BAC 2023-11222
Publicatiedatum 12-06-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primaire besluiten:
- 7 december 2022 (UHT-DCH)
- 26 december 2022 (UHT-O OGS B)
Hoorzitting: 8 oktober 2024
Overdracht advies aan UHT: 17 januari 2025
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en het verzoek voor een
proceskostenvergoeding toe te wijzen.
Onderwerp van advies
De door [gemachtigde] (hierna: gemachtigde) namens belanghebbende
ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT op 7 en 26 december 2022 genomen definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) met kenmerken UHT-DCH en UHT-O OGS B (hierna: de bestreden beschikkingen).
Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) compensatie toegekend voor een bedrag van € 44.296,- voor de jaren 2012 en
2013 en een bedrag van € 1.870,- inhoudende een tegemoetkoming opzet/grove schuld (hierna: O/GS).
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 23 juni 2021 verzocht om een herbeoordeling van de
KOT over de jaren 2012 tot en met 2016. Na overleg met de persoonlijk
zaakbehandelaar is het herbeoordelingsverzoek uitgebreid tot de toeslagenjaren
2008 tot en met 2016. - UHT heeft bij beschikking van 29 maart 2022 aan belanghebbende meegedeeld
dat zij niet in aanmerking komt voor een betaling van het forfaitaire bedrag van €
30.000. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende op 26 september 2022 aan UHT toegestuurd. CvW heeft
geadviseerd dat gedurende de toeslagjaren 2008 tot en met 2011 en 2014 tot en
met 2016 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of
bijzondere omstandigheden. - UHT heeft bij vooraankondiging aan belanghebbende een compensatie toegekend
voor een bedrag van € 44.185. - UHT heeft bij de bestreden beschikking van 7 december 2022 (met kenmerk:
UHT-DCH) aan belanghebbende een definitieve compensatie toegekend voor een
bedrag van € 44.296 voor de toeslagjaren 2012 en 2013. Aan belanghebbende is
geen compensatie toegekend voor de jaren 2008, 2010, 2014, 2015 en 2016. - UHT heeft bij de bestreden beschikking van 26 december 2022 (met kenmerk:
UHT-O OGS B) aan belanghebbende een tegemoetkoming toegekend voor een
bedrag van € 1.870 over de toeslagjaren 2009 en 2011 vanwege een O/GS
vaststelling. - Gemachtigde heeft bij brieven van 29 december 2022, ingekomen op 30
december 2022, tegen deze beschikkingen een bezwaarschrift ingediend. - UHT heeft bij beschouwing gedateerd 22 maart 2024 schriftelijk gereageerd op de
bezwaarschriften. - Op 8 oktober 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is
een verslag gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd. - Op 13 november 2024 heeft UHT naar aanleiding van de hoorzitting een
aanvullende schriftelijke reactie toegezonden die betrekking hebben op de
toeslagjaren 2014 en 2015. Gemachtigde heeft op 26 november 2024 schriftelijk
gereageerd op de aanvullende beschouwing. - De Commissie, bestaande uit [commissieleden], heeft het bezwaar
behandeld en dit advies uitgebracht.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie voor de jaren 2012 en 2013 en tegemoetkoming voor de jaren 2009 en 2011 op de juiste wijze heeft berekend en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie voor de jaren 2008, 2010, 2014, 2015 en 2016 af te wijzen.
Motivering van de besluiten, volledigheid dossier en equality of arms
Belanghebbende stelt dat de bestreden besluiten onvoldoende zijn gemotiveerd omdat zij bij gebreke van haar persoonlijk en volledig dossier de beschikkingen niet op juistheid kan controleren. Meer specifiek stelt belanghebbende niet te beschikken over de betaal-en verrekenoverzichten van het Landelijke Incasso Bureau (hierna: LIC).
Als onderdeel van de beschikkingen heeft UHT een inhoudelijke motivering en een
compensatieberekening opgenomen, waaruit blijkt waarom sprake was van
vooringenomenheid, welke beschikkingen voor de compensatieberekening relevant zijn en hoeveel compensatie per component wordt toegekend. Voor zover UHT de
berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beschikkingen niet voldoende zou
hebben toegelicht, impliceert dat niet dat van een gebrekkige motivering dan wel
onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van oordeel dat door middel van het
indienen van de schriftelijke beschouwing, met daarin een uitgebreide uitleg per component van de compensatieberekening, het verstrekken van de LIC-overzichten en
de overige producties, de bestreden besluiten voldoende zijn onderbouwd.
Doordat belanghebbende niet over het volledige dossier beschikt(e) en UHT wel, stelt
belanghebbende in haar procesbelang te zijn geschaad. De Commissie overweegt
hierover het volgende.
De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van
artikel 7:13 Awb. Voor de procedure bij de Commissie gelden de procedurele waarborgen van de Awb en tegen beslissingen op bezwaar van UHT, zoals volgt op de adviezen van de Commissie, kan een belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de rechter.
Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht heeft een
belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften
van de op de zaak betrekking hebbende stukken. De Commissie is van oordeel dat het
voor een goed begrip van het bestreden besluit niet noodzakelijk is te beschikken over
het persoonlijk dossier. De schriftelijke beschouwing, met alle van belang zijnde
producties, waaronder de “Overzichten (uit)betalingen en/of verrekeningen toeslagen”, is op 27 juni 2024 aan gemachtigde toegezonden. Hierdoor hebben gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan de bestreden beschikkingen en gelegenheid gehad om daarop te reageren. Uit de stellingname van belanghebbende en UHT volgt niet dat in het aan de Commissie en belanghebbende beschikbaar gestelde bezwaardossier nog specifieke stukken zouden ontbreken die van enig belang zijn geweest van de door UHT genomen beschikkingen. De Commissie ziet daarom geen aanknopingspunten voor het oordeel dat belanghebbende in haar procesbelang is geschaad en het beginsel van “equality of arms” geschonden zou zijn. Bovendien volgt uit de jurisprudentie dat aan het beginsel ‘equality of arms’ geen rechtstreekse betekenis toekomt voor de bestuurlijke besluitvorming, waaronder de bezwaarprocedure (AbRvS 12 juli 2006, JB 2006/268, AB 2008). De Commissie adviseert UHT daarom het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Hardheid en beslagvrije voet
Belanghebbende stelt dat B/T in de toeslagjaren 2008, 2010, 2014, 2015 en 2016 geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet en neemt daarom het standpunt in dat sprake is van hardheid van het stelsel. De Commissie begrijpt de stellingname van belanghebbende aldus dat bij een eventuele verrekening geen rekening met de beslagvrije voet is gehouden.
De Commissie overweegt dat het verrekenen van terechte terugvorderingen geen
compensatie op grond van hardheid oplevert. Uit de wetsgeschiedenis van de Wht en de systematiek van de compensatieregeling kan niet worden afgeleid dat de wetgever
dergelijke gevallen voor ogen heeft gehad. De situatie van verrekening wordt niet
expliciet door de wetgever genoemd. Bij de bepaling van de hoogte van de compensatie in de artikelen 2.2 en 2.3 Wht wordt aangesloten bij het bedrag van de weigering, terugvordering of stopzetting van KOT die een direct gevolg is van onder andere hardheid. De verrekening van een op zichzelf terechte terugvordering of stopzetting valt daar niet onder. Dat is ook met zoveel woorden terug te lezen in de memorie van toelichting. Daarin staat: Bij gedupeerden door een onterechte O/GS kwalificatie waren de terugvorderingen op zichzelf niet onterecht, dus deze worden niet gecompenseerd.
Wel krijgen de ouders een financiële tegemoetkoming voor het ondervonden nadeel van 30% van de betreffende terugvorderingen (Kamerstukken II 2021–2022, 36 151, nr. 3, p. 14). Daar komt bij dat in de wetsgeschiedenis, namelijk in de nota naar aanleiding van het verslag, wordt opgemerkt dat de reikwijdte van de hardheidsregeling bewust enigszins beperkt is gehouden en dat eventuele uitbreidingen een nieuwe bewuste afweging van de wetgever vergen (Kamerstukken II 2021-2022, 36 151, nr. 7, p. 14). Aan de bezwaargrond dat de B/T bij de verrekeningen geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet, komt de Commissie gelet op wat hiervoor is overwogen niet meer toe.
Wellicht ten overvloede merkt de Commissie op dat bij verrekening van of beslag op
toeslagen tot 1 januari 2021 ingevolge artikel 4:93 lid 4 Awb in combinatie met artikel
475c onderdeel j Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) tot 1 januari 2021 in het geheel geen beslagvrije voet van toepassing was. Vanaf 1 januari 2021 worden in de wettelijke regeling de toeslagen wél meegenomen in de beslagvrije voet (artikel 475c onderdeel j Rv), met uitzondering van de KOT. De KOT is namelijk niet bedoeld als
inkomensvoorziening maar voor het bevorderen van de arbeidsparticipatie. De
beslagvrije voet is dus geen belemmering voor het verrekenen van terugvorderingen
KOT. De Commissie adviseert UHT dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te
verklaren.
Verwijderde gegevens
Belanghebbende wenst een nadere toelichting over de gegevens van de maand januari
2009 die uit het systeem verwijderd zouden zijn. UHT heeft in haar schriftelijke reactie
toegelicht om welke gegevens het gaat en waarom deze gegevens zijn verwijderd. De
Commissie acht de toelichting van UHT navolgbaar en gaat ervan uit dat UHT met haar
toelichting de benodigde duidelijkheid heeft verschaft en deze bezwaargrond geen
verdere uitwerking behoeft.
Fraude door derden
Belanghebbende betwist dat zij KOT heeft aangevraagd voor het kind van haar expartner. Belanghebbende meent dat zij slachtoffer is geworden van fraude door derden en recht heeft op compensatie over 2010. Belanghebbende geeft aan niet getrouwd te zijn geweest met haar ex-partner en ook geen gezag had over het kind.
De Commissie overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat B/T in 2010 bij de beschikking van 24 december 2013 ten onrechte het kind van de ex-partner heeft meegenomen bij de berekening van de definitieve KOT. Hoewel deze wijziging een opwaartse bijstelling tot gevolg had van de toeslag, heeft er geen terugvordering
plaatsgevonden, waardoor belanghebbende geen nadeel heeft geleden. Daarnaast heeft in 2010 een neerwaartse correctie plaatsgevonden doordat belanghebbende de KOT voor een kind heeft stopgezet. Dit wordt door belanghebbende ook niet betwist. De Commissie ziet geen aanleiding om aan te nemen dat er in 2010 jegens belanghebbende vooringenomen is gehandeld of dat het stelsel te hard is geweest. In 2012 volgt er in de beschikking van 21 februari 2012 een verhoging nadat de ex-partner namens belanghebbende een aanvraag KOT heeft ingediend voor het kind van de ex-partner. Na contact tussen B/T en belanghebbende is deze wijziging gecorrigeerd. B/T heeft de KOT aangepast vanwege reguliere wijzigingen. Belanghebbende wordt voor 2012 gecompenseerd wegens vooringenomen handelen. Dat is de meest ruimhartige regeling.
Ontbrekende jaren
Belanghebbende betoogt in haar bezwaar dat zij voor 2014 tot en met 2019 compensatie dient te krijgen, omdat zij in deze periode vanwege haar financiële situatie geen gebruik meer heeft kunnen maken van kinderopvang.
De Commissie stelt vast dat het verzoek om herbeoordeling van belanghebbende alleen zag op de toeslagjaren 2012 tot en met 2016. De persoonlijk zaakbehandelaar heeft het verzoek vervolgens na een gesprek met belanghebbende uitgebreid tot de toeslagjaren 2008 tot en met 2016. In dat licht kan niet worden geconcludeerd dat UHT nagelaten heeft de toeslagjaren 2017 tot en met 2019 in de herbeoordeling te betrekken en dat om die reden de bestreden beschikking moet worden herroepen. Nu het oorspronkelijke verzoek en de bestreden beschikkingen de omvang van de onderhavige bezwaarprocedure bepalen, ziet de Commissie geen mogelijkheden om de toeslagjaren 2017 tot en met 2019 (alsnog) in haar advisering te betrekken. De Commissie kan daarover pas een advies uitbrengen, als UHT na herbeoordeling van dit jaar een voor bezwaar vatbaar besluit heeft genomen.
Volledigheidshalve merkt de Commissie op dat, voor zover belanghebbende stelt dat het gemis aan KOT over deze jaren het gevolg is van het feit dat zij over de voorafgaande jaren door de B/T vooringenomen is behandeld en dat om die reden geen (geregistreerde) opvang is genoten, zij daartoe een verzoek om aanvullende
compensatie voor werkelijke schade kan indienen bij de Commissie Werkelijke Schade
(CWS). Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de
standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de CWS bestemd.
Herbeoordeling toeslagjaar 2014
Belanghebbende stelt dat zij over toeslagjaar 2014 ten onrechte niet is gecompenseerd. Zij stelt in 2014 gebruik te hebben gemaakt van kinderopvang en dat zij KOT heeft aangevraagd voor dit jaar. UHT stelt dat belanghebbende geen aanvraag KOT heeft ingediend en dat er dan ook geen verlaging van de KOT heeft plaatsgevonden in dit jaar. Ook verklaarde belanghebbende in het ouderverhaal dat zij geen gekwalificeerde opvang afnam in 2014. Hierdoor was er evident geen recht op KOT. Belanghebbende komt volgens UHT daarom niet in aanmerking voor compensatie.
De Commissie overweegt als volgt. Vaststaat dat belanghebbende voor het jaar 2014
geen KOT heeft aangevraagd. Uit de stukken blijkt dat belanghebbende na de
beëindiging van de KOT per 18 oktober 2013 geen nieuwe aanvraag heeft ingediend. De telefoonnotitie van 24 september 2015 laat ook niet zien dat er een aanvraag KOT is gedaan voor 2014. Een extra controle betekent niet dat een eventuele aanvraag KOT niet in behandeling wordt genomen. Bovendien was het systeem van B/T zo ingeregeld dat er automatisch een xml-bestand werd aangemaakt zodra er digitaal, zowel door een ouder of een ambtenaar, een aanvraag om KOT, of iedere andere wijziging, werd ingediend. Een dergelijk bestand ontbreekt hier. De Commissie is van opvatting dat belanghebbende geen begin van bewijs heeft aangedragen op grond waarvan aannemelijk geacht zou kunnen worden dat zij daadwerkelijk geprobeerd heeft om in 2014 een aanvraag KOT in te dienen. Ingevolge artikel 2.1, lid 1, Wht wordt compensatie toegekend aan de aanvrager van KOT. Belanghebbende voldoet niet aan dit vereiste.
Causaal verband?
Echter, UHT heeft tijdens de hoorzitting erkend dat er in de KOI-viewer zichtbaar is dat
belanghebbende kinderopvang heeft afgenomen in 2014. Ook in de tijdlijn is opgenomen dat er kinderopvanggegevens beschikbaar zijn van de periode vanaf 1 september 2014 tot en met 31 november 2014.
Op 18 oktober 2013 is voor de toeslagjaren 2012 en 2013 de KOT ambtshalve door B/T stopgezet, omdat belanghebbende onvoldoende bewijsstukken zou hebben opgestuurd. Voor het toeslagjaar 2013 is de KOT op nihil vastgesteld en vervolgens is de KOT op het daaropvolgend jaar niet automatisch gecontinueerd. UHT heeft voor het jaar 2013 al vooringenomenheid geconstateerd. Voor 2014 is de vraag of er een causaal verband is tussen in een eerder jaar recht op compensatie vanwege vooringenomen handelen en in het daaropvolgend jaar geen KOT is aangevraagd, automatisch gecontinueerd of toegekend. Dit kan het geval zijn als er causaal verband is tussen de stopzetting van de KOT door B/T als gevolg van een vooringenomen behandeling en het ontbreken van een aanvraag KOT in de daaropvolgende periode.
Om recht te kunnen hebben op compensatie vanwege vooringenomen handelen over het jaar waarover geen KOT is aangevraagd, moet allereerst vaststaan dat belanghebbende in dat jaar wel voldeed aan de voorwaarden voor KOT (gebruik van gekwalificeerde opvang, voldoen aan gewerkte uren/doelgroeperschap, kosten betaald). Voorts dient er sprake te zijn van schade die belanghebbende daadwerkelijk heeft geleden als gevolg van de institutionele vooringenomenheid of van de hardheid die heeft geleid tot een terugvordering van kinderopvangtoeslag of tot stopzetting van de voorschotverlening. Belanghebbende heeft verklaard in 2014 opvang te hebben genoten en deze zelf te hebben betaald. De Commissie is van oordeel dat belanghebbende aan de voorwaarden heeft voldaan voor de periode vanaf 1 september 2014 tot en met 31 november 2014, althans voor de data die overeenkomen met de gegevens uit de KOI-viewer.
De Commissie is van opvatting dat belanghebbende onvoldoende is geïnformeerd over de gevolgen van de stopzetting door B/T. Ondanks de eerdere verklaring van
belanghebbende dat er geen geregistreerde kinderopvang is geweest, maar het feit dat
belanghebbende nu wel verklaart dat er sprake is geweest van gekwalificeerde opvang in 2014, er tevens opvanggegevens bekend zijn bij B/T nu er data in de KOI-viewer is
opgenomen, belanghebbende contact heeft opgenomen met B/T over de KOT, en er in
voorgaande jaren wel automatische continueringen hebben plaatsgevonden, acht de
Commissie het voldoende aannemelijk dat belanghebbende aan de eisen voor
doelgroeperschap voldoet en vooringenomen is behandeld en daarom in aanmerking
komt voor de herstelmaatregel op grond van de Wht. De Commissie adviseert UHT
belanghebbende alsnog een compensatie toe te kennen voor 2014.
Herbeoordeling toeslagjaar 2015
Belanghebbende betoogt dat zij over toeslagjaar 2015 ten onrechte niet is
gecompenseerd, omdat er wel een toekenning is geweest, maar deze toekenning
volledig werd verrekend met de KOT van 2009 en 2011. UHT stelt dat er in 2015 één
neerwaartse correctie heeft plaatsgevonden, en deze correctie het gevolg was van een
reguliere wijziging op basis van een wijziging in de gegevens in de KOI-viewer.
De Commissie overweegt dat, gelet op een en ander, niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor het jaar 2015 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de B/T dan wel hardheid van het stelsel. De terugvordering KOT over 2015 was gelegen in een te hoog voorschot, dat op basis van reguliere wijzigingen opnieuw is berekend. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Verder is er ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Rentevergoeding over de gemiste KOT (component o)
Belanghebbende voert aan dat niet inzichtelijk is hoe de rente over gemiste KOT is
berekend. UHT concludeert dat de rentevergoeding over de gemiste KOT incorrect is
berekend en verklaart het bezwaar op dit punt gegrond.
De Commissie overweegt als volgt. Ingevolge artikel 2.2, aanhef onder g, Wht wordt
over het niet uitgekeerde bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van KOT
of het beëindigen van de voorschotverlening KOT, rente vergoed. Ingevolge artikel 2.3,
lid 7 in samenhang gelezen met lid 1, Wht wordt de rente berekend over het bedrag
dat als gevolg van een beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT niet
is toegekend of is teruggevorderd, met overeenkomstige toepassing van artikel 27
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir). Ingevolge artikel 27
Awir wordt de rente enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van
het jaar volgend op het berekeningsjaar en is het rentepercentage gelijk aan het
percentage dat ingevolge artikel 30hb Algemene wet inzake rijksbelastingen ten
aanzien van de inkomstenbelasting wordt gehanteerd.
Uit de schriftelijke beschouwing volgt dat de hoogte van deze vergoeding over de
toeslagjaar 2012 te laag is vastgesteld. De te hanteren startdatum had 1 juli 2013
moeten zijn. Ook de einddatum dient aangepast te worden naar de dagtekening van het primaire besluit, in dit geval 7 december 2022. Uit de nieuwe berekening volgt dat het bedrag moeten worden aangepast van € 5.713 naar € 5.841.
Ondanks dat ook de vergoeding over toeslagjaar 2013 onjuist is berekend, adviseert de Commissie UHT om hier de startdatum van 18 oktober 2013 aan te houden, nu deze datum tot een gunstiger resultaat leidt voor belanghebbende. Belanghebbende mag door het instellen van bezwaar namelijk niet in een slechtere positie worden gebracht (geen ‘reformatio in peius’).
De Commissie volgt UHT in haar standpunt en adviseert dat het bezwaarschrift tegen de beschikking met kenmerk UHT-DCH op dit punt gegrond dient te worden verklaard en adviseert UHT deze vergoeding aan te passen in lijn met haar schriftelijke beschouwing.
Vergoeding van immateriële schade (component n)
Belanghebbende voert aan dat zij wegens een gebrek aan stukken niet kan nagaan of de startdatum vergoeding van immateriële schade juist is vastgesteld op 18 oktober 2013.
De Commissie overweegt dat op grond van artikel 2.3, lid 4, Wht de forfaitaire
vergoeding voor immateriële schade moet worden berekend vanaf de datum van een
eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van (onder meer) institutionele vooringenomenheid. Uit het bezwaardossier blijkt dat de eerste beschikking waarin aan belanghebbende wordt medegedeeld dat zij het voorschot KOT over het toeslagjaar 2012 moet terugbetalen is gedateerd 18 oktober 2013. De Commissie kan zich verenigen met het oordeel van UHT en adviseert UHT om de startdatum van 18 oktober 2013 aan te houden.
Aangezien sprake is van een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar, dient de
periode waarover de immateriële schade wordt berekend door te lopen tot de
dagtekening van de beslissing op bezwaar.
Aanvullende vergoeding van 1% (component p)
Het advies van de Commissie om de voornoemde componenten in de
compensatieberekening aan te passen, leidt ertoe dat de aanvullende vergoeding van 1% over een hoger subtotaal moet worden berekend in de beslissing op bezwaar dan het geval is in de definitieve compensatiebeschikking.
Tegemoetkoming O/GS
Belanghebbende betwist de juistheid van de hoogte van de O/GS-tegemoetkoming.
Daarnaast stelt belanghebbende dat het bedrag dat zij heeft moeten terugbetalen over
2017 hoger is geweest dan het in de berekening gehanteerde totaalbedrag van € 6.230.
De Commissie is van oordeel dat de O/GS-tegemoetkoming die belanghebbende heeft
ontvangen, juist is berekend. Zij wijst hiervoor naar artikel 2.6 lid 2 Wht waarin is
bepaald dat de O/GS-tegemoetkoming 30% bedraagt van het bedrag van de
terugvordering. Er zijn in 2009 en 2011 twee terugvorderingen geweest. Een van € 2.244 en een van € 3.986. 30% van deze som (afgerond naar boven) komt neer op een bedrag van € 1.870. Dit is ook het bedrag dat aan belanghebbende is toegekend. Om deze reden adviseert de Commissie dat het bezwaarschrift met kenmerk UHT-O OGS B ongegrond verklaard dient te worden.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie deels gegrond is en het advies van
de Commissie ertoe strekt om de bestreden beschikking van 7 december 2022 met
kenmerk UHT-DCH gedeeltelijk te herroepen, adviseert de Commissie UHT de
kosten van rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden. Op grond van het Besluit
proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (bezwaarschrift en bijwonen hoorzitting). Net als in
eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding toe te kennen met wegingsfactor twee.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om:
- het bezwaar gericht tegen de beschikking van 26 december 2022 met kenmerk
UHT-O OGS B ongegrond te verklaren; - het bezwaar gericht tegen de beschikking van 7 december 2022 met kenmerk
UHT-DCH gedeeltelijk gegrond te verklaren; - over het jaar 2014 compensatie op grond van vooringenomenheid toe te kennen;
- in de compensatieberekening met betrekking tot toeslagjaar 2012 de
rentevergoeding voor gemiste KOT aan te passen naar € 5.841; - de vergoeding voor de immateriële schade opnieuw te berekenen en uit te gaan
van de einddatum waarop de beslissing op bezwaar wordt genomen; - de aanvullende vergoeding (1% van het subtotaal) aan te passen;
- een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe
te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste
tarief.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter