BAC 2022-11967
Publicatiedatum 17-07-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 18 mei 2021 met kenmerk CAP/UCF/21/093 UHT en 30 augustus 2022 met kenmerken UHT-DC I, UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-DHR
Ontvangst bezwaarschrift: 1 juni 2021 (CAP/UCF/21/093 UHT) en 22 september 2022 (UHT-DC I, UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-DHR)
Hoorzitting: 25 juli 2024
Overdracht advies aan UHT: 7 oktober 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT
om het bezwaar tegen het bestreden besluit met kenmerk CAR/UCF/21/093
UHT niet ontvankelijk te verklaren en het bezwaar tegen het besluit met
kenmerk UHT-DC I deels gegrond te verklaren en de overige bezwaren tegen
die beschikking en de bezwaren tegen de andere beschikkingen ongegrond te
verklaren. Voorts adviseert de Commissie het verzoek om vergoeding van de
proceskosten toe te wijzen met betrekking tot het bezwaar tegen de
beschikking met kenmerk UHT-DC I.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende op 31 mei 2022 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen bovengenoemde, door UHT op 18 mei 2021 afgegeven beschikking over het niet toekennen van € 30.000 op basis van de eerste toets. De door mr. Boukich (hierna: gemachtigde) op 15 september 2022 en 19 september 2022 ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de op 30 augustus 2022 afgegeven beschikkingen over de toekenning van compensatie over de toeslagjaren 2006 tot en met 2009.
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende bij beschikking met kenmerk UHT-DC I en UHT-DHR medegedeeld dat zij over 2007, over januari tot en met april en september tot en met november 2008 en over 2009 recht heeft op een
compensatiebedrag van € 43.944. Bij beschikkingen met kenmerk UHT-DH5 A en UHTDC-I A is het verzoek om toekenning van compensatie over toeslagjaar 2006 en over mei tot en met augustus en december 2008 afgewezen.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 2 december 2020 telefonisch verzocht om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2006 tot en met 2009.
- Bij brief van 18 mei 2021 (met kenmerk CAF/UCF/21/093 UHT) heeft UHT
belanghebbende geïnformeerd dat zij op basis van de lichte toets nog niet in
aanmerking komt voor betaling van € 30.000, maar dat de herbeoordeling nog niet
klaar is. - Bij brief van 1 juni 2021 is door gemachtigde namens belanghebbende
bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 18 mei 2021 inzake de lichte toets. - Bij brief van 12 augustus 2021 (met kenmerk UHT-B DMB2) heeft UHT
belanghebbende geïnformeerd dat zij op basis van de lichte toets (alsnog) in
aanmerking komt voor betaling van € 30.000. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft bij brief van 28 december 2021
geoordeeld dat jegens belanghebbende over het toeslagjaar 2006, over de maanden
mei tot en met augustus en de maand december van het toeslagjaar 2008 en over
het toeslagjaar 2009 geen sprake is geweest van vooringenomen handelen. Voor die
maanden en jaren is de hardheidsregeling ook niet van toepassing, behoudens een
bedrag van € 1.969,65 over het toeslagjaar 2009. - Bij brief van 7 maart 2022 (met kenmerken UHT-VC I) heeft UHT een voorlopig
compensatiebedrag van € 41.221 aangekondigd over (gedeelten van) de toeslagjaren 2007, 2008 en 2009. Omdat belanghebbende reeds een bedrag van € 30.000 had gekregen, ontving zij nog € 11.221. - Bij brief van 5 april 2022 heeft belanghebbende een zienswijze ingediend naar
aanleiding van de vooraankondiging compensatie kinderopvangtoeslag. - Bij de beschikkingen van 30 augustus 2022 (met kenmerk UHT-DC I en UHT-DHR)
heeft UHT belanghebbende geïnformeerd dat zij over 2007, over januari tot en met
april en september tot en met november 2008 (wegens vooringenomenheid) en over 2009 (wegens hardheid) recht heeft op een definitief compensatiebedrag van
€ 43.944. - Bij beschikkingen van 30 augustus 2022 (met kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH5 A)
heeft UHT belanghebbende medegedeeld dat geen compensatie wordt toegekend
wegens vooringenomen handelen of hardheid over het toeslagjaar 2006 en over de
maanden mei tot en met augustus en de maand december 2008. - Bij brieven van 15 en 19 september 2022 is door gemachtigde namens
belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen van 30 augustus 2022. - UHT heeft de ontvangst van het bezwaar tegen de beschikking van 18 mei 2021 bij
brief van 2 juli 2021 en de ontvangst van de bezwaarschriften gericht tegen de
beschikkingen van 30 augustus 2022 bij brief van 10 oktober 2022 aan
belanghebbende bevestigd. - Bij e-mail van 17 november 2022 heeft gemachtigde laten weten niet
langer als gemachtigde van belanghebbende op te treden. - Gemachtigde heeft UHT op 8 mei 2023 in gebreke gesteld wegens het
niet tijdig beslissen op het bezwaar. - Gemachtigde heeft UHT op 13 maart 2023 opnieuw in gebreke gesteld wegens het
niet tijdig beslissen op het bezwaar. Op 11 mei 2023 is de volledige dwangsom
toegekend. - Op 3 april 2023 heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Oost-
Brabant wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar. - UHT heeft op 17 juli 2023 een schriftelijke reactie ingediend op het bezwaarschrift.
- Bij e-mail van 11 mei 2023 heeft gemachtigde 3 zich gesteld als de opvolgend gemachtigde van belanghebbende.
- Op 25 juli 2024 heeft de Commissie in aanwezigheid van partijen een hoorzitting
gehouden en de bezwaren van belanghebbende behandeld. Een verslag van deze
hoorzitting is achter dit advies gevoegd. - De Commissie heeft de bezwaren behandeld en het navolgende advies uitgebracht.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 18 mei 2021 waarbij belanghebbende is medegedeeld dat UHT geen aanleiding zag haar € 30.000 op grond van de Catshuisregeling te betalen, Nu UHT belanghebbende dit bedrag bij beschikking van 21 augustus 2021 alsnog heeft toegekend, is naar het oordeel van de Commissie volledig tegemoetgekomen aan het bezwaar en bestaat daarom geen belang bij de behandeling van het bezwaar. De Commissie is van oordeel dat het bezwaar daarom niet-ontvankelijk is. De Commissie adviseert UHT het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk CAF/UCF/21/093 UHT niet-ontvankelijk te verklaren.
Niet in geschil is dat de bezwaren tegen de overige beschikkingen ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Volledige hersteldossier
Belanghebbende stelt dat het hersteldossier onvolledig is. De Commissie volgt dit
standpunt van belanghebbende niet. De schriftelijke reactie en de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn op 8 mei 2024 toegezonden aan gemachtigde en
belanghebbende. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te
nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht
(hierna: Awb) neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende
stukken ter inzage te leggen. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel
van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Zienswijze
Belanghebbende heeft in de zienswijze gesteld dat de gehanteerde bedragen in de
berekening van UHT incorrect zouden zijn. Zij stelt in bezwaar dat UHT niet op haar
zienswijze is ingegaan en dat UHT de zienswijze niet heeft meegenomen in de
definitieve beschikkingen. De Commissie overweegt dat UHT in het dossier haar reactie van 8 juli 2022 op de zienswijze van belanghebbende heeft opgenomen. In deze reactie heeft UHT gemotiveerd toegelicht waarom de zienswijze naar het oordeel van UHT niet leidt tot de door belanghebbende gewenste gevolgen. Belanghebbende heeft in bezwaar opnieuw de mogelijkheid gehad haar standpunten uiteen te zetten en heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat zij op dit punt enig nadeel heeft ondervonden. De Commissie adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Toeslagjaar 2005
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat onduidelijk is waarom het toeslagjaar
2005 niet is meegenomen in de herbeoordeling. In haar ogen had dit moeten
gebeuren omdat ook over dit toeslagjaar sprake was van KOT. Nu het oorspronkelijke
verzoek en de bestreden beschikking de omvang van de onderhavige bezwaarprocedure bepalen, ziet de Commissie geen mogelijkheden om dit toeslagjaar in haar advisering te betrekken. De Commissie heeft goede nota genomen van de ter zitting gedane toezegging van UHT om dit toeslagjaar voor te leggen aan de eerdergenoemde persoonlijk zaakbehandelaar om als aanvullend verzoek in herbeoordeling te nemen. Nu deze werkwijze geen beperking van rechtsmiddelen voor belanghebbende met zich meebrengt, houdt de Commissie de onderhavige bezwaarprocedure niet aan. Het bezwaar is op dit onderdeel ongegrond.
Toeslagjaar 2006
Volgens belanghebbende heeft zij meermaals te kennen gegeven dat het toeslagjaar
2006 een problematisch jaar voor haar is geweest. Er werden veelvuldig contracten en
jaaropgaven opgevraagd van de kinderopvangcentra. Prokino heeft meerdere keren
telefonisch contact gehad over de betalingen van de KOT over de jaren 2006 en 2007,
omdat te weinig KOT toegekend werd. Om die reden is vooringenomen gehandeld, zodat belanghebbende aanspraak maakt op de compensatieregeling over het jaar 2006.
De Commissie ziet dat in het toeslagjaar 2006 veel contact is geweest vanuit
belanghebbende en begrijpt de stress die dat voor belanghebbende heeft meegebracht. De Commissie is echter met UHT van oordeel dat geen sprake is geweest van vooringenomenheid in het toeslagjaar 2006. Niet aannemelijk is geworden dat B/T over toeslagjaar 2006 meer of andere gegevens heeft opgevraagd dan noodzakelijk om het recht op KOT te kunnen vaststellen. Het instellen van een (extra) controle of het tussentijds opvragen van gegevens is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat B/T vooringenomen heeft gehandeld. Daarvoor is meer nodig. Daarnaast is de
Commissie van oordeel dat geen sprake van hardheid is geweest over het toeslagjaar
2006, omdat er geen terugvorderingen zijn geweest.
De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te
verklaren.
Recht op compensatie over toeslagjaren 2007 en 2008
Ter zitting heeft gemachtigde gesteld zich te kunnen vinden in de schriftelijke reactie
van UHT met betrekking tot het recht op compensatie over de toeslagjaren 2007 en De Commissie merkt op dat UHT gemotiveerd is ingegaan op het recht op
compensatie over de toeslagjaren 2007 en 2008 en kan UHT volgen in het ingenomen
standpunt. De Commissie adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Toeslagjaar 2009
Gemachtigde heeft namens belanghebbende tijdens de hoorzitting naar voren gebracht dat belanghebbende meent dat met betrekking tot het toeslagjaar 2009 geen sprake is geweest van hardheid maar van vooringenomenheid. Belanghebbende moet daarom op grond van vooringenomenheid worden gecompenseerd. De Commissie onderschrijft het standpunt van UHT dat er van compensatie wegens vooringenomenheid geen sprake kan zijn, omdat belanghebbende in 2009 geen gebruik heeft gemaakt van geregistreerde kinderopvang. In uitzonderlijke situaties kan desondanks sprake zijn van compensatie op grond van hardheid. De Commissie is met UHT van oordeel dat daar hier sprake van is geweest. Belanghebbende is onevenredig hard geraakt doordat in 2009 door B/T nog voorschotbetalingen zijn gedaan aan het kinderdagverblijf dat geen kinderopvang meer verzorgde. Van het ter zake van belanghebbende teruggevorderde en door haar terugbetaalde bedrag heeft zij € 1.969,95 niet van het kinderdagverblijf ontvangen. Belanghebbende komt voor het toeslagjaar 2009 dus in aanmerking voor compensatie op grond van hardheid en niet op grond van vooringenomenheid. De Commissie adviseert UHT daarom dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Rentevergoeding over gemiste KOT
Belanghebbende stelt dat zij recht heeft op een hogere rentevergoeding over gemiste
KOT dan de in de compensatieberekening vermelde bedragen UHT heeft in de
schriftelijke reactie toegelicht dat deze component over de toeslagjaren 2007 en 2009
incorrect, maar in het voordeel van belanghebbende is berekend. Daarnaast is de
rentevergoeding over gemiste KOT over toeslagjaar 2008 incorrect en in het nadeel van belanghebbende berekend. UHT is voornemens deze component voor 2008 te corrigeren in de beslissing op bezwaar.
De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt nu dit niet ten nadele van
belanghebbende strekt en adviseert UHT om, conform haar eigen standpunt, de
rentevergoeding over gemiste KOT over toeslagjaar 2008 te verhogen en de
rentevergoeding over gemiste KOT over toeslagjaren 2007 en 2009 in stand te laten bij
het nemen van de beslissing op bezwaar. De Commissie adviseert het bezwaar op dit
punt gegrond te verklaren.
Vergoeding immateriële schade
Belanghebbende stelt dat de vergoeding voor immateriële schade niet juist is berekend. Zij stelt dat de einddatum voor deze vergoeding zou moeten worden vastgesteld op 30 augustus 2022 in plaats van 28 augustus 2022. Daarnaast is volgens belanghebbende onvoldoende duidelijk waarom 13 april 2007 is gehanteerd als startdatum.
UHT heeft toegelicht dat een onjuiste startdatum is gehanteerd. De juiste startdatum
zou de datum van de eerste onterechte neerwaartse bijstelling moeten zijn, In het geval van belanghebbende is dit 24 april 2007. De gehanteerde startdatum is in het voordeel van belanghebbende en UHT is voornemens om deze datum te handhaven. UHT noemt daarbij dat de einddatum inderdaad 30 augustus 2022 had moeten zijn, maar dat dit geen gevolgen heeft voor de hoogte van de vergoeding voor immateriële schade omdat het aantal verstreken halve jaren hetzelfde blijft. Daarnaast is UHT voornemens om de einddatum van de vergoeding voor immateriële schade vast te stellen op de dagtekening van de beslissing op bezwaar, nu het bezwaar met betrekking tot de rentevergoeding over gemiste KOT gegrond is.
De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt dat incorrecte start- en
einddata zijn gehanteerd voor de berekening van de vergoeding voor immateriële
schade. De Commissie adviseert UHT om overeenkomstig het eigen standpunt van UHT de startdatum van 13 april 2007 te handhaven en de einddatum van de vergoeding voor immateriële schade vast te stellen op de dagtekening van de beslissing op bezwaar.
Vergoeding voor juridische hulp
Belanghebbende meent recht te hebben op een vergoeding voor juridische hulp. Op 10 december 2013 is namens belanghebbende bezwaar aangetekend door het Bureau
Sociale Raadslieden. UHT heeft in haar schriftelijke reactie gesteld dat niet aannemelijk
is geworden dat Bureau Sociale raadslieden kosten aan belanghebbende heeft gerekend voor het indienen van bezwaar.
De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt en merkt daarbij op dat de
vergoeding voor juridische hulp uitsluitend wordt toegekend als een belanghebbende
gebruik heeft gemaakt van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Belanghebbende
heeft niet aannemelijk gemaakt dat het Bureau kosten bij haar in rekening heeft
gebracht voor het indienen van bezwaar. Hierdoor is het niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van beroepsmatig verleende rechtsbijstand zoals bedoeld in artikel 2.3. lid 6 Wht. De Commissie adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie gedeeltelijk gegrond is en het
bestreden besluit UHT-DC I dient te worden herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek om een proceskostenvergoeding in de bezwaarprocedure met betrekking tot de beschikking met kenmerk UHT-DC I toe te wijzen.
Conclusie
Samenvattend adviseert de Commissie om:
- het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk CAF/UCF/21/093 UHT niet ontvankelijk te verklaren;
- het bezwaar dat gericht is tegen de bestreden beschikking van 8 februari 2023
met kenmerk UHT-DC I gedeeltelijk gegrond te verklaren ten aanzien van de
berekening van de rentevergoeding over gemiste KOT; - de aanvullende vergoeding van 1% aan te passen;
- het bestreden besluit op deze punten te herroepen;
- de overige bezwaren tegen die beschikking en de bezwaren tegen de overige
beschikkingen ongegrond te verklaren; - het verzoek om een proceskostenvergoeding toe te wijzen met betrekking tot het
bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter