BAC 2023-11686
Publicatiedatum 26-06-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 9 juni 2021 met kenmerk UHT-DC I en 17 juni 2021 met de kenmerken UHT-DC-I A en UHT-O OGS B
Ontvangst bezwaarschrift: 7 februari 2023
Hoorzitting: 11 juni 2024
Overdracht advies aan UHT: 18 juni 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaarschrift gericht tegen het definitieve compensatiebedrag deels
gegrond te verklaren en de twee bezwaarschriften tegen de afwijzende
beschikkingen ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie een
vergoeding van de proceskosten toe te kennen.
Onderwerp van advies
De door gemachtigde namens belanghebbende drie ingediende bezwaarschriften worden geacht te zijn gericht tegen de volgende door UHT genomen beschikkingen:
- De beschikking van 9 juni 2021 met kenmerk UHT-DC I, waarin UHT heeft beslist dat aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 44.353 wordt toegekend voor de toeslagjaren 2010 en 2011. Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft over die periode bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) fouten gemaakt.
- De beschikking van 17 juni 2021 met kenmerk UHT-DC-I A, waarin UHT heeft beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor toeslagjaar 2012. De reden is dat bij de beoordeling van de KOT voor deze periode geen fouten zijn gemaakt.
- De beschikking van 17 juni 2021 met kenmerk UHT-O OGS B, waarin UHT heeft
beslist dat belanghebbende een tegemoetkoming opzet/grove schuld (hierna: O/GS tegemoetkoming) van € 672 krijgt toegekend voor toeslagjaar 2012. De reden is dat B/T in het verleden onterecht niet heeft meegewerkt aan het verzoek van belanghebbende om een persoonlijke betalingsregeling.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Op 27 januari 2021 heeft belanghebbende verzocht om herbeoordeling van KOT. In overleg met belanghebbende ziet de herbeoordeling op de toeslagjaren 2010, 2011 en 2012.
- Op 12 maart 2021 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) als advies
uitgebracht dat de compensatieregeling en de hardheidscompensatie niet van
toepassing zijn op toeslagjaar 2012. - Op 8 april 2021 heeft UHT als vooraankondiging meegedeeld dat het voorlopige
compensatiebedrag voor de toeslagjaren 2010 en 2011 is bepaald op € 43.491. - Op 9 juni 2021 heeft UHT het definitieve compensatiebedrag voor de toeslagjaren
2010 en 2011 vastgesteld op € 44.353. - Op 17 juni 2021 heeft UHT compensatie voor toeslagjaar 2012 afgewezen en een
O/GS-tegemoetkoming toegekend van € 672. - Op 7 februari 2023 heeft gemachtigde tegen bovenstaande drie beschikkingen een
drietal bezwaarschriften ingediend. - Op 12 januari 2024 heeft UHT een schriftelijke beschouwing ingediend.
- Op 11 juni 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het hoorverslag is bij dit
advies gevoegd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
De ontvankelijkheid van de bezwaarschriften is niet in geschil.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich voor de vraag gesteld of UHT het toegekende definitieve
compensatiebedrag en de OG/S-tegemoetkoming op de juiste wijze heeft berekend en
compensatie voor toeslagjaar 2012 terecht heeft afgewezen.
Compensatieberekening
Gemachtigde voert aan dat het bezwaardossier niet compleet is en niet inzichtelijk is hoe het compensatiebedrag van € 44.353 is vastgesteld. Voorts verwijst gemachtigde naar de beschikking van 3 februari 2012 waarin B/T aangeeft dat belanghebbende geen recht heeft op KOT voor toeslagjaar 2010 en daarom het voorschot aan KOT moet terugbetalen. Gemachtigde stelt dat de datum van 3 februari 2012 de aanvangsdatum voor de immateriële schadevergoeding moet zijn.
Het is de Commissie gebleken dat in de compensatieberekening de rentevergoeding over de gemiste KOT (regel o van de compensatieberekening) voor beide toeslagjaren onjuist is vastgesteld. Voor 2010 moet het € 7.151 in plaats van € 7.149 en voor 2011 € 9.311 in plaats van € 9.308. UHT acht het bezwaar op dit punt gegrond en zal de compensatieberekening aanpassen in de beslissing op bezwaar. De Commissie adviseert UHT om aan deze toezegging gevolg te geven en de compensatieberekening aan te passen conform de in de schriftelijke beschouwing opgenomen toezeggingen.
Met betrekking tot de aanvangsdatum van de immateriële schadevergoeding overweegt de Commissie dat op grond van artikel 2.3 lid 4 Wht de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade moet worden berekend vanaf de datum van een eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van (onder meer) institutionele vooringenomenheid. De Commissie is van oordeel dat de beschikking van 3 februari 2012 inderdaad de eerste beschikking is waarmee de voorschotverlening voor toeslagjaar 2010 wordt beëindigd. Om die reden moet de aanvangsdatum voor de immateriële schadevergoeding 3 februari
2012 zijn in plaats van 18 april 2012. De Commissie acht het bezwaar op dit punt
gegrond.
UHT heeft de Commissie meegedeeld dat zij, indien een bezwaar (gedeeltelijk) gegrond is, bij de berekening van de vergoeding voor immateriële schade - in afwijking van de Wht - als einddatum zal hanteren de datum van de beslissing op het bezwaar. De Commissie adviseert UHT dit beleid ook in dit geval toe te passen.
De overige bedragen in de compensatieberekening zijn vastgesteld aan de hand van de
gegevens die UHT tot haar beschikking had. De bedragen zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen en definitieve beschikkingen. De Commissie is van oordeel dat met het indienen van de schriftelijke beschouwing, de toelichting tijdens de hoorzitting en de overige producties, de compensatieberekening en de bestreden
besluiten voldoende zijn onderbouwd en zorgvuldig tot stand gekomen. Uit de
stellingname van gemachtigde volgt niet dat in het beschikbaar gestelde bezwaardossier nog specifieke stukken zouden ontbreken die van enig belang zijn geweest bij de door UHT genomen besluiten. Naar het oordeel van de Commissie zijn er dan ook geen aanknopingspunten dat belanghebbende in haar procesbelang is geschaad. Nog los van de vraag of dat beginsel als zodanig van toepassing is in de bezwaarfase, volgt de Commissie gemachtigde daarom niet in de stelling dat het beginsel van ‘equality of arms’ geschonden zou zijn.
Afwijzing compensatie 2012
Uit het bezwaardossier volgt dat belanghebbende op 16 december 2011 de KOT per 1
januari 2012 heeft stopgezet. De Commissie overweegt dat op grond van artikel 2.1 lid 1 van de Wht compensatie wordt toegekend aan een aanvrager van KOT. De Commissie is van oordeel dat, nu belanghebbende de KOT zelf heeft stopgezet, zij vanaf dat moment geen aanvrager van KOT is als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 van de Wht. Verder blijkt niet dat vanaf die datum geregistreerde kinderopvang is afgenomen. Naar het oordeel van de Commissie is er dan ook geen reden het advies van de CvW en het standpunt van UHT onjuist te achten.
De Commissie is verder van oordeel dat met het indienen van het schriftelijke verweer en de overige producties het bestreden besluit ten aanzien van toeslagjaar 2012 voldoende is onderbouwd en zorgvuldig tot stand gekomen.
O/GS-tegemoetkoming 2012
Gemachtigde stelt dat de O/GS-tegemoetkoming moet worden berekend over het
oorspronkelijke (voorschot)bedrag en ziet hiervoor aanleiding in de memorie van
toelichting. Volgens gemachtigde is het oorspronkelijke (voorschot)bedrag destijds
vastgesteld op € 26.884.
De Commissie overweegt dat volgens artikel 2.6 lid 2 Wht de O/GS-tegemoetkoming
30% bedraagt van het bedrag van de terugvordering. In de memorie van toelichting
staat hierover onder andere: Bij gedupeerden door een onterechte O/GS-kwalificatie
waren de terugvorderingen op zichzelf niet onterecht, dus deze worden niet gecompenseerd. Wel krijgen de ouders een financiële tegemoetkoming voor het ondervonden nadeel van 30% van de betreffende terugvorderingen (Kamerstukken II 2021–2022, 36 151, nr. 3, p. 14). Uit het bezwaardossier blijkt dat voor toeslagjaar 2012 een bedrag van € 2.240 is teruggevorderd. Gelet hierop is de Commissie van oordeel dat de aan belanghebbende toegekende O/GS-tegemoetkoming van € 672 correct is berekend (30% van € 2.240). Het bezwaar is op dit punt ongegrond.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie deels gegrond is en het advies van de Commissie ertoe strekt om de beschikking met kenmerk UHT-DC I te herroepen,
adviseert de Commissie UHT tevens de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te
vergoeden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (één bezwaarschrift en één hoorzitting). De Commissie adviseert om hierbij de hoogste vergoeding toe te
kennen met wegingsfactor twee.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie:
- het bezwaarschrift gericht tegen de beschikkingen met de kenmerken UHT-DC I deels gegrond te verklaren en de compensatieberekening aan te passen conform bovenstaande overwegingen; en
- de bezwaarschriften gericht tegen de beschikkingen met de kenmerken UHT-DC-I A
en UHT-O OGS B ongegrond te verklaren; en - een proceskostenvergoeding toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter