Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-05939

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 10 februari 2022 met kenmerk UHT CHR GU

Ontvangst bezwaarschrift: 10 maart 2022

Hoorzitting: 25 mei 2023

Overdracht advies aan UHT: 6 juni 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren en geen proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift van 9 februari 2022 is ontvangen op 10 maart 2022. De Commissie constateert dat hier sprake is van een kennelijke verschrijving en dat het bezwaarschrift waarschijnlijk op 9 maart 2022 is ingediend. Het bezwaarschrift is gericht tegen de door de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking lichte toets van 10 februari 2022, met kenmerk UHT CHR GU.

Deze beschikking is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming
compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij
Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021,
(Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling).

Op 5 november 2022 is de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie
toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022,
433). Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e Wht werkt afdeling 2.1., voor zover
hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 10 februari 2022 geacht
worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich op een niet bekende datum bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • Bij brief van 10 februari 2022 heeft UHT aan belanghebbende meegedeeld dat zij
    op basis van de uitgevoerde lichte toets geen reden ziet om haar € 30.000 te betalen, vooruitlopend op de integrale beoordeling.
  • Bij brief, ingekomen op 10 maart 2022, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt
    tegen deze beschikking.
  • Op 2 januari 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaargronden van
    belanghebbende.
  • Op 25 mei 2023 heeft de Bezwaarschriftenadviescommissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies
    gevoegd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Volgens UHT is het bezwaarschrift te laat binnengekomen, maar is gezien de uitzonderlijke situatie van de toeslagenaffaire sprake van een verschoonbaar
termijnoverschrijding. Deze conclusie van UHT is onjuist. Tegen het besluit van 10 februari 2022 heeft belanghebbende bezwaar ingediend bij brief van 9 maart 2022,
ingekomen op 10 maart 2022. Het bezwaarschrift is tijdig ingediend en ontvangen en
voldoet overigens ook aan de daaraan te stellen eisen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming vooralsnog af te wijzen op basis van de lichte toets.

In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020
aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen.
Eén van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, indien het
verzoek wordt gehonoreerd.

Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000 is voorzien in het uitvoeren van een zogenaamde lichte toets. Na de lichte toets volgt een integrale beoordeling op grond van de Wht.

Zoals uiteen is gezet in artikel 2. 7 Wht voorziet die wet in een eenmalige forfaitaire
uitkering aan gedupeerde ouders. Deze uitkering is bedoeld voor ouders die een verzoek hebben ingediend of gaan indienen voor compensatie of tegemoetkoming op grond van de Wht, als zij daarvoor in aanmerking komen.

Belanghebbende heeft tijdens de hoorzitting aangegeven dat zij op 28 december 2019
een beschikking heeft ontvangen, waarbij werd aangegeven dat zij voor het jaar 2018
een bedrag van € 1.663 aan KOT moest terugbetalen. Eind 2021 kreeg belanghebbende vervolgens het bericht dat zij over het jaar 2020 een bedrag van € 5.439 aan KOT zou terugkrijgen. Zonder enige berichtgeving is het te ontvangen geld verrekend met een openstaande vordering uit 2018. Ook is er volgens belanghebbende in 2020 een beschikking opgesteld van € 3.782. Deze beschikking is door een typefout in het systeem van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) terechtgekomen en diende verwijderd te worden uit dat systeem, maar is verrekend met verschillende toeslagen. Volgens belanghebbende is zij daarom vooringenomen behandeld.

Echter, voor zover tot nu toe uit de stukken en de schriftelijke reactie van UHT blijkt,
hebben de bijstellingen voor de jaren 2018 en 2019 plaatsgevonden conform de door
belanghebbende doorgegeven informatie. Belanghebbende heeft voorts tijdens de
hoorzitting bevestigd dat de hoogte van de KOT voor de jaren 2018 en 2019 op juiste
wijze is berekend. De stelling dat belanghebbende in 2020 een beschikking heeft gehad van € 3.782 leidt niet tot een ander oordeel, nu deze stelling niet nader is onderbouwd. Van de kwalificatie opzet/grove schuld (OGS), hardheid of institutioneel vooringenomen handelen door de B/T is daarom geen sprake.

De Commissie meent dat UHT op grond van de lichte toets heeft mogen oordelen dat zij geen reden zag om tot uitkering van € 30.000 aan belanghebbende over te gaan. Voorts zijn er geen aanwijzingen dat de dienst voor deze jaren institutioneel vooringenomen heeft gehandeld of dat er sprake is van hardheid zoals bedoeld in de Wht.

Wat betreft de verschillende verrekeningen wijst de Commissie erop dat de B/T op grond van artikel 30 Awir bevoegd is tot verrekening van een door de belanghebbende
verschuldigd bedrag aan terugvordering met een aan haar uit te betalen
tegemoetkoming of voorschot daarop, een en ander ongeacht de inkomensafhankelijke regeling die het betreft en ongeacht het berekeningsjaar. De Commissie merkt hierbij wel op dat het voor de belanghebbende van belang is dat deze hiervan op de hoogte wordt gesteld. Vaak wordt volstaan met een verwijzing naar deze mogelijkheid en marge van de desbetreffende beschikkingen en wordt de betrokkene hierover niet uitdrukkelijk geïnformeerd. Maar ook al is dat laatste niet gebeurd, dan maakt dit de verrekening nog niet onrechtmatig.

Voor zover de bezwaren van belanghebbende betrekking hebben op de jaren 2020 en
2021, wijst de Commissie erop dat zowel bezwaar als herziening nog open staan bij B/T. UHT heeft belanghebbende aangeboden om te verkennen of een medewerker van B/T beschikbaar is om met belanghebbende het verloop van de jaren 2020 en 2021 door te nemen. UHT kan niet over deze jaren oordelen gelet op de in de Wht genoemde einddatum van 23 oktober 2019.

Voor zover nader onderzoek tijdens een integrale beoordeling tot de conclusie leidt dat
belanghebbende toch als gedupeerde kan worden aangemerkt over de jaren 2018 en
2019, hetgeen op basis van de verklaringen van belanghebbende ter zitting niet zeer
waarschijnlijk is, dan kan alsnog worden overgegaan tot compensatie.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en geen proceskostenvergoeding toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter