BAC 2022-04097
Publicatiedatum 09-11-2023
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 20 december 2021 met kenmerk UHT CHR GU
Ontvangst bezwaarschrift: 19 januari 2022
Overdracht advies aan UHT: 30 maart 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift in de onderhavige zaak kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren, omdat bij besluit van 30 september 2022 aan belanghebbende voor het jaar 2011 alsnog een compensatie is toegekend en dit bedrag op grond van de Catshuisregeling is aangevuld tot een bedrag van € 30.000.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift van 16 januari 2022, ontvangen op 19 januari 2022 is gericht tegen de door de Belastingdienst/ Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking inzake de aanvraag van belanghebbende om toekenning van vergoeding, de zogenoemde Catshuisregeling van 20 december 2021, met kenmerk UHT CHR GU.
Deze beschikking is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming
compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021,
(Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling).
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november houdende regels ten behoeve van de
hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking
getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in verband met de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 20 december 2021 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 19 maart 2021 bij UHT verzocht om een herbeoordeling
van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2011 tot en met 2015. - In overleg met de persoonlijk zaakbehandelaar is afgesproken dat de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014 zullen worden betrokken in de herbeoordeling.
- Bij beschikking van 20 december 2021 is aan belanghebbende meegedeeld dat zij
(nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000. - Bij brief van 16 januari 2022 heeft gemachtigde namens belanghebbende bezwaar
ingediend tegen deze beschikking. - Bij brief van 7 maart 2022 is UHT door gemachtigde namens belanghebbende in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een integrale beoordeling met betrekking tot de KOT.
- Bij brief van 26 april 2022 is UHT door gemachtigde namens belanghebbende eveneens in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een beslissing op bewaar
tegen de beschikking van 20 december 2021. - Bij schrijven van 15 mei 2022 heeft gemachtigde namens belanghebbende beroep
ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant wegens het (meermalen) niet tijdig beslissen door UHT. - Bij brief van 20 juli 2022 is een beschikking afgegeven, waarin aan belanghebbende een dwangsom van € 1.442 is toegekend wegens het niet tijdig nemen van een beslissing over de herbeoordeling van de KOT.
- Op 29 juli 2022 is uitspraak gedaan door de rechtbank Zeeland-West-Brabant. In
deze uitspraak verklaart de rechtbank het beroep gegrond en wordt UHT kortweg
opgedragen binnen negen weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit bekend te maken. - Op 27 september 2022 heeft UHT schriftelijk op het bezwaar gereageerd.
- Op 13 januari 2023 is ter voorbereiding op de geplande hoorzitting bij UHT nagevraagd of inmiddels een integrale toets heeft plaatsgevonden.
- Op 16 januari 2023 heeft UHT in reactie hierop schriftelijk bevestigd dat een integrale toets heeft plaatsgevonden. Op 30 september 2022 heeft UHT drie
beschikkingen gewezen in het integrale proces omtrent de toeslagjaren 2011 tot
en met 2014. De uitkomst hiervan is dat UHT omtrent de situatie van belanghebbende over het toeslagjaar 2011 heeft geoordeeld dat de regels erg
streng zijn toegepast. Daarom is een definitief compensatiebedrag van € 4.091
toegekend, op grond van de Catshuisregeling aangevuld tot het forfaitaire
compensatiebedrag van € 30.000. - Tegen deze beschikkingen van 30 september 2022 is namens belanghebbende bij
brief van 8 november 2022, ontvangen op 9 november 2022, bezwaar gemaakt. - Naar aanleiding hiervan is de gemachtigde van belanghebbende bij e-mailbericht
van 17 januari 2023 verzocht of zij, gelet op de reeds plaatsgevonden integrale
toets, zou kunnen instemmen met het op de stukken afdoen van het bezwaar
tegen de beschikking van 20 december 2021. - Bij e-mailbericht van 17 januari 2023 heeft de gemachtigde namens belanghebbende laten weten hiermee in te stemmen.
- De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft het bezwaarschrift behandeld in haar vergadering van 19 januari 2023
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het
voldoet aan de overige daaraan te stellen eisen.
De gronden van bezwaar zien uitsluitend op het niet in aanmerking komen voor het
voorlopige compensatiebedrag van € 30.000. Inmiddels heeft de integrale toets evenwel plaatsgevonden, waarna met een drietal besluiten van 30 september 2022 een herbeoordeling van de KOT van belanghebbende over 2011 tot en met 2014 heeft
plaatsgevonden. In de beschikkingen met kenmerken UHT-DC-1 A en UHT-DHS Ais
vastgesteld dat belanghebbende voor de toeslagjaren 2012 tot en met 2014 geen recht heeft op compensatie op grond van één van de herstelregelingen. Anders is dit voor het jaar 2011. In de beschikking van 30 september 2022 (met kenmerk UHT-DHR) over het toeslagjaar 2011 is geoordeeld dat UHT de regels erg streng heeft toegepast. Als gevolg daarvan heeft belanghebbende recht op compensatie. Het definitieve compensatiebedrag is vastgesteld op € 4.091. Op grond van de Casthuisregeling is de vergoeding aangevuld tot € 30.000.
Nu belanghebbende met de afronding van de integrale beoordeling alsnog het
compensatiebedrag van € 30.000 heeft ontvangen, heeft belanghebbende geen materieel belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaarschrift. Het procesbelang van belanghebbende is daarmee komen te vervallen en het bezwaarschrift dient kennelijk niet-ontvankelijk verklaard te worden.
De Commissie adviseert UHT voorts om het verzoek tot toekenning van een
proceskostenvergoeding af te wijzen.
Conclusie
Samenvattend adviseert de Commissie UHT om het bezwaarschrift dat gericht is tegen
het besluit van 20 december 2021 kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren en het verzoek tot toekenning van een proceskostenvergoeding af te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter