Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-11764

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 23 januari 2023 met kenmerk UHT-DCHA

Ontvangst bezwaarschrift: 16 februari 2023

Hoorzitting: 4 juli 2024

Overdracht advies aan UHT: 2 september 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT
om het bezwaar ongegrond te verklaren, het besluit met kenmerk UHT-DCHA in
stand te laten en het verzoek om proceskostenvergoeding af te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking van 23 januari 2023 met kenmerk UHT-DCHA.

Bij deze beschikking is aan belanghebbende – met toepassing van de Wet
hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) – medegedeeld dat zij geen recht heeft op
compensatie voor de toeslagjaren 2009 tot en met 2018.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 4 maart 2021 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2009 tot en met 2013. In overleg met en naar aanleiding van een eerder bezwaar van belanghebbende heeft UHT de toeslagjaren 2009 tot en met 2018 als uitgangspunt genomen voor de herbeoordeling.
  • Bij beschikking van 20 december 2021 met kenmerk UHT CHR GU heeft UHT aan
    belanghebbende medegedeeld dat zij op basis van de lichte toets niet in
    aanmerking komt voor een betaling van € 30.000, alsmede dat de herbeoordeling
    nog niet klaar is.
  • Bij brief van 13 januari 2022, ingekomen op 17 januari 2022, heeft
    belanghebbende tegen deze beschikking bezwaar ingediend.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 12 december 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
    geadviseerd dat met betrekking tot de toeslagjaren 2009 tot en met 2018 geen
    sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid.
  • Bij beschikking van 23 januari 2023 met kenmerk UHT-DCHA heeft UHT het
    verzoek van belanghebbende over de jaren 2009 tot en met 2018 compensatie
    toe te kennen, afgewezen.
  • Bij brief van 16 februari 2023 heeft gemachtigde tegen deze beschikking bezwaar
    gemaakt.
  • UHT heeft op 17 oktober 2023 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Op 28 juni 2024 heeft gemachtigde per e-mail medegedeeld dat het bezwaar
    uitsluitend de integrale beoordeling betreft en niet langer de lichte toets.
  • Op 3 juli 2024 heeft UHT een aanvullende beschouwing opgesteld. Op dezelfde
    dag heeft gemachtigde aanvullende stukken gestuurd. Vervolgens hebben
    gemachtigde en UHT per e-mail met elkaar gecorrespondeerd.
  • Op 4 juli 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een
    verslag gemaakt, dat achter dit advies is gevoegd.
  • UHT is tijdens de hoorzitting verzocht om een aanvullende beschouwing op te
    stellen, die is binnen gekomen op 11 juli 2024.
  • Op 16 juli 2024 heeft gemachtigde hierop een aanvullende reactie ingediend.
  • De Commissie heeft het bezwaar behandeld en het hierna volgende advies uitgebracht.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Compleetheid dossier en motivering besluit
Belanghebbende stelt dat onderliggende stukken die ten grondslag liggen aan de
bestreden beschikking van 23 januari 2023 ontbreken. Derhalve zijn de bestreden
beschikkingen onvoldoende gemotiveerd.

De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de
motivering van de besluiten en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Ter voorbereiding van de definitieve compensatiebeschikking zijn de bedragen in de compensatieberekening vastgesteld aan de hand van de gegevens die UHT tot haar beschikking had. De gegevens zijn afkomstig van onder meer de
voorschotbeschikkingen, definitieve beschikkingen, RKT-bestanden en SAS-overzichten en overzichten van het Landelijk Incassocentrum (hierna: LIC). De Commissie is daarom van oordeel dat de bestreden besluiten door middel van het indienen van een schriftelijke reactie en de bijbehorende producties voldoende zijn onderbouwd.

Namens belanghebbende zijn geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die
tot een andere zienswijze nopen. De Commissie stelt vast dat belanghebbende inmiddels beschikt over de schriftelijke reactie van UHT en de bijbehorende stukken, die op 6 februari 2024 aan gemachtigde zijn verzonden. Op basis van de in dit dossier
opgenomen stukken kon belanghebbende genoegzaam inzicht verkrijgen in de totstandkoming van de bestreden beschikkingen. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.

Tijdens de hoorzitting van 4 juli 2024 heeft UHT bevestigd dat het verzoek om het
ouderdossier in behandeling is.

Artikel 6 Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), recht op een
eerlijk proces

Belanghebbende voert aan dat geen sprake is van ‘equality of arms’, zoals opgenomen
in artikel 6 van het EVRM, omdat zij niet de beschikking heeft over haar volledige
dossier. De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Voor de procedure bij de Commissie gelden de processuele waarborgen van de Awb. Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze stukken heeft belanghebbende in de vorm van een bezwaardossier op 6 februari 2024 ontvangen en hij heeft de gelegenheid gekregen, en daarvan gebruik gemaakt om zijn standpunt uiteen te zetten. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.

Hardheid van het stelsel
Belanghebbende stelt dat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) in de toeslagjaren 2009 tot en met 2018 geen rekening heeft gehouden met haar beslagvrije voet, terwijl de gegevens hiervoor wel voorhanden waren. Daarom is sprake van hardheid van het stelsel.

UHT stelt dat B/T bij verrekeningen van KOT geen rekening hoeft te houden met de
beslagvrije voet, nu KOT niet wordt beschouwd als inkomensondersteuning, maar is
bedoeld als bevordering van de arbeidsparticipatie. De Commissie overweegt dat de
KOT expliciet is uitgesloten van de beslagvrije voet in artikel 475c sub j van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De vraag of, en in hoeverre, rekening is
gehouden met de beslagvrije voet bij verrekeningen met andere toeslagen, valt buiten
de reikwijdte van het begrip vooringenomen handelen. De Commissie is van oordeel dat in dit geval niet is gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot de conclusie dat sprake is van hardheid van het stelsel. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.

Daarnaast heeft gemachtigde tijdens de hoorzitting van 4 juli 2024 aangevoerd dat
sprake is van hardheid. Volgens gemachtigde heeft belanghebbende de KOT in 2010
niet stopgezet en was de KOT van het toeslagjaar 2011 ten onrechte verlaagd. In 2013
was de KOT stopgezet en daarna weer gecorrigeerd. In 2014 was de KOT ten onrechte
op nihil gesteld, terwijl achteraf is gebleken dat belanghebbende wel kinderopvang heeft afgenomen. De terug te betalen KOT van dit toeslagjaar is verrekend met de KOT over de toeslagjaren 2016, 2017 en 2018 waardoor belanghebbende in financiële
moeilijkheden is gekomen. Belanghebbende kreeg in 2018 te maken met een
dwangbevel.

UHT heeft tijdens en na de hoorzitting op de stellingname van belanghebbende
gereageerd. Op basis van de informatie die B/T op het moment van de wijziging,
stopzetting, verlaging en op nihilstellling van de KOT over de toeslagjaren 2010, 2011,
2013, 2014 en 2018 had, heeft B/T juist gehandeld en ziet UHT geen redenen om
vooringenomenheid of hardheid aan het nemen.

Uit de aanvullende beschouwing van UHT van 11 juli 2024 blijkt dat UHT haar standpunt handhaaft.

Gemachtigde heeft op 16 juli 2024 op de aanvullende beschouwing gereageerd. Zij
betwist nogmaals dat belanghebbende de KOT in 2010 heeft stopgezet en stelt dat zij
gedurende dat hele toeslagjaar opvang afnam van een gastouder. Uit de door UHT
geleverde nadere informatie kan gemachtigde niet afleiden dat belanghebbende de KOT in 2010 zelf heeft stopgezet. Zij stelt dat UHT deze omstandigheid daarom ten
onterechte niet heeft aangemerkt als onevenredig hard voor belanghebbende.

De Commissie overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat bij de toekenning,
aanpassing of terugvordering van de KOT voor de toeslagjaren 2009 tot en met 2018
sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door B/T dan wel hardheid van het stelsel. De terugvorderingen KOT over de toeslagjaren 2009, 2011, 2013, 2015, 2016, 2017 en 2018 waren gelegen in te hoge voorschotten die op basis van reguliere wijzigingen opnieuw zijn berekend. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Verder is ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld (hierna: O/GS), zodat op compensatie op deze grond evenmin aanspraak kan worden gemaakt.

De Commissie overweegt verder dat de Wht is bedoeld voor herstel van vooringenomen handelen, hardheid of een onterechte O/GS-kwalificatie en niet ziet op eventuele omissies in (de gegevensverstrekking ter zake van) de aanvraag of de vaststelling van KOT. Belanghebbende verzoekt in feite mede om een aanpassing van de hoogte van de KOT over de toeslagjaren 2010 en 2014 zoals deze indertijd definitief is vastgesteld. UHT heeft niet de bevoegdheid om tot herziening van de in het verleden vastgestelde KOT over te gaan en dient zich te beperken tot de in de Wht gestelde kaders.

Voor wat betreft het dwangbevel in 2018 overweegt de Commissie dat dit niet tot inning heeft geleid. Tevens volgt uit het dossier niet dat belanghebbende kosten heeft gemaakt vanwege dit dwangbevel. De Commissie leidt hieruit geen vooringenomenheid of hardheid af en adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Proceskostenvergoeding
Belanghebbende verzoekt om een proceskostenveroordeling conform het Besluit
proceskosten bestuursrecht. Aangezien de bezwaren naar het oordeel van de Commissie ongegrond zijn, adviseert de Commissie belanghebbende geen proceskosten toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren, om het
bestreden besluit in stand te laten en het verzoek om proceskostenvergoeding af te
wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter