Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-03378 BAC 2021-03381 BAC 2021-02930

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 13 oktober 2021 met kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-DH A

Ontvangst bezwaarschrift: 24 november 2021

Hoorzitting: 15 februari 2023

Overdracht advies aan UHT: 12 april 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde], namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de volgende op 13 oktober 2021 door UHT genomen beschikkingen:

  • Definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (UHT-DC-I-A);
  • Beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag (UHT-DH5 A); en
  • Beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag (UHT-DH A).

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende geen compensatie toegekend.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november houdende regels ten behoeve van de
hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stcrt. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.2, voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen van 13 oktober 2021
geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 24 februari 2020 verzocht om een herbeoordeling van
    de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2014 tot en met
    2019.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft op 21 september 2021 geoordeeld
    dat over de jaren 2014 tot en met 2019 geen sprake is geweest van institutionele
    vooringenomenheid en dat voor toepassing van de hardheidscompensatie geen
    reden is.
  • Bij beschikkingen van 13 oktober 2021 heeft UHT belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie KOT voor de toeslagjaren 2014 tot en met 2019
    (UHT-DC-I A, UHT-DH5 A, UHT-DH A).
  • Gemachtigde heeft bij brief van 23 november 2021, ingekomen op 24 november 2021, tegen deze beschikkingen een bezwaarschrift ingediend.
  • Op 20 juni 2022 heeft UHT daarop schriftelijk gereageerd.
  • Op 15 februari 2023 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd.
  • UHT heeft op 7 maart 2023 een nadere schriftelijke reactie ingediend en nadere
    stukken overlegd.
  • Gemachtigde heeft hier bij schriftelijke reactie van 13 maart 2023 nader op gereageerd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Beoordeling van de toeslagjaren 2015 tot en met 2017

Ingevolge artikel 2.1 lid 1 Wht kent de Belastingdienst/Toeslagen op aanvraag
compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft
geleden, doordat ten aanzien van hem (a) voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Belastingdienst/Toeslagen; of (b) de toepassing van de Algemene wet
inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.

Belanghebbende betoogt dat zij in aanmerking dient te komen voor compensatie voor de toeslagjaren 2015 tot en met 2017; volgens haar baseert UHT zich op onjuiste gegevens. De Commissie overweegt te dien aanzien als volgt.

In de toeslagjaren 2015 tot en met 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de
kinderopvangtoeslag van belanghebbende ieder toeslagjaar lager vastgesteld in
definitieve beschikkingen vooraf gegaan door voorschotbeschikkingen. Volgens UHT ging het daarbij om reguliere correcties aan de hand van het toetsingsinkomen van
belanghebbende en de daadwerkelijk genoten opvanguren. Van vooringenomenheid of hardheid was daarbij geen sprake.

Over het toeslagjaar 2015 is het toetsingsinkomen van belanghebbende nader
vastgesteld aan de hand van gegevens uit de basisregistratie inkomen. Het door
belanghebbende doorgegeven inkomen van € 23.000 is op 11 november 2016 definitief vastgesteld op € 24.186 hetgeen tot een terugvordering van € 96 heeft geleid. De Commissie ziet geen aanleiding om over het toeslagjaar 2015 vooringenomenheid of hardheid te veronderstellen.

Tijdens de hoorzitting is gebleken dat belanghebbende vindt dat de Belastingdienst/ Toeslagen met name met betrekking tot de kinderopvangtoeslag over 2016 fouten heeft gemaakt.

De Commissie ziet echter geen aanleiding om voor het toeslagjaar 2016
vooringenomenheid of hardheid te veronderstellen. De Commissie stelt vast dat het
toetsingsinkomen hoger is gebleken dan waar vooraf vanuit was gegaan: € 32.118 in
plaats van € 28.600 (FLG overzicht, productie 64). Dat is een van de redenen voor
verlaging van de KOT en de terugvordering van € 2.447 geweest. Een andere reden is
dat de destijds geldende 70%-regeling in de koppeling gewerkte uren (KGU) van artikel
8a Besluit Kinderopvang is toegepast.

Over het aantal gewerkte uren zijn belanghebbende en UHT het eens; belanghebbende
had een 36-urige werkweek. Dat komt overeen met de uren waar de Belastingdienst/ Toeslagen zich op heeft gebaseerd aan de hand van de UWV-viewer: 1.949 uur (37,48 uur/week). Belanghebbende had op grond van de 70%-regeling recht op KOT voor 1.365 uur. Dat komt neer op 114 uur per maand. De regeling is naar de Commissie meent, correct toegepast.

Bij brief van 19 februari 2018 is belanghebbende erop gewezen dat haar KOT voor het
toeslagjaar 2016 wordt aangepast naar aanleiding van informatie ontvangen van het
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de gewerkte uren in 2016.
Hierin is ook de 70%-regeling genoemd. Uiteindelijk is bij besluit van 21 juli 2018 de KOT definitief vastgesteld op € 7.527.

In 2017 was ook sprake van een hoger toetsingsinkomen dan waar vooraf vanuit was
gegaan: € 39.186 in plaats van € 28.600. De uiteindelijk daadwerkelijk genoten
opvanguren bedroegen volgens de kinderopvanginstelling (productie 66) in totaal
1.428,73 dat is afgerond 120 uur per maand. Het voorschot is echter, op basis van de
door belanghebbende doorgegeven informatie, gebaseerd op 145 uur in januari en 125 uur van februari tot en met december 2017. Dit heeft geleid tot de verlaging van de KOT en de terugvordering van € 1.164 na de definitieve vaststelling van de KOT bij besluit van 10 augustus 2018.

Dat belanghebbende de waarschuwingsbrief van de Belastingdienst/Toeslagen niet heeft ontvangen, waarin de Belastingdienst/Toeslagen haar waarschuwde dat ze meer opvanguren claimde dan daadwerkelijk werden afgenomen, is naar de Commissie meent onvoldoende om tot de conclusie te komen dat sprake is geweest van
vooringenomenheid of hardheid.

Naar de Commissie meent is sprake geweest van reguliere correcties. De Commissie
betreurt dat dit niet duidelijk(er) is uitgelegd door UHT en adviseert UHT dit in het besluit op bezwaar nog eens duidelijk voor belanghebbende uiteen te zetten.
Belanghebbende heeft verklaard dat zij niet goed werd geholpen als zij belde met de
Belastingdienst/Toeslagen. Dat betreurt de Commissie eveneens.

Kwalificatie Opzet/Grove schuld (O/GS)

De Commissie meent dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor een O/GS tegemoetkoming. Dat baseert de Commissie op productie 60, waarin staat dat er geen O/GS is vastgesteld bij belanghebbende.

Beoordeling van de toeslagjaren 2018 en 2019

Nu tussen UHT en belanghebbende niet in geschil is dat over deze jaren, waarin de
Belastingdienst/Toeslagen nog geen definitieve beschikking kinderopvangtoeslag heeft vastgesteld, geen aanspraak op compensatie ex artikel 2.1 Wht kan bestaan, zal de Commissie over deze jaren verder niet oordelen. Het staat belanghebbende vrij om (voor zover nodig) tegen de definitieve beschikkingen over deze toeslagjaren de normale rechtsmiddelen aan te wenden.

Advies

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren
omdat ten aanzien van de jaren 2015 tot en met 2017 niet is gebleken van een
institutioneel vooringenomen handelwijze, hardheid of een onterechte kwalificatie
opzet/grove schuld.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter