Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-12292

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 1 november 2022 (UHT-DC-I A) en 22 april 2024 (UHT-DCHO)

Hoorzitting: 10 juli 2024

Overdracht advies aan UHT: 2 september 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT
om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren. Daarnaast adviseert de
Commissie UHT om een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag.

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) geen compensatie toegekend voor de periode juli tot en met
december 2009 en de jaren 2010, 2011 en 2015. Belanghebbende heeft wel
compensatie gekregen over de verzuimboete die haar was opgelegd over de jaren 2009 tot en met 2011.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 16 maart 2021 verzocht om een herbeoordeling van de
    kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2007 tot en met 2017. In overleg met belanghebbende is de herbeoordeling beperkt tot de jaren 2009, 2010, 2011, 2014 en 2015.
  • UHT heeft bij beschikking van 26 januari 2022 aan belanghebbende medegedeeld
    dat zij niet in aanmerking komt voor een betaling van €30.000,-.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 2 mei 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
    geadviseerd dat gedurende de periode juli tot en met december 2009 en de jaren
    2010, 2011 en 2015 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid
    of bijzondere omstandigheden.
  • UHT heeft bij de beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A aan
    belanghebbende geen compensatie toegekend voor de periode juli tot en met
    december 2009 en de jaren 2010, 2011 en 2015.
  • UHT heeft bij vooraankondiging aan belanghebbende een compensatie toegekend
    voor een bedrag van € 25.137,-.
  • UHT heeft bij beschikking met kenmerk UHT-DC I aan belanghebbende een
    compensatie toegekend voor een bedrag van € 25.298,- voor de periode januari
    tot en met juni 2009 en 2014 en voor de boetebeschikkingen over de toeslagjaren
    2009, 2010 en 2011.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 6 december 2022, ingekomen op 7 december
    2022, tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A een bezwaarschrift
    ingediend.
  • UHT heeft bij beschikking van 22 april 2024 met kenmerk UHT-DCHO de
    compensatie van belanghebbende aangevuld met een O/GS-tegemoetkoming van
    € 8.842,-.
  • UHT heeft op 18 januari 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Op 10 juli 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie
af te wijzen t.a.v. de periode juli tot en met december 2009 en de jaren 2010, 2011 en
2015.

Omvang geschil artikel 6:19 Awb
UHT heeft hangende de bezwaarprocedure tegen het besluit van 1 november 2022 een nieuwe ‘Definitieve beschikking herbeoordeling KOT’ genomen op 22 april 2024. Het bezwaarschrift tegen het besluit van 1 november 2022 wordt met toepassing van artikel 6:19 Awb ook geacht te zijn gericht tegen het besluit van 22 april 2024, met kenmerk UHT-DCHO.

Toeslagjaar 2009: gedeeltelijke afwijzing compensatie
Ingevolge artikel 2.1, lid 1, van de Wht komt voor een compensatie in aanmerking de
ouder van wie aannemelijk is dat de vaststelling van zijn aanspraak op KOT in enig jaar
onderdeel is geweest van bijzondere hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T). Toekenning van compensatie blijft, ingevolge artikel 2.1, lid 2, van de Wht, achterwege als sprake is van ernstige onregelmatigheden die aan de ouder toerekenbaar zijn. Dit laatste is onder meer het geval in situaties waarin een belanghebbende evident geen recht had op KOT.

Volgens UHT was daarvan sprake in de periode juli tot en met december 2009, omdat
belanghebbende in die periode geen gebruik heeft gemaakt van geregistreerde
kinderopvang. Hiertoe voert UHT aan dat belanghebbende tijdens haar bezwaar destijds alleen een jaaropgave over heeft gelegd, die zag op de periode januari tot en met juni 2009.

Belanghebbende stelt zich uitdrukkelijk op het standpunt dat zij gebruik heeft gemaakt
van kinderopvang in de periode juli tot en met december 2009. Zij was toen student en
haar kind ging het gehele jaar 2009 naar dezelfde kinderopvanginstelling.

De Commissie overweegt dat de bewijslast dat sprake is van ernstige
onregelmatigheden die aan belanghebbende toerekenbaar zijn op UHT rust. In dit geval heeft UHT haar stelling dat sprake is van ernstige onregelmatigheden onvoldoende onderbouwd. Het feit dat belanghebbende in haar bezwaar destijds enkel stukken heeft ingebracht die zagen op de periode januari tot en met juni 2009, is onvoldoende om te concluderen dat de rest van het jaar geen geregistreerde opvang heeft plaatsgevonden.

Bovendien heeft UHT geconcludeerd dat belanghebbende op geen ander moment in de gelegenheid is gesteld om haar recht op KOT aan te tonen; er zijn immers geen
vraagbrieven teruggevonden in de systemen van B/T.

Op basis van de specifieke omstandigheden van dit geval en met inachtneming van alle redelijkheid kan niet aan belanghebbende worden tegengeworpen dat zij op dit moment geen bewijsstukken meer heeft die haar verhaal nader onderbouwen. Hierbij acht de Commissie van belang dat belanghebbende zich al vanaf het begin op het standpunt heeft gesteld dat zij het gehele jaar 2009 opvang heeft gehad en tijdens de beoordeling ook heeft aangeboden op zoek te gaan naar de bewijsstukken. De persoonlijk zaakbehandelaar heeft toen aan belanghebbende medegedeeld dat zij niet zelf op zoek hoefde naar bewijsstukken (pagina 3 van het informatie- en beoordelingsformulier).

Van een situatie waarin compensatie achterwege blijft, als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid van de Wht, is aldus onvoldoende gebleken. De Commissie adviseert UHT daarom om belanghebbende alsnog compensatie toe te kennen voor het gehele jaar 2009 op grond van vooringenomen handelen. Het bezwaar is op dit punt gegrond.

Toeslagjaren 2010 en 2011
Belanghebbende stelt zich uitdrukkelijk op het standpunt dat zij gedurende de jaren
2010 en 2011 gebruik heeft gemaakt van geregistreerde kinderopvang en dat zij voor
deze jaren in aanmerking komt voor compensatie.

De Commissie overweegt als volgt. Het telefonisch contact tussen B/T en B.V.,
waarin B.V. volgens het RKT-bestand heeft verklaard dat het kind van belanghebbende niet op de opvang heeft gezeten bij BSO is blijkens het dossier de enige aanleiding geweest voor het nihil stellen van de KOT voor de jaren 2010 en 2011. Van enige uitvraag aan informatie bij belanghebbende voorafgaand aan het nihil stellen is niet gebleken. Ter zitting heeft UHT bevestigd dat een dergelijke gang van zaken duidt op vooringenomen handelen. De Commissie meent daarom dat in bezwaar voldoende vast is komen te staan dat ten aanzien van de jaren 2010 en 2011 sprake is van vooringenomen handelen.

Ter zitting heeft UHT echter ook aangegeven dat compensatie op grond van
vooringenomen handelen achterwege blijft, omdat sprake is van evident geen recht op
KOT in de jaren 2010 en 2011. Naast de telefonische mededeling van B.V., voert
UHT hierbij aan dat in de KOI-viewer geen opvanggegevens voor deze jaren zijn
opgenomen (producties 54 en 57).

De Commissie meent dat UHT ook voor deze jaren onvoldoende onderbouwd heeft dat sprake was van ernstige onregelmatigheden die aan belanghebbende toerekenbaar zijn.

Het is de Commissie bekend dat kinderopvanginstellingen niet verplicht waren om
gegevens aan te leveren voor de KOI-viewer. Het ontbreken van gegevens in dit
systeem kan daarom niet zonder meer tot de conclusie kan leiden dat er geen
geregistreerde opvang heeft plaatsgevonden. De notitie van de telefonische mededeling van B.V. acht de Commissie ook onvoldoende om het verhaal van
belanghebbende ter zijde te schuiven. Bovendien, zoals UHT ook heeft beaamd, had het op de weg van B/T gelegen om destijds ook navraag te doen bij belanghebbende. Dat is kennelijk niet gebeurd, nu in de systemen van B/T geen uitvraagbrieven teruggevonden zijn.

De Commissie overweegt, onder verwijzing naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen
voor toeslagjaar 2009, dat ook hier niet aan belanghebbende kan worden
tegengeworpen dat zij haar verhaal op dit moment (na zoveel jaren) niet meer met
nadere bewijsstukken kan onderbouwen.

Van een situatie waarin compensatie achterwege blijft, als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid van de Wht, is aldus onvoldoende gebleken. De Commissie adviseert UHT daarom om belanghebbende alsnog compensatie toe te kennen voor de jaren 2010 en 2011 op grond van vooringenomen handelen. Het bezwaar is op dit punt gegrond.

O/GS-tegemoetkoming
Voor zover UHT op grond van bovenstaand advies de O/GS-tegemoetkoming voor de
jaren 2009, 2010 en 2011 herziet, dient zij daarbij in acht te nemen dat het indienen
van het bezwaarschrift er niet toe mag leiden dat belanghebbende in een slechtere
positie geraakt dan zonder de bezwaarprocedure mogelijk zou zijn.

Toeslagjaar 2015
De Commissie overweegt dat, gelet op een en ander, niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor toeslagjaar 2015
sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de B/T dan wel
hardheid van het stelsel. De terugvordering KOT over toeslagjaar 2015 was gelegen in
een te hoog voorschot, dat op basis van reguliere wijzigingen opnieuw is berekend.

Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Verder is er ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Proceskostenvergoeding
Nu de primaire besluiten naar de mening van de Commissie dienen te worden
herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van
rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit
proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een
wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste
vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om:

  • Het bezwaar tegen de beschikkingen van 1 november 2022 en 24 april 2024
    gedeeltelijk gegrond te verklaren en deze besluiten te herroepen;
  • Compensatie op grond van vooringenomen handelen toe te kennen voor de
    periode juli tot en met december 2009 en de jaren 2010 en 2011;
  • Een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe
    te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste
    tarief.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter