Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-02390

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 1 september 2021 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 20 oktober 2021

Hoorzitting: 16 maart 2023

Overdracht advies aan UHT: 28 maart 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door voormalig [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 1 september 2021 met kenmerk UHT-DC I.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende voor de jaren 2014, 2015, 2017 en 2018 compensatie toegekend wegens individuele vooringenomenheid.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 1 september 2021 met
kenmerk UHT-DC I geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder
van de Wht.

De compensatie bestaat uit:

  • vergoeding van door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) teruggevorderde
    of niet toegekende KOT (artikel 2.3 lid 1 Wht);
  • vergoeding van materiële schade volgens de vaste norm van 25% van dit bedrag
    (art. 2.3 lid 3 Wht);
  • vergoeding van immateriële schade van € 500 per 6 maanden (art. 2.3 lid 4 Wht);
  • vergoeding van de invorderingskosten, inclusief rente (art. 2.3 lid 5 Wht);
  • vergoeding van beroepsmatig verleende juridische hulp (art. 2.3 lid 6 Wht);
  • rentevergoeding over gemiste KOT (art. 2.3 lid 7 Wht);
  • extra vergoeding van 1% over het gehele compensatiebedrag (art. 2.3 lid 8 Wht).

Procesverloop

  • Bij beschikking van 1 september 2021 is de voorlopige compensatie van € 25.727
    definitief vastgesteld op € 25.937. Op 12 mei 2021 was reeds € 30.000 betaald.
  • Tegen de definitieve beschikking heeft gemachtigde op 14 oktober 2021 een pro forma bezwaarschrift ingediend welke 20 oktober 2021 is ingekomen.
  • Op 31 oktober 2022 heeft [gemachtigde] laten weten de nieuwe gemachtigde te zijn van belanghebbende en de gronden van bezwaar aangevuld.
  • UHT heeft op 14 december 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van de belanghebbende.
  • Op 16 maart 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid
    van gemachtigde en UHT. Het verslag van de hoorzitting is gevoegd bij het advies.

Ontvankelijkheid

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het ook
overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Motivering besluit

De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de
motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Weliswaar heeft de UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beslissing niet voldoende toegelicht, dit impliceert echter niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van oordeel dat door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, een uitgebreide uitleg met behulp van LIC-overzichten en overige producties, het bestreden besluit voldoende is onderbouwd.

Tevens stelt de Commissie vast dat UHT voldoende duidelijk heeft gemaakt dat het
vooringenomen handelen van de Belastingdienst/Toeslagen over de betreffende KOT
jaren die zijn gecompenseerd bestond uit een zogeheten brede uitvraag, die – kort samengevat – tot onnodige overlast voor belanghebbende heeft geleid. Dit handelen is tevens omschreven in het Invulformulier d.d. 8 maart 2021. Het bezwaar op dit punt
slaagt niet.

Omissie compensatieberekening 2015 - heffingsrente

De Commissie overweegt dat heffingsrente of toeslagrente de rente betreft op de
teruggevorderde kinderopvangtoeslag vanaf de uitbetaling van KOT aan belanghebbende tot het moment van de terugvordering (dit punt behoort bij sub a van de berekening). De "kosten en rente" bij de terugvordering van de KOT betreffen de rente en kosten vanaf het moment van de terugvordering (dit punt behoort bij sub g van de berekening).

De Commissie oordeelt dat UHT in de schriftelijke reactie voldoende heeft onderbouwd dat de genoemde € 63 heffingsrente niet is betaald en daarom ook niet in de compensatieberekening is opgenomen. Het bezwaar op dit punt slaagt daarom niet.

Omissie compensatieberekening 2018

De Commissie overweegt dat UHT in de schriftelijke reactie voldoende heeft toegelicht
waarop het over toeslagjaar 2018 genoemde bedrag ad € 381 is gebaseerd. UHT heeft
tevens toegelicht dat een hoger bedrag had moeten worden afgetrokken. Dit voordeel
voor belanghebbende wordt in bezwaar echter niet gecorrigeerd ten nadele van
belanghebbende. Het bezwaar op dit punt is ongegrond.

Verzoek LIC-overzichten

De Commissie constateert dat UHT bij de schriftelijke reactie de LIC-overzichten heeft
verschaft aan belanghebbende en dat is voldaan aan het verzoek van gemachtigde.

Beoordeling toeslagjaren 2016, 2019 en 2020

In het invulformulier van UHT d.d. 8 maart 2021 heeft de PZB-er het volgende
genoteerd:

"Welk(e) berekeningsjaar/-jaren betreft het verzoek? 2014, 2015, 2017 en 2018
(Indien afwijkend) Dit formulier heeft betrekking op jaar/jaren:
2016, 2019 en 2020 zijn wel opgenomen in dit formulier, maar hoeven met instemming van de ouder niet te worden beoordeeld door het beoordelingsteam. Voor de ouder is de situatie van deze jaren op verzoek wel uitgezocht, maar nu voldoende duidelijk."

De Commissie concludeert uit voormelde schriftelijke vastlegging, dat de
belanghebbende (die destijds geen gemachtigde had) heeft ingestemd met de beperking van de uitgebreide integrale beoordeling tot de KOT jaren 2014, 2015, 2017 en 2018. Het bezwaar op dit punt slaagt niet.

Inmiddels is door belanghebbende bij UHT alsnog een verzoek ingediend voor de
integrale beoordeling van toeslagjaar 2019. Over het toeslagjaar 2019 kan de Commissie pas advies uitbrengen, als UHT na herbeoordeling van dit toeslagjaar een voor bezwaar vatbaar besluit heeft genomen. Indien deze herbeoordeling niet leidt tot een voor belanghebbende bevredigend besluit, kan zij, indien zij dat wenst, tegen die beschikking bij UHT een bezwaarschrift indienen, waarna de Commissie daarover een advies zal uitbrengen.

Conclusie

Gelet op het voorgaande adviseert de Commissie UHT om:

  • het bezwaar ongegrond te verklaren; en
  • geen proceskostenvergoeding toe te kennen in deze procedure.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter