BAC 2023-12429
Publicatiedatum 08-07-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 21 december 2022 met kenmerk UHT-DCHA
Ontvangst bezwaarschrift: 26 januari 2023
Overdracht advies aan UHT: 9 juli 2024
Samenvatting
De bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT het
bezwaar tegen de beschikking van 21 december 2022 met kenmerk UHT-DCHA
ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende op 26 januari 2023 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT op 21 december 2022 genomen definitieve beschikking met kenmerk UHT-DCHA.
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is bij genoemde beschikking van 21 december 2022 beslist dat belanghebbende over de toeslagjaren 2010 tot en met 2019 niet in aanmerking komt voor compensatie op grond van institutioneel vooringenomen handelen, op grond van de hardheidsregeling of wegens O/GS.
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 23 september 2021 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (KOT) over de toeslagjaren 2010 tot en met 2014. In overleg met belanghebbende is het herbeoordelingsverzoek uitgebreid tot de toeslagjaren 2010 tot en met 2019.
- Belanghebbende is bij beschikking van 3 maart 2022 (met kenmerk UHT CHR GU)
geïnformeerd dat UHT op basis van de lichte toets (nog) geen reden zag tot betaling van € 30.000. - Bij brief van 20 mei 2022 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen laatstgenoemde beschikking, maar dat bezwaar bij e-mail van 27 september 2023 ingetrokken.
- Het voorlopige oordeel van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) was dat voor de toeslagjaren 2010 tot en met 2019 de compensatieregeling van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet niet van toepassing was.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van
belanghebbende op 8 december 2022 aan UHT toegestuurd. CvW is – kort samengevat – van oordeel dat B/T zich terecht op het standpunt stelt dat de compensatieregeling van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet niet van toepassing is voor de toeslagjaren 2010 tot en met 2019. - Bij definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 21 december 2022 (UHTDCHA) is belanghebbende medegedeeld dat zij over de toeslagjaren 2010 tot en met 2019 geen aanspraak heeft op compensatie.
- Bij brief van 26 januari 2023 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen voornoemde beschikking. Bij brief van 3 februari 2023 heeft UHT de ontvangst van het bewaarschrift bevestigd.
- Op 27 september 2023 heeft belanghebbende een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
- UHT heeft op 19 december 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
- Bij e-mail van 18 juni 2024 heeft belanghebbende laten weten af te zien van deelname aan een hoorzitting en verzocht de zaak af te doen op basis van de stukken.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Motivering van het besluit
Belanghebbende voert aan dat het bezwaardossier incompleet is en dat het voor haar niet inzichtelijk is hoe UHT tot de afwijzing van de compensatie is gekomen, zonder dat zij over haar bezwaardossier beschikt. Het besluit is hierdoor volgens belanghebbende on(voldoende) gemotiveerd tot stand gekomen.
De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Als onderdeel van de beschikking heeft UHT een inhoudelijke beoordeling van alle toeslagjaren opgenomen, waaruit per toeslagjaar blijkt waarom belanghebbende niet voor compensatie in aanmerking komt. Voor zover UHT de bestreden beschikking niettemin niet voldoende zou hebben toegelicht, impliceert
dat niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van oordeel dat door middel van het indienen van de beschouwing, met daarin een uitgebreide uitleg per toeslagjaar en van het verstrekken van de overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC) en de overige producties het bestreden besluit voldoende is gemotiveerd.
Hiermee zijn eventuele motiveringsgebreken hersteld. Gelet hierop adviseert de Commissie UHT het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.
Mogelijkheid geven zienswijze
Belanghebbende stelt geen vooraankondiging te hebben ontvangen, waardoor zij destijds niet in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze kenbaar te maken. Zij meent dat de bestreden beslissing hierdoor onzorgvuldig is voorbereid en in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 Awb is genomen. De Commissie overweegt dat, hoewel de gang van zaken inderdaad niet de aangewezen gang van zaken is geweest, belanghebbende in het kader van de bezwaarprocedure de gelegenheid heeft gekregen en benut om haar bezwaren toe te lichten en te onderbouwen. Een eventuele tekortkoming is daarmee hersteld. Omdat verder niet is geconcretiseerd welk nadeel belanghebbende door het niet kunnen indienen van een zienswijze heeft gehad, laat de Commissie dit bezwaar verder buiten beschouwing. De Commissie adviseert UHT daarom om dit
onderdeel van het bezwaar eveneens ongegrond te verklaren.
Ontbreken van stukken over de doorgegeven wijzigingen
Belanghebbende stelt dat het dossier niet compleet is omdat stukken van de opvanguren, wijzigingen en stopzettingen ontbreken. Er is daarnaar geen navraag bij belanghebbende gedaan.
Artikel 3:46 Awb bepaalt dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering. Als overwogen is de Commissie van oordeel dat als onderdeel van het bestreden besluit een uitgebreide toelichting op de herbeoordeling is opgenomen. Voor zover de definitieve beschikking beoordeling KOT niet voldoende ondersteund zou worden door onderliggende stukken, geldt de door UHT opgestelde beschouwing, gecombineerd met het onderliggende bezwaardossier, als aanvulling op de definitieve beschikking van 21 december 2022. Hierdoor zijn eventuele motiveringsgebreken hersteld.
In het aanvullend bezwaarschrift verzoekt belanghebbende niet alleen om overlegging van de stukken die betrekking hebben op deze bezwaarprocedure, maar om het gehele dossier. UHT beschouwt dit als een verzoek om het verstrekken van het persoonlijk dossier. Belanghebbende heeft daarbij aangevoerd dat het dossier zou moeten voldoen aan de lijst van 35 punten zoals die is gepresenteerd door UHT tijdens een kennisbijeenkomst met UHT en advocaten. De Commissie overweegt hierover als volgt. De hersteloperatie is bedoeld om belanghebbenden financieel te compenseren voor het leed dat hen is aangedaan en te proberen het vertrouwen in de overheid te herstellen. Naar het oordeel van de Commissie worden deze belangen het beste gediend als een belanghebbende vroegtijdig inzicht krijgt in alle informatie die omtrent zijn of haar situatie aanwezig is. Daarom staat de Commissie positief tegenover het initiatief van UHT om belanghebbenden in het vervolg van een
meer uitgebreid dossier te voorzien.
Dat betekent echter niet dat daarom in de onderhavige zaak geconcludeerd moet worden dat het hier verstrekte bezwaardossier onvolledig is. Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb heeft een belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze stukken zijn op 16 augustus 2023 en 25 januari 2024 aan belanghebbende toegezonden. Hierdoor hebben gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan de bestreden besluiten en gelegenheid gehad om daarop te reageren. Het is voor een volledig beeld van de zaak naar het oordeel van de Commissie niet noodzakelijk te beschikken over het persoonlijk dossier. De
Commissie ziet geen aanknopingspunten om aan te nemen dat in het beschikbaar gestelde dossier stukken ontbreken die van belang zouden kunnen zijn geweest bij het door UHT genomen besluit. De Commissie acht het bezwaar daarom op dit onderdeel ongegrond en adviseert UHT overeenkomstig te beslissen.
Herbeoordeling toeslagjaren 2010, 2013 en 2019
Belanghebbende heeft in het aanvullend bezwaarschrift van 27 september 2023 gesteld dat de herbeoordeling over de toeslagjaren 2010, 2013 en 2019 niet juist is geweest. Er wordt gesteld dat de neerwaartse bijstellingen van de KOT over die jaren reguliere bijstellingen betroffen aan de hand van door belanghebbende verstrekte informatie. Die informatie is belanghebbende evenwel niet bekend.
De Commissie overweegt dat, gelet op de hiernavolgende feiten en omstandigheden, niet aannemelijk is geworden dat bij de terugvordering van de KOT voor toeslagjaar 2010, 2013 en 2019 (of enig ander aan de orde zijnde toeslagjaar) sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de B/T dan wel hardheid van het stelsel. De bijstelling van de KOT over het toeslagjaar 2010 was gelegen in een te hoog voorschot aan KOT, dat op basis van reguliere wijzigingen een aantal malen opnieuw is bepaald (op respectievelijk € 7.477, € 10.786, € 7.477, € 8.010 en uiteindelijk € 8.134). Deze wijzigingen waren volgens UHT het gevolg van het door belanghebbende doorgegeven aantal opvanguren – UHT heeft stukken in het geding gebracht waaruit het opgeven van die wijzigingen volgt - en kunnen daarom, anders dan belanghebbende meent, naar het oordeel van de Commissie goed verklaard worden. De Commissie volgt UHT in het standpunt dat, gelet op de reguliere wijzigingen, van vooringenomenheid en/of hardheid geen sprake is geweest.
De bijstelling van de KOT over het toeslagjaar 2013 was gelegen in een stopzetting van de KOT door belanghebbende op 11 december 2012 met ingang van 31 december 2012. Hoewel bij voorschotbeschikking van 28 december 2012 de KOT aanvankelijk automatisch gecontinueerd werd op € 11.306, volgde op 31 december 2012 de nihilbeschikking, conform de stopzetting door belanghebbende. Anders dan belanghebbende stelt, maakt de stopzettingsmelding wel onderdeel uit van het bezwaardossier (productie 77). De Commissie volgt UHT in het standpunt dat, gelet op
de reguliere wijzigingen, van vooringenomenheid en/of hardheid geen sprake is geweest.
Ten aanzien van het toeslagjaar 2019 geldt eveneens dat de KOT aanvankelijk op basis van het verwachte jaarinkomen en het aantal verwachte opvanguren berekend is op € 4.762. Vervolgens is de KOT, na een stopzetting van de kinderopvang door belanghebbende met ingang van 1 juli 2019, die de kinderopvanginstelling op 2 juli aan BD/T heeft doorgegeven voor de periode 1 januari tot en met 30 juni 2019 op € 2.381 bepaald. Genoemde mededeling van de kinderopvanginstelling is eveneens in het bezwaardossier terug te vinden. Op 10 juli 2020 is de KOT over 2019 uiteindelijk definitief bepaald op € 2.381. Belanghebbende heeft niet betwist dat zij vanaf 1 juli 2019 geen gebruik meer heeft gemaakt van geregistreerde kinderopvang. Zij had
vanaf 1 juli 2019 dus geen recht op KOT en evenmin op compensatie.
De bijstellingen over voornoemde – en andere – toeslagjaren zijn conform de wet uitgevoerd. Deze bijstellingen geven in beginsel derhalve geen aanspraak op een hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende in deze zaak anders over te oordelen. Verder is ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat belanghebbende ook op een tegemoetkoming op deze grond geen aanspraak heeft. De Commissie adviseert UHT daarom ook dit onderdeel van het bezwaar
ongegrond te verklaren.
Het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding
Belanghebbende heeft in de bezwaarschriften ten slotte een verzoek gedaan tot vergoeding van de gemaakte kosten voor rechtsbijstand. Omdat de bezwaren niet leiden tot herroeping van het bestreden besluit, komt belanghebbende op grond van artikel 7:15, tweede lid van de Awb niet in aanmerking voor de toekenning van een proceskostenvergoeding. De Commissie adviseert UHT dit verzoek af te wijzen.
Conclusie
Samenvattend adviseert de Commissie UHT om:
- de bezwaren tegen de beschikking UHT-DCHA ontvankelijk te verklaren;
- de bezwaren ongegrond te verklaren en het bestreden besluit ongewijzigd in stand te laten, en
- het verzoek om vergoeding van de proceskosten af te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter