BAC 2022-04410
Publicatiedatum 06-11-2023
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 8 februari 2022 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 23 februari 2022
Hoorzitting: 9 maart 2023
Overdracht advies aan UHT: 28 juni 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert aan UHT om
het bezwaar in deze zaak deels gegrond te verklaren, de toegezegde compensatieberekening toe te passen en een proceskostenvergoeding toe te
kennen. Daarnaast adviseert de Commissie UHT het bezwaarschrift door te
zenden aan de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) zodat het (in ieder
geval wat betreft de immateriële schade) als verzoek om aanvullende schade in
behandeling kan worden genomen.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking van 8 februari 2022, met kenmerk UHT-DC I.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF-11 van 28
augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) over de
toeslagjaren 2008 en 2009 een definitief compensatiebedrag van € 27.828 vastgesteld omdat de Belastingdienst bij de beoordeling fouten heeft gemaakt.
Op 5 november 2022 is de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie
toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022,
433). Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor
zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 6 augustus 2021 geacht
worden te zijn genomen op grond van artikel 2 .1 en verder van de Wht.
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaardvergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de CWS bestemd.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 22 november 2019 telefonisch verzocht om ee herbeoordeling van de kinderopvang toeslag (hierna "KOT") over de jaren 2008 en 2009.
- Bij beschikking van 8 februari 2022, met kenmerk UHT-DC I is een definitief
compensatiebedrag van € 27.828 vastgesteld, omdat de Belastingdienst bij de
beoordeling van de toeslagjaren 2008 en 2009 fouten heeft gemaakt. Vanwege het
eerder aan belanghebbende toegekende (forfaitaire) bedrag van € 30.000, volgt er
geen nabetaling. - Per brief d.d. 18 februari 2022 heeft gemachtigde namens belanghebbende bezwaar
gemaakt tegen de beschikking van 8 februari 2022. Op 3 november 2022 heeft
gemachtigde de gronden aangevuld. - Op 4 januari 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie opgesteld.
- Op 9 maart 2023 heeft de Commissie het bezwaar van belanghebbende behandeld op een hoorzitting in aanwezigheid van belanghebbende, diens gemachtigde en UHT.
- Op 22 maart 2023 heeft UHT een aanvullende schriftelijke reactie opgesteld.
- Op 19 mei 2023 heeft gemachtigde een reactie gegeven op de aanvullende
schriftelijke reactie van UHT. - Op 26 mei 2023 heeft UHT op verzoek van de Commissie nadere informatie
opgevraagd bij het LIC. Op 2 juni 2023 heeft UHT de reactie van het Landelijk
Incasso Centrum (hierna: LIC) doorgestuurd naar de Commissie.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Catshuisregeling
Belanghebbende meent dat aan haar ten minste een bedrag van€ 30.000 aan
schadevergoeding had dienen te worden toegekend (gelijk aan de vergoeding op grond van de Catshuisregeling), welk bedrag aan schadevergoeding alleen betrekking heeft op de immateriële en materiele schadevergoeding tezamen. Dit bedrag staat volgens belanghebbende los van de andere schadecomponenten zoals opgenomen in het toegekende compensatiebedrag. De Commissie volgt de uitleg van UHT dat het bedrag aan schadevergoeding niet los staat van andere schadecomponenten zoals opgenomen in de definitieve compensatieberekening. Het toegekende (forfaitaire) bedrag van € 30.000 is het minimale bedrag waarop een gedupeerde ouder recht heeft en is verbonden met het definitieve compensatiebedrag in die zin dat als laatstgenoemd bedrag minder is dan € 30.000 het tot dat bedrag wordt aangevuld. Het bezwaar is op dit punt ongegrond.
Compensatieberekening toeslagjaren 2008 en 2009
Belanghebbende maakt bezwaar tegen de compensatieberekening over de toeslagjaren 2008 en 2009. Volgens belanghebbende bevat de definitieve berekening onjuistheden. Ter voorbereiding van de definitieve compensatiebeschikking zijn de bedragen in de compensatieberekening vastgesteld aan de hand van de gegevens die de Belastingdienst/Toeslagen tot haar beschikking had. De bedragen zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen, definitieve beschikkingen en wijzigingsmeldingen van de KOT. De Commissie is van oordeel dat met het indienen van het schriftelijke verweer, de LIC-overzichten, de overige producties en de aanvullende schriftelijke reacties de compensatieberekening over de toeslagjaren 2008 en 2009 het bestreden besluit voldoende is onderbouwd. Verder geven de gronden die namens belanghebbende zijn aangevoerd geen reden om te oordelen dat bij het vaststellen van de compensatieberekening een onjuiste toepassing is gegeven aan de Wht. Dat de dagtekening van de terugvorderingsbeschikkingen 2008 en 2009 gelijk is en de oudste vordering (toeslagjaar 2008) niet als eerste is afgeboekt, is wellicht merkwaardig, maar leidt niet tot een ander oordeel. Betreffende de terugvorderingsbeschikking 2008 zijn immers geen invorderingsmaatregelen opgestart. UHT heeft het volledige bedrag van deze terugvorderingsbeschikking vanwege de Toeslagenaffaire administratief verwijderd, dat wil zeggen kwijtgescholden. Gelet op het vorenstaande acht de Commissie dit onderdeel van het bezwaar ongegrond.
Vergoeding immateriële schade
Volgens gemachtigde moet de aanvangsdatum voor de berekening van de periode van de immateriële schade aangepast worden naar begin november 2009. Toen werd
belanghebbende geconfronteerd met een aankondiging van het onderzoek naar het
gastouderbureau. Volgens UHT is de startdatum van de immateriële schadevergoeding in beginsel de datum van de eerste neerwaartse correctiebesluit, omdat dat besluit de ontvanger voor het eerst stress, ongemak en onzekerheid oplevert. In het schriftelijk verweer van 4 januari 2023 stelt UHT dat de datum van deze eerste neerwaartse correctie 2 oktober 2010 is. In de aanvullende schriftelijke reactie van 22 maart 2023 heeft UHT dit gecorrigeerd. Gebleken is dat op 10 september 2010 de KOT 2008 nihil is gesteld in verband met het gastouderbureau.
De Commissie volgt UHT dat er geen grondslag is om de aanvangsdatum van de
immateriële schade te vervroegen naar november 2009. De aankondiging van het
onderzoek is op zichzelf geen besluit dat stress, ongemak of onzekerheid hoeft op te
leveren of opgeleverd heeft. Volgens de Commissie is de startdatum van de immateriële schade 10 september 2010. Volledigheidshalve merkt de Commissie op dat het vervroegen van de aanvangsdatum met een maand op zich geen gevolgen heeft voor de hoogte van de vergoeding van de immateriële schade omdat gerekend wordt met periodes van 6 maanden. Dit onderdeel van het bezwaar is daarom ongegrond.
Hogere vergoeding voor immateriële schade
De Commissie overweegt dat de Wht in beginsel forfaitair bepaalde compensatie toekent aan gedupeerde ouders. Wanneer een gedupeerde meer schade heeft geleden dan forfaitair wordt gecompenseerd, dan kan de ouder uit hoofde van artikel 2.1 lid 3 Wht aanvullende compensatie krijgen voor de werkelijke schade. De ouder dient daartoe een verzoek tot vergoeding van de werkelijke schade in te dienen, dat door UHT voor advies wordt voorgelegd aan CWS. Het hierop volgend CWS-advies is vervolgens leidend voor UHT bij het nemen van het besluit met betrekking tot de werkelijke schade.
Bovenstaand onderscheid is van belang, omdat het bezwaarschrift van belanghebbende is gericht tegen een compensatiebeschikking die ziet op de toekenning van de (deels) forfaitaire compensatie op grond van artikel 2.3 Wht. Het door gemachtigde opgevoerde bezwaar dat de immateriële schadevergoeding hoger zou moeten uitvallen heeft echter betrekking op de door belanghebbende en haar gezin geleden werkelijke schade. Gezien het voorgaande kan deze grond bij een verzoek om aanvullende compensatie bij CWS aan de orde komen. De Commissie adviseert UHT in dat licht het bezwaarschrift aan CWS door te zenden.
Vergoeding juridische kosten
Gemachtigde heeft verzocht om vergoeding van proceskosten van voorgaande bezwaar- en beroepsprocedure(s). UHT heeft in de schriftelijke reactie van 4 januari 2023 ten aanzien van de vergoeding juridische kosten aangegeven dat zij zal komen met een nieuwe berekening ten gunste van belanghebbende. Tijdens de hoorzitting heeft de gemachtigde dit voorstel onderschreven.
Nu dit onderdeel van de compensatieberekening wordt aangepast, dient ook de
einddatum voor de bepaling van de hoogte van de immateriële schadevergoeding te
worden herzien evenals de aanvullende vergoeding van 1 % over het subtotaal. Ten
aanzien van dit punt is het bezwaar dan ook gegrond. De Commissie adviseert een en
ander te verwerken in de beslissing op bezwaar.
Verzoek herbeoordeling overige jaren
UHT heeft gelet op het bezwaar dat mogelijk ook in andere jaren KOT is aangevraagd
en/of ontvangen, in de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen ("B/T") gezocht naar aanwijzingen. Volgens UHT blijkt uit productie 41 van het bezwaardossier dat
belanghebbende behalve voor 2008 en 2009, geen KOT heeft aangevraagd voor andere jaren. De Commissie merkt op dat belanghebbende, indien zij daadwerkelijk schade heeft geleden voor andere jaren, een verzoek kan indienen bij de Commissie werkelijke schade (artikel 5.2 WHT). Het bezwaar is dan ook op dit punt ongegrond.
Registratie in het FSV-systeem
De Commissie stelt vast dat UHT in haar schriftelijke reactie de vraag van de
gemachtigde in het bezwaarschrift of belanghebbende in het FSV-systeem staat, onder
verwijzing naar productie 41 ontkennend heeft beantwoord.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie ten dele gegrond is, adviseert de
Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze
bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft
belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten
(bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in
eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie en advies
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie aan UHT om:
- de bezwaren van belanghebbende (deels) gegrond te verklaren;
- bij beslissing op bezwaar aan belanghebbende een correcte compensatieberekening toe te zenden;
- bij beslissing op bezwaar aan belanghebbende alsnog de bij het primaire besluit ten onrechte niet toegekende compensatie (althans het verschil met de eerder al uitbetaalde compensatiebedragen/ compensatieberekening) toe te kennen;
- een vergoeding toe te kennen voor de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure; en
- het bezwaarschrift door te zenden aan CWS, zodat het (in ieder geval wat betreft de hoogte van de immateriële schade) als verzoek om aanvullende schade in behandeling kan worden genomen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter