Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-12219

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 23 december 2022

Ontvangst bezwaarschrift: 31 januari 2023

Hoorzitting: 31 januari 2024

Overdracht advies aan UHT: 16 februari 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaar is gericht tegen de door UHT genomen Definitieve beschikking beoordeling kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 23 december 2022 met kenmerk UHT-DCHA.

Met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) is aan belanghebbende geen compensatie toegekend over de toeslagjaren 2013 en 2014.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft UHT op 26 april 2021 verzocht om herbeoordeling van haar aanspraken op KOT. UHT heeft in het kader van de herbeoordeling gekeken naar de toeslagjaren 2013 en 2014 en een zienswijze ingediend bij de Commissie van Wijzen (hierna: CvW).
  • De CvW heeft op 7 december 2022 het verzoek van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat belanghebbende over de toeslagjaren 2013 en 2014 niet in aanmerking komt voor compensatie uit hoofde van institutionele vooringenomenheid of hardheid.
  • UHT heeft bij beschikking van 23 december 2022 met kenmerk UHT-DCHA aan belanghebbende medegedeeld dat zij over de toeslagjaren 2013 en 2014 geen recht heeft op compensatie.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 30 januari 2023, op 31 januari 2023 door UHT ontvangen, bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 23 december 2022 met kenmerk UHT-DCHA.
  • UHT heeft op 8 november 2023 schriftelijk gereageerd.
  • Bij e-mails van 10 oktober 2023 en 31 januari 2024 heeft gemachtigde aanvullende producties ingediend.
  • Op 31 januari 2024 is belanghebbende in het kader van de bezwaarprocedure door de Commissie gehoord.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Geen aanleiding tot compensatie ex artikel 2.1 lid 1 Wht over toeslagjaren 2013 en 2014
De Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft de KOT van belanghebbende over het toeslagjaar 2013 op 12 februari 2013 van € 5.001,- op nihil gesteld. Vervolgens is een reeds aan de kinderopvanginstelling uitbetaald bedrag van € 832,- bij belanghebbende teruggevorderd. Volgens UHT is dit destijds geschied na een daartoe strekkend telefonisch verzoek om de KOT stop te zetten door belanghebbende (productie 13) en komt zij daarom niet in aanmerking voor compensatie.

Tussen partijen staat niet ter discussie dat de kinderopvang waar belanghebbende tot dan toe gebruik van maakte de kinderopvang die eind 2012 failliet ging. Op dat moment ging belanghebbende op zoek naar een andere kinderopvang, zo volgt uit de e-mails in het dossier. Uiteindelijk werd deze gevonden bij kinderopvang. Belanghebbende geeft aan dat met ingang van augustus 2013 sprake was van kinderopvang.

De Commissie stelt vast dat belanghebbende na het faillissement van de kinderopvang vanaf januari 2013 feitelijk geen kinderopvang heeft afgenomen; zij stond op de wachtlijst voor kinderopvang. Pas later in het jaar, vanaf augustus 2013, heeft zij weer kinderopvang afgenomen. Voor de periode waarin belanghebbende geen kinderopvang heeft afgenomen, komt zij, zoals op de hoorzitting is besproken, niet in aanmerking voor KOT en daarmee evenmin voor compensatie.

Belanghebbende stelt dat zij de KOT niet zelf heeft stopgezet.
De Commissie acht dit aannemelijk. Waarschijnlijk is dat B/T de KOT heeft stopgezet op grond van een mededeling van de kinderopvanginstelling dan wel ambtshalve. UHT heeft verwezen naar de melding “burger zet toeslag stop” van 22 januari 2013 maar daarin is vermeld dat de melding “namens burger” is gedaan zodat die melding niet als indicatie voor een melding van bezwaarde zelf kan worden gezien.
Belanghebbende heeft op de hoorzitting verder gesteld dat het stopzetten van de KOT zonder voorafgaande verifiëring bij haar, een vooringenomen handeling betreft.
De Commissie meent dat B/T belanghebbende op de hoogte had behoren te brengen van het stopzetten van de KOT op grond van een mededeling van de kinderopvanginstelling dan wel ambtshalve. Het feit dat dit in dit geval achterwege is gebleven levert echter naar het oordeel van de Commissie geen vooringenomen handelen op.
BAC 2023-12219
3
Daarbij dient te worden bedacht dat de stopzetting als zodanig juist was omdat er geen opvang meer werd afgenomen en dat B/T met de stopzetting een situatie voorkwam waarin een (veel) groter bedrag van belanghebbende zou zijn teruggevorderd.
Evenmin komt belanghebbende naar het oordeel van de Commissie in aanmerking voor compensatie op grond van hardheid. Er wordt wel voldaan aan de wettelijke eis dat het recht op KOT met meer dan € 1.500,- is verlaagd omdat het voorschot KOT is verlaagd van € 5.001 naar € 0,-. Echter wordt niet voldaan aan een ander vereiste. Aan de kant van belanghebbende was geen sprake van een kleine formele tekortkoming of het slechts betalen van een deel van de opvangkosten. Evenmin was sprake van fraude door een derde of andere bijzondere omstandigheden. Een bijzondere omstandigheid kan zijn dat de KOT is overgemaakt aan de kinderopvanginstelling maar dan is ook vereist dat minimaal een bedrag van € 1.500,- teveel (ten opzichte van de opvangkosten) is overgemaakt aan de kinderopvanginstelling dat niet ten gunste van de ouder is gekomen. Over het jaar 2013 is de KOT voor een bedrag van € 832,- aan de kinderopvanginstelling overgemaakt en bij belanghebbende teruggevorderd. Nu dit bedrag lager is dan de grens van € 1.500,- komt belanghebbende niet in aanmerking voor compensatie op grond van hardheid.
De Commissie ziet onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat belanghebbende, zoals zij stelt, een aanvraag KOT heeft ingediend vanaf augustus 2013. Zij heeft in de hoorzitting gemeld over die aanvraag geen gegevens te hebben. Ook UHT heeft meegedeeld dat over zo’n aanvraag niets bekend is. Om over bepaalde jaren in aanmerking te komen voor compensatie, dient men die jaren KOT te hebben aangevraagd (artikel 2.1 lid 1 Wht). Nu over zo’n aanvraag over het tweede gedeelte van 2013 en voor het toeslagjaar 2014 niets bekend is, komt belanghebbende voor deze periode niet in aanmerking voor compensatie.
Geen strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel
Gelet op de bestreden beschikking, het daaraan ten grondslag liggende dossier, het advies van de CvW en het wettelijk kader, is deze volgens de Commissie voldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd. De Commissie ziet geen reden de bestreden beschikking op deze gronden te herroepen.
Proceskostenvergoeding
Het bezwaar is naar opvatting van de Commissie ongegrond. Er is geen aanleiding voor herroeping van het bij bezwaar bestreden besluit. De Commissie ziet, gelet op het bepaalde in artikel 7:15 lid 2 Awb, geen aanleiding om UHT te adviseren een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Conclusie

Tekst

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter