Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-11914

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 14 januari 2022 met de kenmerken UHT-DC I en UHT-DC-I A

Ontvangst bezwaarschrift: 28 februari 2022

Hoorzitting: 31 oktober 2023

Overdracht advies aan UHT: 6 februari 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaarschrift tegen de toekenning van het compensatiebedrag voor de
toeslagjaren 2005 tot en met 2010 en 2012, deels gegrond te verklaren en het
bezwaarschrift tegen de afwijzende beschikking over de toeslagjaren 2011,
2013, 2014 en 2015 ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie een
vergoeding voor de proceskosten toe te kennen.

Onderwerp van advies

Op 14 januari 2022 heeft UHT twee beschikkingen genomen ten aanzien van belanghebbende:

  1. in de beschikking met kenmerk UHT-DC I heeft UHT aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 89.620 toegekend voor de jaren 2005 tot en met 2010 en 2012. Over die periode zijn fouten gemaakt door Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende.
  2. in de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie over jaren 2011 en 2013 tot en met 2015 omdat bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) voor deze jaren geen fouten zijn gemaakt door B/T;

op 30 juni 2022 heeft UHT een derde beschikking genomen ten aanzien van
belanghebbende:

  1. in de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie over de jaren 2011 en 2013 tot en met 2015, omdat niet is gebleken dat B/T te streng is geweest bij het uitvoeren van de regels van de KOT.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het
bepaalde in artikel 8.6 en 9.2 Wht worden de bestreden beschikkingen geacht te zijn
genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de forfaitair vastgestelde
compensatie en niet op de vergoeding van eventuele werkelijke schade. Voor dat laatste is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade bestemd.

Procesverloop

  • Op 18 november 2019 heeft belanghebbende verzocht om herbeoordeling van de KOT over de jaren 2007 tot en met 2012. Belanghebbende heeft verzoek op een later moment uitgebreid met de jaren 2013, 2014 en 2015. In overleg met belanghebbende heeft UHT ook de jaren 2005 en 2006 toegevoegd.
  • Bij beschikking van 1 april 2021 heeft UHT naar aanleiding van de eerste toets een forfaitair bedrag van € 30.000 uitgekeerd.
  • Op 12 augustus 2021 heeft de Commissie van Wijzen als advies uitgebracht dat de compensatieregeling en de hardheidscompensatie niet van toepassing zijn op de toeslagjaren 2010, 2011, 2013, 2014 en 2015.
  • Op 4 oktober 2021 heeft UHT als vooraankondiging meegedeeld dat het voorlopige compensatiebedrag voor de jaren 2005 tot en met 2009 en het jaar 2012 is vastgesteld op € 82.880.
  • Op 13 december 2021 heeft UHT als vooraankondiging meegedeeld dat ook voor toeslagjaar 2010 een voorlopig compensatiebedrag van € 6.020 wordt toegekend.
  • Bij beschikking van 14 januari 2022 heeft UHT het definitieve compensatiebedrag bepaald op € 89.620 voor de toeslagjaren 2005 tot en met 2010 en 2012.
  • Bij beschikking van 14 januari 2022 heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2011, 2013, 2014 en 2015, omdat over deze periode geen fouten door B/T zijn gemaakt.
  • Door gemachtigde is namens belanghebbende op 25 februari 2022 tegen beide op 14 januari 2022 genomen beschikkingen, een pro forma bezwaarschrift ingediend. De bezwaarschriften zijn op 28 februari 2022 ontvangen.
  • Bij beschikking van 30 juni 2022 heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie over de jaren 2011, 2013, 2014 en 2015, omdat niet is gebleken dat B/T te streng is geweest bij het uitvoeren van de regels van de KOT.
  • Op 10 mei 2023 heeft gemachtigde in beide bezwaarprocedures nadere gronden van bezwaar ingediend.
  • Op 7 september 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
  • Op verzoek van de Commissie heeft UHT op 27 oktober 2023 het beoordelingsformulier toegestuurd. Deze ontbrak in het bezwaardossier.
  • Op 31 oktober 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het hoorverslag is bij dit advies gevoegd.
  • De Commissie heeft dit advies behandeld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

De bezwaarschriften zijn ontvankelijk.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Toekenning compensatie toeslagjaren 2005 tot en met 2010 en 2012 (UHT-DC I)
Gemachtigde stelt dat is gerekend met een door de inspecteur van de Belastingdienst
(hierna: de inspecteur) onjuist vastgesteld toetsingsinkomen van de partner van
belanghebbende. Dit heeft tot grote financiële problemen en schade geleid voor de
bedrijven van de partner belanghebbende. De opslag van 25 % is onvoldoende om deze schade te compenseren, daarom dient de werkelijke schade te worden vastgesteld.

Toetsingsinkomen
De Commissie overweegt dat het (gezamenlijke) toetsingsinkomen een belangrijke factor is bij het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen KOT. Immers hoe lager het toetsingsinkomen, hoe hoger de KOT en andersom.

Tijdens de hoorzitting heeft gemachtigde aangegeven dat er momenteel (rechtelijke)
procedures lopen over het door de inspecteur vastgestelde toetsingsinkomen van de
partner van belanghebbende. Meer in het bijzonder bestaat onenigheid over de hoogte van de inkomsten uit de onderneming(en) van de partner van belanghebbende. De uitkomst van die procedures heeft invloed op de hoogte van KOT en het toe te kennen compensatiebedrag. UHT heeft tijdens de hoorzitting aangegeven begrip te hebben voor de situatie, maar gehouden te zijn om uit te gaan van de door de inspecteur opgelegde aanslagen inkomstenbelasting.

De Commissie kan UHT volgen in haar standpunt, in die zin dat zij bij de huidige stand
van zaken mag uitgaan van het inkomen zoals dat door de inspecteur is vastgesteld. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten die ertoe dwingen daarvan af te wijken of nader onderzoek te doen. Het enkele feit dat de partner van de belanghebbende de hoogte van het (door de inspecteur gecorrigeerde) inkomen betwist, is onvoldoende. Naar de Commissie begrijpt, heeft de inspecteur naar aanleiding daarvan (vooralsnog) geen aanleiding gezien het vastgestelde inkomen te verlagen. Dat betekent dat in een eventuele beroepsprocedure tegen de aanslagen inkomstenbelasting duidelijk zal moeten worden in hoeverre het inkomen juist is vastgesteld. UHT verkeert niet in de positie om vooringenomenheid dan wel hardheid in de handelwijze van B/T bij de bepaling van de KOT vast te stellen. Het onderhavige bezwaar is op dit punt ongegrond.

Compensatieberekening
De Commissie ziet zich voor de vraag gesteld of UHT het toegekende definitieve
compensatiebedrag van € 89.620 op de juiste wijze heeft berekend.

UHT heeft tijdens de hoorzitting aangegeven dat de compensatieberekening moet worden aangepast. Bij enkele componenten in de compensatieberekening is uitgegaan van een onjuiste einddatum. De forfaitaire immateriële schadevergoeding (regel l van de compensatieberekening) en de rentevergoeding over de gemiste KOT (regel m van de compensatieberekening) dienen te worden berekend tot de datum van de primaire
beschikking, in dit geval 14 januari 2022. Deze aanpassing leidt er volgens UHT toe dat
het bezwaarschrift deels gegrond dient te worden verklaard en een proceskostenvergoeding moet worden toegekend. De Commissie kan zich vinden in het standpunt van UHT en adviseert UHT dienovereenkomstig te handelen.

De gegrondverklaring heeft tot gevolg dat ook andere bedragen in de compensatieberekening wijzigen: de vergoeding van de immateriële schade en de aanvullende vergoeding van 1% dienen te worden doorberekend tot de datum van de beslissing op bezwaar.

De overige bedragen in de compensatieberekening zijn vastgesteld aan de hand van de
gegevens die UHT tot haar beschikking had. De bedragen zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen en definitieve beschikkingen. De Commissie is van oordeel dat met het indienen van de schriftelijke reactie, de overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC-overzichten), hetgeen ter hoorzitting besproken en de overige producties, de compensatieberekening en het bestreden besluit voldoende zijn onderbouwd en zorgvuldig tot stand zijn gekomen.

Materiële en immateriële schadevergoeding
Met betrekking tot de hoogte van de bedragen voor materiële en immateriële schade
merkt de Commissie het volgende op.

Op grond van artikel 2.3 lid 3 van de Wht is de vergoeding voor materiële schade gelijk
aan de som van 25% van het bedrag dat als gevolg van de beschikking niet is toegekend of teruggevorderd. Op grond van artikel 2.3 lid 4 van de Wht is de vergoeding voor immateriële schade een forfaitaire vergoeding van € 500 voor ieder half jaar dat is verstreken tussen de dagtekening van een eerste beschikking als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie, waarbij een deel van een half jaar naar boven wordt afgerond op een half jaar. Het is op basis van de Wht niet mogelijk om af te wijken van deze systematiek en een hogere schadevergoeding toe te kennen. Deze procedure heeft alleen betrekking op forfaitair vastgestelde vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Voor dat laatste is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS) bestemd.

Afgewezen toeslagjaren 2011, 2013, 2014 en 2015 (UHT-DC-I A)
Met betrekking tot de afwijzing van compensatie voor de toeslagjaren 2011, 2013, 2014 en 2015 overweegt de Commissie het volgende. Uit het bezwaardossier blijkt dat voor toeslagjaar 2011 geen neerwaartse correcties hebben plaatsgevonden. Voor de
toeslagjaren 2013, 2014 en 2015 is de KOT wel een aantal keren gewijzigd, voornamelijk omdat het gezamenlijke toetsingsinkomen omhoog werd bijgesteld. Naar aanleiding van het verzoek om herbeoordeling is de hoogte van het vastgestelde inkomen door UHT opnieuw bekeken en geconstateerd dat voor de betreffende jaren de KOT is bepaald aan de hand van het door de inspecteur vastgestelde gezamenlijke toetsingsinkomen. Zoals hiervoor (onder ‘toetsingsinkomen’) is overwogen, zijn er onvoldoende aanknopingspunten om daarvan af te wijken.

De Commissie is van oordeel, mede gezien het advies van de Commissie van Wijzen, dat UHT zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen bijzonderheden of
aanwijzingen in de systemen te vinden zijn die zouden kunnen duiden op
vooringenomenheid voor de jaren 2011, 2013, 2014 en 2015 en compensatie voor deze jaren terecht is afwezen. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.

Proceskostenvergoeding
Aangezien de Commissie het bezwaar gedeeltelijk gegrond acht, adviseert de Commissie om een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht bestaat een recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (bezwaarschrift en hoorzitting) met een wegingsfactor twee. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding toe te kennen.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie:

  • het bezwaarschrift gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I gegrond te verklaren conform bovenstaande overwegingen; en
  • het bezwaarschrift gericht tegen de beschikkingen met kenmerk UHT-DC-I A
    ongegrond te verklaren; en
  • een proceskostenvergoeding toe te kennen van twee procespunten met elk een
    wegingsfactor twee tegen de hoogste vergoeding per procespunt.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter