BAC 2022-06839
Publicatiedatum 23-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: de bezwaarschriften van belanghebbende
Primair besluiten: 3 mei 2022 (UHT CHR GU)
25 oktober 2022 (UHT-DC-I A en UHT DH5 A)
Hoorzitting: 24 mei 2024 om 10:00 uur
Overdracht advies aan UHT: 16 juli 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de bezwaarschriften ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) geen compensatie toegekend voor de jaren 2007 tot en met 2009 en 2013.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 10 mei 2021 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
- UHT heeft bij beschikking van 3 mei 2022 (UHT CHR GU) aan belanghebbende medegedeeld dat hij (nog) niet in aanmerking komt voor een betaling van €30.000,-.
- Bij brief van 6 mei 2022 heeft gemachtigde tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 26 september 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geadviseerd dat gedurende de betrokken jaren geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
- UHT heeft bij beschikking van 25 oktober 2022 (UHT-DC-I A) aan belanghebbende medegedeeld dat hij geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2007 tot en met 2009 en 2013.
- Gemachtigde heeft bij brief van 20 oktober 2022, ingekomen op 24 oktober 2022 tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
- UHT heeft bij beschikking van 25 oktober 2022 (UHT-DH5 A) aan belanghebbende medegedeeld dat hij eveneens geen recht heeft op compensatie wegens hardheid voor de jaren 2007 tot en met 2009 en 2013.
- Gemachtigde heeft bij brief van 20 oktober 2022, ingekomen op 06 mei 2022, tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
- UHT heeft op 29-11-2023 schriftelijk gereageerd op deze bezwaarschriften.
- Gemachtigde heeft bij brief van 29 februari 2024 het bezwaarschrift aangevuld.
- UHT heeft op 4 maart 2024 daarop schriftelijk gereageerd.
- Bij brief van 17 mei 2024 heeft gemachtigde het bezwaarschrift nogmaals aangevuld.
- UHT heeft daar op 22 mei 2024 schriftelijk op gereageerd.
- Op 24 mei 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
- Dit advies wordt uitgebracht door [commissielid], [commissielid] en [commissielid].
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming af te wijzen.
De Commissie overweegt dat ingevolge artikel 2.1, lid 1, van de Wht compensatie kan worden toegekend aan een aanvrager van KOT die schade heeft geleden doordat ten aanzien van haar bij de uitvoering van de KOT sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid dan wel hardheid van het stelsel. In het geval van belanghebbende is de KOT over 2007 tot en met 2009 en 2013 vastgesteld conform reguliere wijzigingen. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven, gelet op artikel 2.1 lid 1 onder b Wht, in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbenden anders over te oordelen. De Commissie is aldus van mening dat belanghebbende voor de toeslagjaren 2007 tot en met 2009 en 2013 niet in aanmerking komt voor een compensatie. Ook is er geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt.
Volgens gemachtigde is belanghebbende slachtoffer geworden van fraude door derden en komt hij daarom in aanmerking voor compensatie wegens hardheid bij de toepassing van het stelsel. De Commissie is van mening dat als belanghebbende slachtoffer zou zijn geworden van een “frauduleuze” derde en de KOT is uitbetaald aan deze derde, dit in bepaalde omstandigheden aanleiding kan geven voor toepassing van de hardheidsregeling. In dat geval moet het gaan om een terugvorderingsbedrag van ten minste € 1.500,- of het recht op KOT moet met ten minste € 1.500,- zijn verlaagd, moet belanghebbende het slachtoffer zijn geworden van het handelen door die frauduleuze derde en moet duidelijk zijn dat de KOT niet ten goede aan belanghebbende is gekomen.
De Commissie volgt UHT in het standpunt dat in dit geval geen aanspraak bestaat op compensatie vanwege fraude door derden. Wanneer de KOT rechtstreeks is uitbetaald aan de kinderopvanginstelling maar bij de ouder wordt teruggevorderd omdat het recht op KOT lager bleek te zijn, kan volgens vaste uitvoeringspraktijk - zoals opgenomen in het Handboek Integrale Beoordeling Vaktechniek van UHT - sprake zijn van een bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft tot recht op compensatie vanwege hardheid. Voor het aannemen van het bestaan van een bijzondere omstandigheid is, volgens die praktijk, niet voldoende dat bij de ouder een bedrag van tenminste €1.500,- is teruggevorderd. Ook moet duidelijk zijn dat een bedrag van tenminste €1.500,- teveel is uitbetaald aan de kinderopvanginstelling en niet ten goede aan belanghebbende is gekomen. De Commissie heeft in de Wht geen aanknopingspunten gevonden die zouden moeten leiden tot de opvatting dat deze praktijk zich niet met die wet zou verdragen of anderszins in strijd zou komen met een wet in formele zin of een rechtsregel van hogere orde. Evenmin acht de Commissie plaats voor de opvatting dat deze praktijk een toets aan het evenredigheidsbeginsel niet zou kunnen doorstaan.
De Commissie volgt UHT in het standpunt dat in dit geval, toepassing gevend aan deze praktijk, geen aanspraak bestaat op compensatie vanwege hardheid van het stelsel. Voor de desbetreffende jaren is aannemelijk geworden het bedrag dat teveel is uitgekeerd aan de kinderopvanginstelling en niet aan belanghebbende ten goede kwam, lager was dan €1.500,-. Dit leidt tot de conclusie dat niet is voldaan aan de hiervoor omschreven door UHT gehanteerde vereisten om voor toekenning van compensatie wegens hardheid van het stelsel in aanmerking te komen.
De Commissie heeft in de stukken en in het verhandelde ter zitting ook geen aanleiding kunnen vinden om de opvatting te huldigen dat UHT hier ten gunste van belanghebbende van deze praktijk had moeten afwijken. Daarom adviseert de Commissie UHT tot ongegrondverklaring van deze bezwaargrond.
De Commissie overweegt verder dat de Wht is bedoeld voor herstel van vooringenomen handelen, hardheid of (een onterechte kwalificatie) O/GS en in beginsel niet ziet op eventuele omissies in (de gegevensverstrekking ter zake van) de aanvraag of de vaststelling van KOT. Belanghebbende verzoekt in feite mede om een aanpassing van de hoogte van de KOT over het betreffende toeslagjaren zoals deze indertijd definitief zijn vastgesteld. UHT heeft niet de bevoegdheid om tot herziening van de in het verleden vastgestelde KOT over te gaan; UHT dient zich te beperken tot de in de Wht gestelde kaders.
De bezwaren tegen de afwijzende beslissing na integrale beoordeling slagen niet, zodat de bestreden beschikking in stand kan blijven. Nu de Commissie meent dat UHT in het kader van de integrale beoordeling heeft kunnen concluderen dat geen sprake is geweest van vooringenomenheid of hardheid, is de conclusie dat UHT dat ook in het kader van de eerste toets zo heeft kunnen beoordelen. Het bezwaarschrift behoeft dan ook geen verdere bespreking en is ongegrond.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om, de hiervoor geformuleerde vraag bevestigend beantwoordend, het bezwaar ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter