Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-05231

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 15 maart 2022 met kenmerk UHT-DC-1 A

Ontvangst bezwaarschrift: 25 maart 2022

Hoorzitting: 23 november 2022

Overdracht advies aan UHT: 17 februari 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: kot) van 15 maart 2022 met kenmerk UHT-DC-1 A.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende geen compensatie toegekend. Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Whot) in werking getreden (Stb. 2022, 433). De bestreden beschikking van 15 maart 2022 moet daarom geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Whot.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 31 mei 2020 verzocht om een herbeoordeling van de kot over het jaar 2017.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 7 maart 2022 aan UHT toegestuurd. Het oordeel van de CvW luidt dat gedurende het toeslagjaar 2017 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid.
  • Bij beschikking van 15 maart 2022 is belanghebbende bericht dat zij geen recht
    heeft op compensatie kot voor het jaar 2017.
  • Belanghebbende heeft bij brief van 23 maart 2022, ingekomen op 25 maart 2022, en later nogmaals op 6 mei 2022, tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
  • Op 14 juli 2022 heeft UHT daarop schriftelijk gereageerd.
  • Op 23 november 2022 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd.
  • Na de hoorzitting heelt belanghebbende bij e-mailberichten van 23 en 28 november 2022 nadere informatie verstrekt. UHT heelt op 21 december 2022 een aanvullende schriftelijke reactie opgesteld. Belanghebbende heelt daarop bij e-mailbericht van naar de Commissie aanneemt 10 januari 2023 gereageerd. Dit e-mailbericht heelt zij op 26 januari 2023 nogmaals naar de Commissie toegestuurd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Bij beschikking van 5 oktober 2018 is het recht op kot 2017 voor belanghebbende definitief vastgesteld op een bedrag van € 2.846. Belanghebbende moet daardoor een
bedrag van € 1.671 terugbetalen. Zij is het daar niet mee eens. Belanghebbende stelt dat zij de kot op 6 februari 2017 per 1 april 2017 heelt stopgezet en dat zij de kot daarna niet opnieuw heeft aangevraagd op 13 februari 2017 per 1 april 2017.

De bedragen aan kot 2017 die zij moet terugbetalen, heelt zij niet ontvangen. Met name betwist zij de ontvangst van de betalingen op 14 februari en 13 april 2017.

De Commissie volgt belanghebbende daar niet in en zal dat hieronder uitleggen. Eerst
geeft de Commissie een overzicht van de beschikkingen kot 2017 en de redenen van herziening daarvan volgens UHT.

Aan belanghebbende is bij beschikking van 28 december 2016 (T1700011) een voorschot kot 2017 ten bedrage van € 8.548 toegekend. Dit bedrag is vervolgens diverse malen herzien:

  • bij beschikking van 31 december 2016 (T1700131) is het bedrag herzien en vastgesteld op € 9.863;
  • nij beschikking van 21 maart 2017 (T1700251) is het bedrag opnieuw herzien en vastgesteld op een bedrag van € 3.452. Dit heelt te maken met de stopzetting van de kot door belanghebbende op 6 februari 2017 met ingang van 1 april 2017 en het opnieuw aanvragen van kot door belanghebbende op 13 februari 2017 met ingang van 1 april 2017. Daarbij is aangegeven dat alleen door één kind, haar dochter dagopvang zal worden genoten bij een kindercentrum;
  • bij beschikking van 21 april 2017 (T1700371) is het voorschot wederom herzien en vastgesteld op een bedrag van € 4.187;
  • bij beschikking van 22 oktober 2017 (T1700491) is het bedrag herzien en vastgesteld op een bedrag van € 4.184 (een verschil van € 3) vanwege het stopzetten van de kot op 20 september 2017 met ingang van 31 december 2017;
  • bij beschikking van 8 juni 2018 (T1700611) is het bedrag opnieuw herzien en vastgesteld op een bedrag van € 4.500;
  • bij beschikking van 5 oktober 2018 (T1760731) is het recht op kot 2017 definitief vastgesteld op een bedrag van € 2.846. Belanghebbende moet een bedrag van € 1.671 terugbetalen. Deze neerwaartse correctie vindt plaats doordat de Belastingdienst/Toeslagen (B/T) de kinderopvanggegevens van de kinderopvanginstelling heeft ontvangen via de KOi-viewer.

In het Betaal- en verrekenoverzicht kot 2017 van het Landelijk Incasso Centrum ziet de
Commissie deze bedragen terug.

Uit de Melding Burger vraagt toeslag aan KOT 2017 (productie 26) maakt de Commissie op dat belanghebbende op 13 februari 2017 (weer) kot heeft aangevraagd vanaf 1 april 2017 voor het kind met BSN voor dagopvang, 20 uren per maand, met een uurtarief van € 7,57. Dit BSN betreft de dochter van belanghebbende, De mail van 23 november 2022 afkomstig van die belanghebbende als screenshot heeft opgestuurd op 23 november 2022, waarin staat dat de laatste opvangdag van 28 februari 2017 was, gaat niet over het aanvragen van kot. Hieruit kan de Commissie niet afleiden dat het niet klopt dat belanghebbende op 13 februari 2017 weer kot heeft aangevraagd. Ook uit productie 30, KOT 2017, Uitdraai KOT contra-info blijkt overigens dat maar tot en met 28 februari 2017 gebruikmaakte van dagopvang bij
Uit de systeemuitdraai in productie 27 leidt de Commissie af dat de aanvraag op
13 februari 2017 de peuterspeelzaal betreft waar heenging, kinderopvanginstelling staat ook vermeld in productie 30 als, het LRK nummer is hetzelfde.

Verder heeft UHT met het Betaal- en verrekenoverzicht kot 2017 afkomstig van het Landelijk Incasso Centrum naar de Commissie meent voldoende aannemelijk gemaakt
dat de bedragen aan kot 2017 die belanghebbende stelt niet te hebben ontvangen in
februari, maart en april 2017, wel op haar rekeningnummer zijn overgemaakt.

Betaal- en verrekenoverzichten van het Landelijk Incasso Centrum, de zogenaamde LIC overzichten, zijn opgebouwd op basis van de betalingen en verrekeningen die feitelijk
zijn verricht, waaruit blijkt welk bedrag B/T, wanneer, op welke rekeningnummer en op
basis van welke beschikking heeft uitbetaald. In beginsel mag UHT van de juistheid van
de informatie in het LIC-overzicht uitgaan.
De Commissie heeft belanghebbende gevraagd om alle relevante bankafschriften van
rekeningnummer van januari tot en met april 2017 te overleggen waarop in ieder geval zichtbaar moeten zijn de bijschrijvingen van alle ontvangen bedragen over die periode. Omdat op de screenshots van de bankafschriften die belanghebbende heeft overgelegd niet alle bijschrijvingen over die periode zichtbaar zijn, kan de Commissie hier niet uit afleiden dat de betalingen, waarvan belanghebbende het bestaan ontkent, niet hebben plaatsgevonden. Dat heeft er ook mee te maken dat de datum van uitbetaling op het LIC-overzicht kan afwijken van de datum waarop de bedragen op de rekening van belanghebbende zijn bijgeschreven. Het is dus niet genoeg dat belanghebbende screenshots heeft gemaakt van de overschrijvingen op 14 februari en 13 april 2017. De Commissie gaat, bij het ontbreken van aanwijzingen voor het tegendeel, uit van de juistheid van het LIC-overzicht.

Samengevat vindt de Commissie dat UHT aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende op 13 februari 2017 kot heeft aangevraagd voor haar dochter
vanaf 1 april 2017 en dat de, door belanghebbende ontkende, betalingen op 14 februari en 13 april 2017 wel aan haar hebben plaatsgevonden.

De Commissie heeft geen aanwijzingen voor institutioneel vooringenomen handelen of hardheid door de B/T; de kot voor 2017 is bijgesteld op grond van wijzigingen
doorgegeven door belanghebbende zelf of de kinderopvanginstelling. Daarom komt
belanghebbende niet in aanmerking voor compensatie of tegemoetkoming. Evenmin
komt belanghebbende in aanmerking voor een tegemoetkoming opzet/grove schuld
omdat niet gebleken is van een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld.

De informatie die de B/T heeft ontvangen van de kinderopvanginstelling staat in productie 30. Hieruit leidt de Commissie af dat van 1 januari 2017 tot en met 28 februari 2017 dagopvang heeft genoten bij en van 1 januari 2017 tot en met 30 november 2017 bij heeft van 1 januari 2017 tot en met 22 februari 2017 BSO genoten bij Op deze informatie heeft de B/T zich gebaseerd bij het vaststellen van het definitieve recht op kot 2017. Deze wijzigingen hebben uiteindelijk geresulteerd in een lager kot-bedrag voor 2017 dan het bedrag dat in eerste instantie als voorschotbedrag was vastgesteld. De Commissie volgt UHT daarom in haar conclusie dat de bestreden beschikking van 15 maart 2022 in stand dient te blijven.

Dit laat onverlet dat uit alles wat belanghebbende schrijft en op de hoorzitting heeft
verteld naar voren komt dat zij zich echt gedupeerd voelt. Voor haar is onduidelijk
waarom zij niet in aanmerking komt voor verdere compensatie dan de € 750
'wachtgeld' die zij heeft ontvangen en waarom zij een bedrag van € 1.671 moet
terugbetalen. De Commissie betreurt dat en vindt dat UHT zich deze onduidelijkheid mag aanrekenen, alleen al door het schrijven van brieven waaruit belanghebbende heeft kunnen opmaken dat zij als gedupeerde ouder wordt aangemerkt. Dat UHT deze brieven heeft gestuurd maakt echter niet dat ook compensatie moet worden toegekend; belanghebbende voldoet niet aan de voorwaarden hiervoor.

De Commissie adviseert UHT om in de beslissing op bezwaar duidelijk aan belanghebbende uit te leggen hoe de informatie die de B/T heeft ontvangen van de
kinderopvanginstelling (productie 30) en waarop de B/T zich heeft gebaseerd bij het
vaststellen van het definitieve recht op kot 2017, zich verhoudt tot de informatie waarop de eerdere beschikkingen zijn gebaseerd. Waarom moet belanghebbende een bedrag van € 1.671 terugbetalen?

De Commissie kan zich voorstellen dat dit onder meer is omdat voor december 2017 ook kot is toegekend en uitgekeerd, terwijl blijkens productie 30 in december 2017 geen gebruik maakte van kinderopvang bij, de peuterspeelzaal. Belanghebbende geeft aan dat daar niet meer heen ging vanaf dat zij 4 werd. Dat was op 23 november 2017, leidt de Commissie uit productie 30 af; dat zou kloppen met het niet meer gebruik maken van de peuterspeelzaal in december 2017.
Verder constateert de Commissie dat de kot op 6 februari 2017 is stopgezet per 1 april
2017 terwijl en blijkens de informatie van de kinderopvanginstelling al in
maart 2017 geen gebruik meer maakten van kinderopvang bij. Dit zou ook tot een terugbetaling geleid kunnen hebben. UHT kan dit in de beslissing op bezwaar nader toelichten.

Tenslotte meent de Commissie dat het de overtuigingskracht van de beslissing ten goede zou komen als UHT bij de beslissing op bezwaar alsnog de betalingsopdrachten zou voegen voor de betalingen waarvan belanghebbende de ontvangst ontkent.

    Conclusie

    Samengevat adviseert de Commissie UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren omdat ten aanzien van het kot-jaar 2017 niet is gebleken van een institutioneel vooringenomen handelwijze, hardheid of een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld.

    De Commissie adviseert UHT ook om nadere duidelijkheid te bieden, zoals hiervoor is omschreven.

    [handtekening]

    Secretaris

    [handtekening]

    Fungerend voorzitter