Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-11948

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 11 juli 2022 met kenmerken UHT 5A en UHT-DC I A

Hoorzitting: 12 september 2024

Overdracht advies aan UHT: 31 oktober 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
de bezwaren in de onderhavige zaak ongegrond te verklaren en de bestreden
besluiten met de kenmerken UHT-DH5A en UHT-DC I A in stand te laten. Tevens
adviseert de Commissie het verzoek om vergoeding van de proceskosten af te
wijzen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende
bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking herbeoordeling
kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) met kenmerk UHT-DH5 A en de definitieve
beschikking compensatie KOT met kenmerk UHT-DC-I A (hierna: de bestreden
beschikkingen).

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) geen compensatie toegekend voor de jaren 2011 tot en met 2016.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 3 juni 2020 verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de jaren 2011 tot en met 2016.
  • UHT heeft bij beschikking van 29 april 2021 aan belanghebbende medegedeeld
    dat zij niet in aanmerking komt voor een betaling op grond van de
    Catshuisregeling van € 30.000.
  • Tegen deze beslissing heeft belanghebbende op 20 mei 2021 bezwaar
    aangetekend.
  • UHT heeft de ontvangst van dit bezwaar op 8 juli 2021 bevestigd in een brief met
    kenmerk UHT-OB-BZW. Deze procedure is bij de Commissie bekend onder BAC nr.
    2021-01095.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende om een herbeoordeling op 3 mei 2022 aan UHT toegestuurd.
    Naar het oordeel van CvW zijn de compensatieregeling van artikel 49b van de
    Awir en de hardheidsregeling van artikel 49 van de Awir in het geval van
    belanghebbende niet van toepassing over de toeslagjaren 2011 tot en met 2016.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikkingen aan belanghebbende medegedeeld dat
    zij geen recht heeft op compensatie of tegemoetkoming over de jaren 2011 tot en
    met 2016.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 18 juli 2022, ingekomen op 27 juli 2022, tegen
    deze beschikkingen een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft dit bezwaarschrift op 16 maart 2023 aan de Commissie doorgestuurd.
    De Commissie heeft de ontvangst van het bezwaarschrift op 24 juli 2023 aan
    gemachtigde bevestigd.
  • Gemachtigde heeft het bezwaarschrift bij brieven van 21 september 2023 en 15
    april 2024 aangevuld.
  • UHT heeft op 19 februari 2024 schriftelijk op het bezwaarschrift gereageerd.
  • Op 12 september 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting
    is een verslag gemaakt, dat achter dit advies is gevoegd.
  • De Commissie heeft het bezwaar behandeld en het volgende advies uitgebracht.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De bezwaren
Uit het bezwaarschrift volgt dat belanghebbende meent dat de bestreden beschikkingen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen omdat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de feiten en omstandigheden van haar geval.

Daarnaast stelt belanghebbende dat haar betrokkenheid bij het CAF Evita 1501
onderzoek leidt tot vooringenomenheid. Tegen die achtergrond heeft UHT ten onrechte geoordeeld dat zij over de jaren 2014 en 2015 niet voor compensatie in aanmerking komt.

Tot slot verzoekt belanghebbende om een proceskostenvergoeding.

Toeslagjaren 2014 en 2015
Belanghebbende stelt dat zij als gevolg van een in 2015 ingesteld CAF onderzoek in de
problemen is geraakt omdat de Belastingdienst (hierna: B/T) er ten onrechte van uit is
gegaan dat zij zou hebben gefraudeerd. Belanghebbende ontving de aankondiging van
het onderzoek op 29 april 2015. Tot die tijd deden zich in het contact tussen
belanghebbende en B/T geen bijzonderheden voor.

Volgens belanghebbende zou kinderopvang Evita op 28 maart 2015 plotseling haar
deuren hebben gesloten. In haar tweede aanvullend bezwaarschrift van 15 april 2024 en ook tijdens de hoorzitting heeft belanghebbende bevestigd dat zij, doordat kinderopvang haar deuren sloot, gedwongen was de KOT met ingang van 28 maart 2015 stop te zetten. Doordat kinderopvang de deuren sloot, kon de kinderopvang geen doorgang vinden. Voor de periode na de sluiting had belanghebbende reeds een voorschot op de KOT ontvangen. Dit voorschot is door B/T bij belanghebbende teruggevorderd. Nu de plotselinge sluiting van kinderopvang werd veroorzaakt door het onderzoek van B/T is de KOT die belanghebbende voor de periode tot en met 30 april 2015 reeds had ontvangen ten onrechte bij haar teruggevorderd, zodat sprake is geweest van vooringenomen handelen jegens belanghebbende.

Belanghebbende meent dat er in haar geval tevens sprake is van bijzondere
omstandigheden die van invloed zijn geweest op bovengenoemde terugvordering van de KOT, waardoor zij in aanmerking komt voor compensatie op grond van hardheid. Bij brief van 27 april 2015 met kenmerk CAF VI KOT heeft B/T belanghebbende in het kader van bovengenoemd onderzoek verzocht informatie te verstrekken over de toeslagjaren 2014 en 2015. Nadat zij had aangegeven niet over de nodige jaaropgaven en facturen te beschikken is B/T volgens belanghebbende doorgegaan met het opvragen van gegevens. Deze brede uitvraag van gegevens bij belanghebbende is een bijzondere omstandigheid op grond waarvan haar een beroep op de hardheidsregeling toekomt.

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot het oordeel dat in het geval van belanghebbende in de jaren 2014 en 2015 geen sprake is geweest van vooringenomen handelen of een bijzondere omstandigheid die recht geeft op compensatie vanwege hardheid van het stelsel.

Onderzoek CAF Evita 1501
Belanghebbende is over de toeslagjaren 2014 en 2015 onderworpen aan een
rechtmatigheidsonderzoek (CAF Evita 1501). In het kader van dit onderzoek heeft op 27 april 2015 een brede uitvraag van bewijsstukken plaatsgevonden om het recht op KOT over beide jaren te kunnen controleren. Belanghebbende heeft de nodige stukken
aangeleverd op 18 mei 2015 en daarbij medegedeeld (aldus een notitie in het dossier)
dat KOI Evita rond april 2014 de deuren plotseling had gesloten. Daardoor kon zij de
gevraagde jaaropgave niet opsturen. Wel heeft zij bewijzen van banktransacties
meegestuurd, aldus het dossier. Op basis van de ontvangen informatie hebben over de
toeslagjaren 2014 en 2015 bijstellingen van de KOT plaatsgevonden. Uit de brief van B/T van 13 juli 2015, de schriftelijke reactie van UHT en de toelichting van UHT op de
hoorzitting volgt dat de bijstellingen waren gebaseerd op de gegevens die B/T op 18 mei 2015 van belanghebbende had ontvangen. Uit het dossier volgt niet dat belanghebbende vervolgens nogmaals om toezending van nadere stukken is verzocht. Uit de voorhanden stukken volgt verder dat de omstandigheid dat belanghebbende niet beschikte over enkele van de gegevens waarom B/T verzocht, zoals jaaropgaven, haar bij deze correcties niet is tegengeworpen.

Alhoewel de Commissie zich kan voorstellen dat het bijeenbrengen van de stukken
waarom B/T had verzocht de nodige tijd en moeite van belanghebbende heeft gevergd, is niet aannemelijk geworden dat B/T over de toeslagjaren 2014 en 2015 meer of andere gegevens heeft opgevraagd dan noodzakelijk was om het recht op KOT te kunnen vaststellen. Het instellen van een (extra) controle of het tussentijds opvragen van gegevens is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat B/T vooringenomen heeft gehandeld ook al heeft dit voor belanghebbende een administratieve last met zich mee gebracht. Daarvoor is meer nodig. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Belanghebbende heeft, zoals hierboven aan de orde kwam, de KOT op 27 maart 2015
stopgezet. Uit de door UHT ter beschikking gestelde gegevens volgt dat de neerwaartse bijstelling van de KOT over de periode 28 maart 2015 tot en met 30 april 2015 uit die stopzetting is voortgekomen. Belanghebbende heeft op 3 april 2015 vervolgens weer KOT aangevraagd met ingang van 1 mei 2015. Voor de tussengelegen periode heeft belanghebbende geen KOT aangevraagd. De Commissie begrijpt dat het voor belanghebbende bezwarend is geweest om, terwijl zij werkte en in verwachting was van haar tweede kind, na de plotselinge sluiting van kinderopvang Evita andere opvang te organiseren voor haar eerste kind. UHT heeft op basis van de haar ter beschikking staande gegevens evenwel niet kunnen vaststellen dat belanghebbende in deze periode kinderopvang heeft afgenomen bij een door B/T erkende kinderopvanginstelling.
Belanghebbende heeft dit evenmin langs andere weg aannemelijk gemaakt. Tegen die
achtergrond bestond er voor de desbetreffende periode evident geen recht op KOT.
Daarmee is de Commissie niet gebleken van een situatie waarin belanghebbende op
grond van de Wht voor compensatie in aanmerking komt. De Commissie adviseert UHT om het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Zorgvuldigheidsbeginsel
Belanghebbende voert aan dat sprake is van een schending van het
zorgvuldigheidsbeginsel, omdat er door UHT onvoldoende onderzoek is gedaan naar de feiten en omstandigheden van haar geval.

De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de
motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. De Commissie is van oordeel dat UHT door middel van de toezending van de gemotiveerde besluiten aan belanghebbende, de verstrekking van het informatie- en beoordelingsformulier met onderliggende stukken, het indienen van het schriftelijke verweer voorzien van een uitgebreide uitleg met behulp van overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC) en overige producties het bestreden besluit voldoende heeft onderbouwd. De Commissie adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie ongegrond is en de bestreden
besluiten in stand kunnen blijven, adviseert de Commissie om het verzoek om
toekenning van een proceskostenvergoeding af te wijzen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren en het
verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding af te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter