BAC 2022-09776
Publicatiedatum 06-11-2023
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 5 mei 2022 met kenmerken UHT-DC I en UHT-DC-I A
Ontvangst bezwaarschrift: 24 maart 2022
Hoorzitting: 16 november 2022
Overdracht advies aan UHT: 24 februari 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert aan UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren, maar het verzoek om een proceskostenvergoeding wel toe te wijzen.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaar is gericht tegen de door UHT genomen Beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag (kenmerk UHT-DC I) en Definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (kenmerk UHT-DC-I A) van 5 mei 2022.
In de beschikking met kenmerk UHT-DC I is beslist dat belanghebbende op grond van
de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) in aanmerking komt voor een bedrag van € 8.134, omdat de
Belastingdienst/Toeslagen vooringenomen heeft gehandeld met betrekking tot het
toeslagjaar 2010. In de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A is beslist dat
belanghebbende voor de toeslagjaren 2009, 2011, 2012 en 2013 niet in aanmerking
komt voor compensatie.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november houdende regels ten behoeve van de
hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Whot) in werking
getreden (Stb. 2022, 433). De bestreden beschikkingen van 5 mei 2022 worden daarom geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Whot.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2009 tot en met 2013.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft in haar advies van 11 januari 2022 geoordeeld dat over de toeslagjaren 2009, 2011, 2012 en 2013 geen sprake is
geweest van institutionele vooringenomenheid. - Bij brief van 16 februari 2022 (kenmerk UHT-VC I) heeft UHT belanghebbende
middels een vooraankondiging een voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij is de compensatie voor het toeslagjaar 2010 vastgesteld op
€ 8.094. - Bij brief van 23 maart 2022, binnengekomen op 24 maart 2022, heeft gemachtigde
een 'voorlopig bezwaarschrift tevens verzoek voorlegging aan Commissie Werkelijke
Schade' (hierna: voorlopig bezwaarschrift) ingediend. - Bij beschikking van 5 mei 2022 met kenmerk UHT-DC I heeft UHT belanghebbende een compensatie toegekend van € 8.134. Omdat dit bedrag lager is dan de € 30.000 die zij op 1 april 2021 al heeft ontvangen op grond van de Catshuisregeling, ontvangt zij geen verdere compensatie.
- Met de beschikking van 5 mei 2022 met kenmerk UHT-DC-I A heeft UHT compensatie voor de toeslagjaren 2009, 2011, 2012 en 2013 afgewezen.
- UHT heeft op 29 september 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren
van belanghebbende (hierna: verweerschrift). - Gemachtigde heeft op 8 november 2022 een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
- Op 16 november 2022 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag daarvan is als bijlage bij het advies gevoegd.
- Na de hoorzitting heeft UHT een aanvullend verweerschrift opgesteld met betrekking tot de toeslagjaren 2009, 2011, 2012 en 2013 en dit op 12 december 2022 naar de Commissie gestuurd.
- Gemachtigde heeft daarop met het e-mailbericht van 27 december 2022 gereageerd en daarbij aangegeven dat er geen behoefte is aan een tweede hoorzitting.
Vaststaande feiten
Vaststaat dat belanghebbende voor het berekeningsjaar 2010 voor een totaalbedrag van € 4.881 recht had op kinderopvangtoeslag. Met de brief van 26 oktober 2011 met
kenmerk TKK NHL 10 heeft de Belastingdienst/Toeslagen belanghebbende geïnformeerd dat zij het voorschot kinderopvangtoeslag 2010 moet terugbetalen, omdat er geen reactie is ontvangen op het herhaaldelijk verzoek om informatie op te sturen over de daadwerkelijk gemaakte opvangkosten in 2010.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met de definitieve berekening van
2010 is de kinderopvangtoeslag vastgesteld op € 4.881.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift gericht tegen de beschikking van 5 mei 2022 met kenmerk UHT-DC I ontvankelijk is.
Na ontvangst van het bezwaardossier heeft gemachtigde aangegeven ook bezwaar te willen maken tegen de afwijzing van compensatie voor de toeslagjaren 2009, 2011, 2012 en 2013. UHT heeft naar aanleiding hiervan een aanvullend verweerschrift opgesteld.
De Commissie acht het bezwaar gelet op het voorgaande ontvankelijk en mede te zijn
gericht tegen de beschikking van 5 mei 2022 met kenmerk UHT-DC IA.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Het bezwaar gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I, de toekenning
Compensatieberekening onduidelijk
Gemachtigde voert aan dat de compensatieberekening zonder onderliggende stukken niet goed te controleren is. Hoewel UHT door middel van het indienen van een verweerschrift, het bezwaardossier en de toelichting ter zitting het standpunt inmiddels inzichtelijk heeft gemaakt, meent de Commissie dat dit gebrek niet tijdig is gerepareerd. Belanghebbende heeft immers bezwaar moeten maken, voordat op zorgvuldige wijze werd overgegaan tot het samenstellen van het procesdossier en het opstellen van een deugdelijke motivering. De Commissie adviseert UHT daarom om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Compensatieberekening onjuist
Gemachtigde stelt dat de vergoedingen voor materiële en immateriële schade onjuist zijn berekend en geen recht doen aan de persoonlijke situatie van belanghebbende. De
Commissie overweegt hierover als volgt.
De vergoeding voor materiële schade bedraagt op grond van artikel 2.3 lid 2 Whot, 25% van het compensatiebedrag voor correctiebesluiten. Voor belanghebbende betekent dit 25% van € 4.881. Dit is € 1.221, zoals ook vermeld in onderdeel h van de definitieve compensatieberekening.
De vergoeding voor immateriële schade is een forfaitaire vergoeding voor de veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende ervaart omdat
het lang duurt voordat de compensatie definitief is berekend. Deze is op grond van
artikel 2.3. lid 4 Whot gelijk aan € 500 voor ieder halfjaar dat is verstreken tussen de
dagtekening van de eerste correctiebeschikking en de eerste compensatiebeschikking,
met dien verstande dat deze niet meer kan bedragen dan het bedrag dat aan compensatie voor de correctiebeschikking is toegekend. Nu belanghebbende € 4.881aan compensatie voor het correctiebesluit heeft ontvangen (onderdeel a van de
compensatieberekening), is dit derhalve het maximale bedrag dat aan vergoeding voor
immateriële schade kan worden toegekend op grond van de Whot.
De Commissie komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de vergoedingen voor materiële en immateriële schade conform artikel 2.3 Whot berekend zijn.
Wanneer aannemelijk is dat de werkelijke schade als gevolg van het handelen door de
Belastingdienst/Toeslagen hoger is dan compensatie uit hoofde van artikel 2.3 Whot, dan kan belanghebbende op grond van artikel 2.1 lid 3 Whot in aanmerking komen voor een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade.
De ouder dient daartoe een verzoek tot vergoeding van de werkelijke schade in te dienen, dat door UHT voor advies wordt voorgelegd aan CWS. Dit CWS-advies is
vervolgens leidend bij het nemen van het besluit met betrekking tot de aanvullende
compensatie. De Commissie leest in punt 45 van de reactie van gemachtigde van 27 december 2022 dat belanghebbende al een verzoek tot aanvullende schadevergoeding bij de CWS heeft ingediend.
Gemachtigde heeft voor de overige posten in de compensatieberekening niet nader
onderbouwd waarom deze onjuist zouden zijn. Nu de Commissie zelf ook geen aanwijzingen heeft dat de compensatieberekening onjuistheden bevat, adviseert de
Commissie het bezwaarschrift van belanghebbende op dit punt ongegrond te verklaren.
Het bezwaar gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A, de afwijzing
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming voor de toeslagjaren 2009, 2011, 2012 en 2013 af te wijzen. De
Commissie overweegt hierover het volgende.
Belanghebbende betoogt dat er sprake zou zijn van vooringenomen handelen omdat er ten onrechte informatie bij belanghebbende is opgevraagd, bovendien buiten de
wettelijke termijnen van artikel 19 Awir (zoals geldend tot 1 januari 2015). Specifiek met betrekking tot toeslagjaar 2009 zou voorts sprake zijn van vooringenomen handelen omdat er een brede uitvraag heeft plaatsgevonden.
UHT heeft na de hoorzitting een aanvullende schriftelijke reactie opgesteld over de
toeslagjaren 2009, 2011, 2012 en 2013. Hieruit volgt dat de herzieningen over de jaren 2009, 2011, 2012 zijn gebaseerd op reguliere wijzigingen in het aantal opvanguren en in het toetsingsinkomen, en dat de definitieve toekenningen van de kinderopvangtoeslag zijn vastgesteld conform door belanghebbende zelf verstrekte gegevens. De Belastingdienst/toeslagen heeft, nadat belanghebbende de jaaropgave 2009 al had ingestuurd, verzocht om de contracten en bankafschriften over de toeslagjaren 2009 en 2010 (productie 43). Belanghebbende heeft deze gegevens samen met het retourformulier verstrekt, waarna de kinderopvangtoeslag conform de door belanghebbende verstrekte gegevens is vastgesteld. De kinderopvangtoeslag over 2013 is door belanghebbende per 16 januari 2013 stopgezet. Er is, aldus UHT, sprake van reguliere wijzigingen in de KOT. De feitelijke gang van zaken, zoals hiervoor
weergegeven, wordt door belanghebbende niet betwist.
De Commissie overweegt allereerst in algemene zin dat termijnoverschrijdingen, voor zover deze al hebben plaatsgevonden, niet automatisch tot de conclusie leiden dat er
sprake is van vooringenomen handelen. De Commissie ziet ook geen indicatie voor
verhoogd toezicht. Gezien de door UHT gestelde onbetwiste gang van zaken rondom
deze toeslagjaren, is er sprake van reguliere informatie-uitvragen en vaststelling van de definitieve kinderopvangtoeslag conform de door belanghebbende verstrekte gegevens.
De bezwaargrond dat er sprake zou zijn van vooringenomen handelen, treft dan ook
geen doel.
Daar UHT in haar verweerschrift voorts gemotiveerd uiteen heeft gezet dat er geen
sprake is van een kwalificatie opzet/grove schuld (hierna: O/GS), komt belanghebbende evenmin in aanmerking voor toepassing van de O/GS-tegemoetkomingsregeling.
De Commissie constateert wel dat het lang heeft geduurd voordat de definitieve
beschikkingen over de toeslagjaren 2009, 2011 en 2012 zijn vastgesteld. Traagheid in
de vaststelling van definitieve beschikkingen is echter, zonder bijkomende
omstandigheden, geen aanleiding om institutionele vooringenomenheid aan te nemen. Van bijzondere omstandigheden is niet gebleken.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om:
- het bezwaar ongegrond te verklaren;
- de proceskosten voor deze procedure te vergoeden op basis van 2 procespunten met een wegingsfactor 2 en daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter