissie, na afloop van de hoorzitting, aanleiding geweest UHT te
vragen zich nader uit te laten, kortweg, over het al dan niet toepasselijk zijn van de Wht in een geval als hier aan de orde. UHT heeft in de schriftelijke reactie van 4 mei 2023, in de kern samengevat, uiteengezet dat indien bij de integrale beoordeling mocht blijken dat de neerwaartse bijstellingen van na 23 oktober 2019 het gevolg zijn van een vooringenomen handeling die heeft plaatsgevonden vóór 23 oktober 2019, zij alsnog, vanwege het alsdan vastgestelde causale verband, de Wht zal toepassen en in
voorkomend geval tot compensatie zal overgaan. Een onderzoek naar die eventuele
causaliteit gaat, aldus UHT, het bestek van een onderzoek in het kader van een lichte
toets te buiten. Deze benaderingswijze acht de Commissie in een geval als dit op zich zelf aanvaardbaar.
UHT heeft in de schriftelijke reactie van 4 mei 2023 ook aangegeven dat zij, indien op basis van de integrale beoordeling geen compensatie wordt toegekend, het verzoek om herbeoordeling van de KOT zal voorleggen aan de B/T als zijnde een verzoek om
herziening en de B/T zal adviseren de datum van ontvangst van het verzoek om
herbeoordeling aan te houden als ontvangstdatum. De Commissie dringt er in navolging hiervan bij UHT op aan om, in het licht van de redenen die ten grondslag liggen aan de hersteloperatie en het gebrek aan inzicht in de termijn waarbinnen de integrale beoordeling zal worden afgerond, dit verzoek om herziening op de kortst mogelijke termijn, onder vermelding van de datum van ontvangst van het verzoek om
herbeoordeling bij UHT, voor te leggen aan de B/T en daarbij niet eerst de uitkomst van de integrale beoordeling af te wachten.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de in de aanhef van deze paragraaf geformuleerde vraag bevestigend moet worden beantwoord.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om:
- het bezwaar ongegrond te verklaren;
- het verzoek om herbeoordeling van de KOT op de kortst mogelijke termijn voor te
leggen aan de B/T als zijnde een verzoek om herziening; en - de integrale beoordeling zo spoedig mogelijk in gang te zetten.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter