Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10574

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 14 februari 2022 met kenmerk UHT-DC-I

Ontvangst bezwaarschrift: 30 maart 2022

Hoorzitting: 3 augustus 2023

Overdracht advies aan UHT: 21 september 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I ongegrond te verklaren, de bestreden beschikking in stand te laten en geen proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door (hierna: gemachtigde) namens (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 14 februari 2022 met kenmerk UHT-DC-1.

In deze beschikking is aan belanghebbende – met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) – over het toeslagjaar 2017 een definitief compensatiebedrag van € 30.000 toegekend. De Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft namelijk fouten gemaakt bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende over deze periode.

Overgangsrecht

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden). Gelet op het bepaalde in artikel 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 3 februari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2018 tot en met 2020. In overleg met belanghebbende is dit verzoek uitgebreid met het toeslagjaar 2017.
  • Met de brief van 15 februari 2021 heeft UHT de ontvangst van de aanmelding aan
    belanghebbende bevestigd.
  • Op 18 mei 2021 heeft UHT belanghebbende geïnformeerd over de uitkomst van de lichte toets. UHT zag in die lichte toets nog geen reden om belanghebbende het forfaitaire bedrag van € 30.000 te betalen.
  • Bij de uitvoering van de integrale beoordeling is UHT tot de voorlopige conclusie
    gekomen dat belanghebbende over de toeslagjaren 2018 tot en met 2020 geen recht op compensatie toekomt. Deze voorlopige conclusie is voorgelegd aan de Commissie van Wijzen (hierna: CvW).
  • De CvW heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende tot toepassing
    van de compensatieregeling over de toeslagjaren 2018 tot en met 2020 op 27 oktober 2021 aan UHT toegezonden. Het oordeel van de CvW luidt dat de compensatieregeling en de hardheidscompensatie voor deze toeslagjaren niet van
    toepassing zijn.
  • Per brief van 25 november 2021 (met kenmerk UHT-VC 1) heeft UHT een vooraankondiging van de compensatieberekening over het toeslagjaar 2017 aan
    belanghebbende verzonden, met een voorlopig compensatiebedrag van € 30.000.
    Daarnaast zijn in het dossier twee brieven van diezelfde datum (met kenmerk UHTDH A en UHT-DC-1 A) aangetroffen. Hierin geeft UHT aan dat belanghebbende over de toeslagjaren 2018 en 2019 geen aanspraak toekomt op compensatie.
  • Bij beschikking van 14 februari 2022 (met kenmerk UHT-DC I) heeft UHT belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 30.000 toegekend over het toeslagjaar 2017.
  • Op 28 maart 2022 is door de gemachtigde een bezwaarschrift tegen voornoemde beschikking ingediend. UHT ontving deze op 30 maart 2022.
  • UHT heeft vervolgens op 16 januari 2023 een schriftelijke reactie op de bezwaren van belanghebbende ingebracht.
  • Op 1 augustus 2023 heeft de Commissie aanvullende gronden van bezwaar van gemachtigde ontvangen. Daarnaast zond gemachtigde op de avond van 2 augustus
    2023 de jaaropgaaf 2018 van Kinderopvang toe.
  • Op 3 augustus 2023 heeft de Commissie het bezwaar van belanghebbende op een hoorzitting in aanwezigheid van partijen behandeld. Een verslag hiervan is achter dit
    advies gevoegd.

Ontvankelijkheid

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Omvang van het bezwaar

Gemachtigde stelt in bezwaar dat UHT geen daadwerkelijke beslissing heeft genomen
over alle toeslagjaren waarover een herbeoordeling is verzocht. De beschikking van 14
februari 2022 vermeldt namelijk enkel het toeslagjaar 2017, terwijl verzocht is om een
herbeoordeling over de toeslagjaren 2017 tot en met 2020.

Ter zitting is geconcludeerd dat het bezwaar, gericht tegen de beschikking over het toeslagjaar 2017, zich feitelijk mede richt tegen de toeslagjaren 2018 en 2019. Hierop is ook de schriftelijke reactie van UHT met onderliggend dossier gericht. Hieruit is namelijk (ook) gemachtigde gebleken dat er wel een beoordeling van die toeslagjaren door UHT heeft plaatsgevonden. Ter discussie staat slechts of de uitkomst van die beoordeling (bij beschikking) met belanghebbende is gecommuniceerd. Gemachtigde handhaaft daarom het bezwaar dat het niet benoemen van de toeslagjaren 2018 en 2019 in de beschikking van 14 februari 2022 een motiveringsgebrek oplevert.

Omtrent het toeslagjaar 2020 heeft gemachtigde ter zitting aangegeven het bezwaar te laten vallen, nu dit buiten het beoordelingskader van de Wht valt. Artikel 2.1 Wht bepaalt immers dat compensatie enkel toegekend kan worden als sprake is van institutioneel handelen of hardheid door B/T dat voor 23 oktober 2019 heeft plaatsgevonden.

Vooringenomen handelen over toeslagjaar 2018

Gemachtigde heeft in zijn aanvullend bezwaarschrift aangevoerd dat, anders dan UHT
concludeert, over het toeslagjaar 2018 sprake is van individueel vooringenomen
handelen. Volgens hem is sprake van een brede uitvraag over een nog lopend
toeslagjaar, waarbij bij de controle van de bewijsstukken geen contact meer met belanghebbende is gezocht. De Commissie volgt deze stellingname van gemachtigde niet en overweegt daartoe het volgende.

Aan B/T komt de algemene bevoegdheid toe om een controle uit te voeren of, en zo ja in welke mate, iemand aanspraak maakt op KOT. Dat deze controle lopende het toeslagjaar plaatsvindt verdraagt zich met deze bevoegdheid die B/T toekomt. Daarnaast stelt de Commissie vast dat de in dit geval opgevraagde gegevens vallen binnen de standaardcontrole van de juistheid van de door belanghebbende verstrekte gegevens. Opgevraagd zijn namelijk enkel facturen en een jaaropgave van de kinderopvanginstelling, als ook bewijs dat een opleiding wordt gevolgd. De Commissie is van oordeel dat niet is gebleken dat B/T over het toeslagjaar 2018 meer of andere
gegevens heeft opgevraagd dan noodzakelijk om het recht op KOT vast te kunnen
stellen.

In de visie van gemachtigde is bij de oordeelsvorming van belang dat voornoemde
uitvraag ook zag op het toeslagjaar 2017, waarover wel vooringenomen handelen van
B/T is aangenomen. De Commissie volgt deze lijn echter niet. Over het toeslagjaar 2017 is gebleken dat B/T op basis van informatie in haar systemen en in afwijking van hetgeen belanghebbende had ingebracht, een veel lagere KOT had toegekend zonder hier een (nadere) uitvraag of controle op te doen. Voor het toeslagjaar 2018 ligt dat anders. Nadat B/T in haar ogen een onjuist aantal opvanguren doorkreeg van belanghebbende, heeft de dienst nadere informatie opgevraagd. Hierin verschilt de situatie dus wezenlijk van die over het toeslagjaar 2017. De Commissie acht de conclusie van UHT, dat geen sprake is van vooringenomen handelen, navolgbaar. Het bezwaar is op dit punt ongegrond.

Motivering- en zorgvuldigheidsbeginsel

Gemachtigde stelt dat er sprake is van een motiveringsgebrek, met name omdat de toeslagjaren 2018 en 2019 niet in de bestreden beschikking worden benoemd.

Voor zover UHT de bestreden beslissing niet uitvoerig zou hebben toegelicht, impliceert dat niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van oordeel dat door middel van het uitgebreide schriftelijke verweer, het overzicht van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC) en SAS-overzichten in relatie tot de afgegeven beschikkingen, het advies van de CvW en de overige producties, de compensatieberekening over de toeslagjaren 2018 en 2019 en het bestreden besluit voldoende zijn toegelicht en onderbouwd. Dit temeer nu gemachtigde zelf ter zitting ook verklaard heeft dat de schriftelijke reactie veel duidelijkheid bood en antwoord gaf op een groot aantal vragen van belanghebbende. Wel adviseert de Commissie aan UHT om de beoordeling over de toeslagjaren 2018 en 2019 in de beslissing op bezwaar te verduidelijken en daarmee te repareren dat in de beschikking van 14 februari 2022 met kenmerk UHT-DC-1 deze jaren niet worden vermeld.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren, de bestreden beschikking in stand te laten en geen proceskostenvergoeding toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter