BAC 2021-11828 en BAC 2021-00683
Publicatiedatum 17-07-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 1 mei 2021 met kenmerk CAF/UCF/21/093 UHT en 25 maart 2022 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 5 juli 2021 (CAF/UCF/21/093 UHT) en 16 mei 2022 (UHT-DC I)
Hoorzitting: 14 december 2023
Overdracht advies aan UHT: 8 februari 2024
Samenvatting
De Commissie adviseert UHT het bezwaar, gericht tegen de beschikking van 1
mei 2021 met kenmerk CAF/UCF/21/093 UHT niet-ontvankelijk te verklaren.
Voorts adviseert de Commissie het bezwaar tegen de beschikking van 25 maart
2022 met kenmerk UHT-DC I op onderdelen gegrond te verklaren, de
compensatieberekening opnieuw uit te voeren en alle, ingevolge de Wht
daarmee samenhangende vergoedingen opnieuw te berekenen met
inachtneming van dit advies. Tot slot adviseert de Commissie het verzoek om
vergoeding van de proceskosten toe te wijzen.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende op 1 juli 2021 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT op 1 mei 2021 genomen beschikking lichte toets (kenmerk: CAF/UCF/21/093 UHT). Het op 4 mei 2022 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de op 25 maart 2022 genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (kenmerk: UHT-DC I).
De beschikking van 1 mei 2021 is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en
verruiming compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691)
gewijzigd bij Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021, (Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling). Besloten is dat er nog geen reden is belanghebbende € 30.000 te betalen.
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is belanghebbende bij beschikking van 25 maart 2022 alsnog een definitief compensatiebedrag van € 40.470 toegekend.
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 12 januari 2021 telefonisch verzocht om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over het toeslagjaar 2019. In overleg met de persoonlijk zaakbehandelaar is afgesproken dat ook een herbeoordeling over de toeslagjaren 2008 tot en met 2010 zal plaatsvinden.
- Bij voornoemde beschikking van 1 mei 2021 (kenmerk: CAF/UCF/21/093 UHT) heeft UHT belanghebbende geïnformeerd dat zij op basis van de lichte toets (nog) niet in aanmerking komt voor betaling van € 30.000.
- Namens belanghebbende is op 1 juli 2021 een herzieningsverzoek ingediend tegen voornoemde beschikking van 1 mei 2021. In overleg met belanghebbende is besloten dit verzoek als bezwaarschrift te behandelen. Op 9 december 2021 zijn namens belanghebbende aanvullende bezwaargronden ingediend.
- Op 4 november 2021 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
- Bij beschikking van 25 maart 2022 (kenmerk: UHT-DC I) is belanghebbende medegedeeld dat zij over de toeslagjaren 2008 tot en met 2010 en 2019 aanspraak heeft op een compensatiebedrag van € 40.470.
- Bij brief van 4 mei 2022 is namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de voornoemde beschikking van 25 maart 2022. Bij brief van 9 januari 2023 heeft UHT de ontvangst van het bezwaar bevestigd.
- Namens belanghebbende zijn bij brief van 23 maart 2023 aanvullende gronden van bezwaar ingediend.
- UHT heeft op 13 september 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
- Op 14 december 2023 heeft de Commissie de bezwaren van belanghebbende behandeld op een hoorzitting in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
- Bij e-mailbericht van 3 januari 2024 heeft UHT aanvullende stukken ingediend.
- De Commissie heeft het bezwaar behandeld en het navolgende advies uitgebracht.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Beschikking CAP/UCF/21/093 UHT
Tegen het besluit van 1 mei 2021 heeft belanghebbende bij brief van 1 juli 2021 bezwaar ingediend. De Commissie overweegt dat de gronden van het bezwaar betrekking hebben op het (nog) niet in aanmerking komen voor het compensatiebedrag van € 30.000. Met de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 25 maart 2022 met kenmerk UHT-DC I is alsnog een definitieve compensatie van € 40.470 toegekend. Daarmee is aan het bezwaarschrift van belanghebbende tegemoetgekomen. Van enig resterend procesbelang is niet gebleken. Dat betekent dat dit bezwaarschrift niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Beschikking UHT-DC I
Niet in geschil is dat het bezwaar gericht tegen de definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (kenmerk: UHT-DC I) ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Berekening definitieve beschikking compensatie (UHT-DC I)
Belanghebbende voert aan dat de berekening van het vastgestelde compensatiebedrag niet juist is. UHT heeft om die reden in de schriftelijke reactie de compensatie per toeslagjaar opnieuw vastgesteld.
Toeslagjaren 2008 en 2009
De Commissie kan UHT volgen in de aanpassing van de compensatieberekening over de toeslagjaren 2008 en 2009. Met UHT is de Commissie van oordeel dat het bedrag onder f (het verschil met de laatst vastgestelde beschikking KOT) het verschil betreft tussen de KOT na de individuele beoordeling en de laatst vastgestelde beschikking KOT. Omdat het bedrag nooit hoger kan zijn dan het bedrag bij punt a (de KOT voor het onderzoek), volgt de Commissie UHT in het oordeel dat over het toeslagjaar een te hoog bedrag is afgetrokken.
De Commissie volgt UHT eveneens in de nieuwe berekening van het bedrag onder o (de rentevergoeding voor gemiste KOT). Uit de definitieve compensatieberekening blijkt dat belanghebbende een lager bedrag heeft toegekend gekregen dan het bedrag waarop belanghebbende volgens de herberekening van UHT recht had. De Commissie adviseert UHT de compensatieberekening op deze punten aan te passen.
Toeslagjaar 2010
De Commissie kan UHT volgen in de aanpassing van de compensatieberekening over het toeslagjaar 2010. Uit de door UHT uitgevoerde herberekening van de compensatie over dit toeslagjaar, blijkt het bedrag onder o (de rentevergoeding voor gemiste KOT) onjuist te zijn vastgesteld, als gevolg waarvan belanghebbende in de definitieve compensatieberekening een te laag bedrag heeft toegekend gekregen. De Commissie adviseert de compensatieberekening op dit punt aan te passen.
Toeslagjaar 2019
De Commissie is van oordeel dat uit de herberekening door UHT van het compensatiebedrag over het toeslagjaar 2019 volgt, dat de compensatieberekening over de bedragen onder f (het verschil met de laatst vastgestelde beschikking KOT), onder m (vergoeding juridische hulp) en onder o (de rentevergoeding voor gemiste KOT) in het voordeel van belanghebbende is vastgesteld. Voor wat betreft het bedrag onder f geldt dat ten onrechte geen bedrag van € 8.562 in mindering is gebracht op de compensatie. Voor wat betreft het bedrag onder m geldt dat ten onrechte een bedrag van € 1.518 aan juridische hulp is toegekend. Tot slot is de rentevergoeding over de gemiste KOT opnieuw berekend. Uit de herberekening volgt dat belanghebbende recht heeft op een rentevergoeding van € 598 en daarom een bedrag van € 240 teveel heeft ontvangen. Volgens UHT is een aanpassing van de berekening op deze punten over het toeslagjaar 2019 in het nadeel van belanghebbende. UHT stelt zich in de schriftelijke reactie op het standpunt dat belanghebbende er door het instellen van bezwaar niet slechter mag voor komen te staan (hierna verbod van reformatio in peius). De Commissie overweegt hierover als volgt.
Het uit artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voortvloeiende verbod van reformatio in peius betekent dat het indienen van een bezwaarschrift er niet toe mag leiden dat de indiener via de heroverweging door het bestuur in een slechtere positie geraakt, dan zonder de bezwaarprocedure mogelijk zou zijn. In een aantal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) (vergelijk onder meer ECLI:NL:CRVB:2022:865) heeft deze rechter geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat een element van de besluitvorming in bezwaar voor betrokkene in negatieve zin wordt bijgesteld, op zich niet leidt tot een verboden benadeling.
Het gaat er aldus de CRvB om of het resultaat van de besluitvorming ook nadelig is voor de betrokkene. Voor zover UHT in haar beslissing op bezwaar één of meerdere bedragen wijzigt ten nadele van belanghebbende, merkt de Commissie op dat deze enkele omstandigheid niet zonder meer leidt tot strijdigheid met het verbod van reformatio in peius. Om te kunnen beoordelen of het resultaat van de wijzigingen nadelig is voor belanghebbende, dient het resultaat van de compensatieberekening in de bestreden beschikking te worden vergeleken met het resultaat van de nieuwe compensatieberekening in de beslissing op bezwaar. Deze nog uit te voeren herberekening mag er niet toe leiden dat belanghebbende in een slechtere positie geraakt vergeleken met de definitieve beschikking van 25 maart 2022 met kenmerk UHT-DC I, waartegen het bezwaar is gericht.
Met het standpunt van UHT, om diverse componenten over de toeslagjaren 2008 tot en met 2010 wèl en de bedragen onder f, onder m en onder o over het toeslagjaar 2019 niet aan te passen, constateert de Commissie dat belanghebbende niet in een in voornoemde zin slechtere positie is geraakt of anderszins is tekortgedaan. De Commissie adviseert UHT, aansluitend bij haar eigen standpunt, dit onderdeel van het bezwaar gegrond te verklaren en de compensatie opnieuw te berekenen en daarbij alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies.
Motiverings-, evenredigheids- en zorgvuldigheidsbeginsel
Belanghebbende bepleit dat UHT de definitieve compensatiebeschikking heeft genomen in strijd met het motiverings-, evenredigheids- en het zorgvuldigheidsbeginsel.
De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Naar het oordeel van de Commissie heeft UHT de definitieve compensatiebeschikking over de toeslagjaren 2008 tot en met 2010 en 2019 voldoende voorbereid, door deze te baseren op de in het dossier van belanghebbende opgenomen beoordelingskaders. Deze gegevens zijn leidend voor de berekening en de vaststelling van de compensatie. Weliswaar heeft UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beslissing slechts beperkt toegelicht en op enkele onderdelen verbeterd, dit impliceert echter niet dat sprake is van een gebrekkige motivering dan wel een onzorgvuldig genomen besluit. De Commissie is van oordeel dat het bestreden besluit door middel van het indienen van het schriftelijke verweer en een uitgebreide uitleg met behulp van onder meer het Informatie- en beoordelingsformulier, de beoordeling van de Commissie van Wijzen en de betaal- en verrekenoverzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: het LIC) voldoende is onderbouwd. Door deze aanvulling op de definitieve compensatiebeschikking, zijn eventuele motiveringsgebreken naar het oordeel van de Commissie hersteld. Nu belanghebbende over de toeslagjaren 2008 tot en met 2010 en 2019 is gecompenseerd conform de vaste beoordelingskaders en de Commissie in het dossier ook overigens geen aanknopingspunten ziet voor een conclusie dat de uitkomst in dit specifieke geval onbillijk uitpakt, is de Commissie van oordeel dat UHT in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen. De Commissie adviseert daarom tot ongegrondverklaring van dit bezwaar.
Bijkomende schadeposten en reeds afgeloste schulden
Belanghebbende heeft gesteld dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de vervolgschade van belanghebbende en met reeds door belanghebbende afgeloste bedragen. Belanghebbende verwijst daarbij naar een overzicht van de schade. De Commissie oordeelt ten aanzien hiervan dat deze bezwaarschriftprocedure alleen betrekking heeft op de toekenning van de standaardvergoedingen en niet op de vergoeding van werkelijke schade. Wanneer een belanghebbende meer of andere schade heeft geleden dan forfaitair wordt gecompenseerd, zoals belanghebbende hier bepleit, dan kan deze uit hoofde van artikel 2.1 lid 3 Wht aanvullende compensatie krijgen voor die werkelijke schade. Belanghebbende dient daartoe een verzoek tot vergoeding van die werkelijke schade in te dienen, dat door UHT voor advies wordt voorgelegd aan de Commissie Werkelijke Schade.
Voor zover belanghebbende betoogt dat zij reeds bedragen aan KOT heeft terugbetaald, stelt de Commissie vast dat deze terugbetalingen wèl onderdeel uitmaken van de compensatieberekening van de definitieve compensatiebeschikking. Dit betreft het bedrag als bedoeld onder c (“het bedrag dat u eerder moest terugbetalen of niet hebt gekregen”) in de compensatieberekening. De Commissie adviseert gelet hierop tot ongegrondverklaring van het bezwaar op dit punt.
Proceskostenvergoeding
Gemachtigde heeft ten slotte een verzoek gedaan tot vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand. Omdat het bezwaar gedeeltelijk gegrond is en op onderdelen leidt tot herroeping van het bestreden besluit (met kenmerk UHT-DC I), komt belanghebbende op grond van artikel 7:15, tweede lid van de Awb in aanmerking voor de toekenning van een proceskostenvergoeding.
Conclusie
De Commissie adviseert UHT het bezwaar, gericht tegen de beschikking van 1 mei 2021 met kenmerk CAF/UCF/21/093 UHT niet-ontvankelijk te verklaren. Voorts adviseert de Commissie het bezwaar tegen de beschikking van 25 maart 2022 met kenmerk UHT-DC I (gedeeltelijk) gegrond te verklaren, de compensatieberekening opnieuw uit te voeren en alle, ingevolge de Wht daarmee samenhangende vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies. Tot slot adviseert de Commissie het verzoek om vergoeding van de proceskosten toe te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter