Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-13116

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primair besluit: 7 maart 2023 met kenmerk UHT-DCHA

Ontvangst bezwaarschrift: n.v.t.

Hoorzitting: 11 oktober 2024

Overdracht advies aan UHT: 21 november 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en het verzoek om een
proceskostenvergoeding toe te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 7 maart 2023 met als kenmerk UHT-DCHA (hierna: de bestreden beschikking).


Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie Toeslagen (hierna:
Wht) over de toeslagjaren 2015 en 2016 geen compensatie toegekend.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 6 januari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de
    KOT over de toeslagjaren 2015 en 2016.
  • Op 16 februari 2023 is een advies van de Commissie van Wijzen (hierna: CvW)
    tot stand gekomen, waarbij is vastgesteld dat UHT zich terecht op het standpunt
    stelt dat de compensatieregeling van artikel 2.1, eerste lid, van de Wht niet van
    toepassing is voor de toeslagjaren 2015 en 2016, dat er geen sprake is van
    institutionele vooringenomenheid en dat er geen sprake is van hardheid.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking van 7 maart 2023 met als kenmerk UHTDCHA aan belanghebbende geen compensatie toegekend.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 13 april 2023 tegen deze beschikking een
    bezwaarschrift ingediend.
  • Op 7 maart 2024 heeft UHT een reactie op het bezwaar gegeven.
  • Op 11 oktober 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is
    een verslag gemaakt.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming af te wijzen.


Allereerst gaat de Commissie in op het onderdeel van het bezwaar dat er sprake zou zijn van vooringenomen handelen over de toeslagjaren 2015 en 2016.


Vooringenomen handelen

Ingevolge artikel 2.1, lid 1, van de Wht kent UHT, voor zo ver thans van belang,
compensatie toe aan een aanvrager van KOT die schade heeft geleden, doordat de
Belastingdienst/Toeslagen vooringenomen heeft gehandeld jegens belanghebbende.
Om na te gaan of er sprake is geweest van vooringenomenheid hanteert UHT een vijftal - niet limitatieve – criteria, waaronder, onder meer de volgende:
“(…)

Het niet nader uitvragen van informatie bij gebleken tekortkoming in de door de ouder verstrekte bewijsstukken;

Het afwijzen of reduceren van de aanspraak op kinderopvangtoeslag bij de minste of geringste onregelmatigheid in de door de ouder verstrekte bewijsstukken.


(…)”

Geplaatst tegen deze achtergrond overweegt de Commissie met betrekking tot de jaren 2015 en 2016 het volgende.


2015
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting is aannemelijk dat in toeslagjaar
2015 geen neerwaartse correcties van de KOT jegens belanghebbende zijn doorgevoerd. Met de beschikking van 12 augustus 2016 heeft UHT de KOT definitief vastgesteld op € 2.066, nadat het voorschot nog werd bepaald op € 2.029. Van vooringenomenheid is voor het desbetreffende jaar reeds hierom geen sprake.


2016
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat B/T ten onrechte van het door UWV doorgegeven aantal gewerkte uren is uitgegaan. Althans belanghebbende had moeten wijzen op de mogelijkheid om die uren via UWV te wijzigen. UHT ziet daarin geen vooringenomenheid.

De Commissie merkt op dat uit (p. 5-6 van) het invul- en beoordelingsformulier volgt dat B/T op 13 november 2017 aan belanghebbende heeft medegedeeld dat bij de berekening van de definitieve aanspraak op KOT over 2016 zal worden uitgegaan van de 1.355 uren die door UWV waren doorgegeven. Belanghebbende heeft op 15 november 2017 met B/T gebeld om te laten weten dat het aantal gewerkte uren te laag was. B/T heeft belanghebbende vervolgens een informatieformulier gestuurd. Dat informatieformulier heeft belanghebbende vrijwel direct (op 20 november 2017) ingevuld geretourneerd (zie productie 19). Het formulier geeft niet een eenduidig beeld over het aantal gewerkte uren, maar uit de (eerdere telefonische en) handgeschreven toelichting volgt wel dat dit volgens belanghebbende meer was dan het aantal uren waarvan B/T voornemens was uit te gaan. Zo verklaart belanghebbende dat zij, afgezien van een periode van werkloosheid
van 18 maart 2016 – 26 juni 2016, steeds 40 uur per week heeft gewerkt. Een tweede
uitvraag heeft B/T niet gedaan, omdat B/T van mening was dat op grond van de
verstrekte informatie niet kon worden vastgesteld dat belanghebbende in 2016 meer dan 1.355 uren had gewerkt. Op 4 december is de aanspraak op KOT over 2016 vastgesteld op basis van de door UWV doorgegeven 1.355 uren.


De Commissie merkt op dat de door B/T gevolgde werkwijze, ook volgens de door UHT in dit verband zelf gehanteerde, hiervoor weergegeven, maatstaven vier en vijf, in
voldoende overtuigende mate duidt op individuele vooringenomenheid, meer in het
bijzonder wegens het niet nader uitvragen van informatie na gebleken tekortkomingen. De Commissie neemt daarbij in ogenschouw dat de B/T na de telefonisch melding van belanghebbende duidelijk moet zijn geweest dat de door UWV doorgegeven uren volgens belanghebbende niet klopten. B/T heeft belanghebbende vervolgens in de gelegenheid gesteld eventueel ontbrekende informatie aan te leveren. Toen bleek dat de aangeleverde informatie onvoldoende concreet was, heeft B/T geen nadere uitvraag gedaan maar is B/T uitgegaan van de uren die UWV doorgaf. Een nadere uitvraag had naar de overtuiging van de Commissie echter wel in de rede gelegen. Zo heeft UHT tijdens de hoorzitting laten weten dat de door UWV verstrekte gegevens, voor wat betreft het aantal door belanghebbende gewerkte uren, niet dwingend was. Daar komt bij dat B/T er in 2017 evenmin op heeft gewezen dat belanghebbende de mogelijkheid had om het aantal gewerkte uren in de bestanden van het UWV aan te passen. De gegevens bij het UWV over het jaar 2016 zijn daardoor uiteindelijk pas in het jaar 2023 aangepast. Volgens die aangepaste gegevens was in 2016 sprake van 1730 gewerkte uren in plaats van 1355 gewerkte uren.


De Commissie adviseert UHT derhalve om de bezwaargrond ongegrond te verklaren voor het toeslagjaar 2015 en gegrond te verklaren voor het toeslagjaar 2016.


Algemene beginselen van behoorlijk bestuur, deugdelijke motiveringsbeginsel
De Commissie ziet zich voorts gesteld voor de vraag of in de toeslagjaren 2015 en 2016 door UHT is gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur meer specifiek in strijd met het beginsel van deugdelijke motivering.


Belanghebbende voert aan dat het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke
motivering. Voor zover UHT de bestreden beslissing ten aanzien van 2015 niet uitvoerig zou hebben toegelicht, is de Commissie van oordeel dat met het indienen van de uitgebreide beschouwing, de overzichten van het Landelijk Incassocentrum (hierna: LIC-overzichten), de overige producties en het bestreden besluit voldoende is onderbouwd en sprake is van zorgvuldigheid. Voor zover de bestreden beschikking ziet op 2016 treft het bezwaar in het licht van het hiervoor overwogene doel.


De Commissie adviseert UHT om deze bezwaargrond deels gegrond deels ongegrond te verklaren.


Volledig dossier
Belanghebbende voert aan dat zij niet in het bezit is van het volledige dossier en
daardoor wordt geschaad in haar procesbelang.


De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van
artikel 7:13 Awb. Voor de procedure bij de Commissie gelden de processuele waarborgen van de Awb. Tegen een besluit op bezwaar van UHT in aansluiting op adviezen van de Commissie kan belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de bestuursrechter.

Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb heeft een belanghebbende voorafgaand aan de
hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. De Commissie stelt vast dat aan gemachtigde op 3 april 2024 de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn toegestuurd inclusief de schriftelijke beschouwing. De Commissie laat het verzoek om toezending van een persoonlijke dossier hier verder buiten beschouwing.

Gemachtigde en belanghebbende hebben kennis kunnen nemen van
de stukken die ten grondslag liggen aan de bestreden beschikking van 7 maart 2023. Zij hebben de gelegenheid gehad om daarop te reageren. De door de gemachtigde in dit verband ontwikkelde bezwaren kunnen daarom niet tot het gewenste resultaat leiden.

De Commissie adviseert UHT om deze bezwaargrond ongegrond te verklaren.


Beslagvrije voet

Belanghebbende stelt dat B/T in de toeslagjaren 2015 en 2016 geen rekening heeft
gehouden met haar beslagvrije voet en dat daarom sprake is van hardheid van het
stelsel.

Met betrekking tot het jaar 2015 verwijst de Commissie naar hetgeen is overwogen met betrekking tot de gestelde vooringenomenheid in dat jaar. Van hardheid is om dezelfde reden in dat jaar geen sprake.


Voor wat betreft het jaar 2016 is er volgens de Commissie, naar hiervoor is overwogen,
sprake van vooringenomenheid. De Commissie laat daarom buiten bespreking of in
datzelfde jaar eventueel sprake is geweest van hardheid.

De Commissie adviseert UHT om deze bezwaargrond ongegrond te verklaren.


Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar deels gegrond is en dient te leiden tot herroeping van de bestreden
beslissing, adviseert de Commissie aan UHT om een proceskostenvergoeding voor deze procedure toe te kennen conform het gebruikelijke tarief.


De Commissie stelt gezien het voorafgaande vast dat UHT onterecht en op niet geldige
gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om
compensatie of tegemoetkoming af te wijzen.

    Conclusie

    De Commissie, de hiervoor geformuleerde vraag deels bevestigend deels ontkennend
    beantwoordend, concludeert dat het bezwaar deels gegrond is, adviseert UHT de
    bestreden beslissing te herroepen en om bij beslissing op bezwaar:

    • alsnog compensatie toe te kennen over toeslagjaar 2016 op grond van
      vooringenomenheid;
    • een bedrag aan proceskostenvergoeding toe te kennen van 2 punten met een
      wegingsfactor 2 tegen het hoogste tarief;
    • het bezwaar voor het overige ongegrond te verklaren.

    [handtekening]

    Secretaris

    [handtekening]

    Fungerend voorzitter