BAC 2022-04431
Publicatiedatum 22-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 20 december 2021 met de kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A
Ontvangst bezwaarschrift: 28 januari 2022
Hoorzitting: 21 mei 2024
Overdracht advies aan UHT: 7 oktober 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaarschrift deels gegrond te verklaren en het verzoek om
proceskostenvergoeding toe te wijzen.
Onderwerp van advies
Op 20 december 2022 heeft UHT twee beschikkingen genomen ten aanzien van belanghebbende:
- In de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2008 en 2009. De reden is dat bij de beoordeling van de KOT voor deze periodes door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) geen fouten zijn gemaakt.
- In de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2008 en 2009. De reden is dat niet is gebleken dat B/T te streng is geweest bij het uitvoeren van de regels van de KOT.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Op 14 mei 2021 heeft de partner van belanghebbende verzocht om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
- Op 8 november 2021 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) als advies uitgebracht dat jegens belanghebbende over de jaren 2008 en 2009 geen sprake is geweest van vooringenomen handelen. Evenmin is er reden tot toekenning van een hardheidscompensatie.
- Op 20 december 2021 heeft UHT met twee bovengenoemde beschikkingen besloten dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2008 en 2009.
- Op 21 januari 2022 heeft belanghebbende hiertegen een bezwaarschrift ingediend.
- Op 28 december 2022 heeft mevrouw mr. H. Gümüş (hierna: gemachtigde) de gronden van bezwaar aangevuld.
- Op 5 december 2023 heeft UHT een schriftelijke beschouwing ingediend.
- Op 21 mei 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het hoorverslag is bij dit advies gevoegd.
- Naar aanleiding van de hoorzitting heeft UHT op 9 en 18 juli 2024 aanvullende beschouwingen toegestuurd. Op 22 juli 2024 heeft gemachtigde hierop gereageerd.
- De Commissie heeft dit advies behandeld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich voor de vraag gesteld of UHT terecht heeft besloten dat
belanghebbende geen aanspraak maakt op compensatie wegens vooringenomen
handelen dan wel de hardheidsregeling voor de toeslagjaren 2008 en 2009.
Belanghebbende stelt dat hij in de jaren 2008 en 2009 wel recht had op KOT. Vanaf 2008 maakte belanghebbende via gastouderbureau Yumurçak gebruik van een oppas. Alle door hem ontvangen KOT heeft belanghebbende gebruikt om de gastouder te betalen. Achteraf bleek dat het gastouderbureau niet was geregistreerd in het Landelijk Register Kinderopvang (hierna: LRK). Belanghebbende wist dit niet en moest alle ontvangen KOT terugbetalen. Belanghebbende stelt dat de verantwoordelijkheid wel heel makkelijk bij de ouders wordt neergelegd, terwijl B/T bij het toekennen van de KOT niet zijn controlerende taak volledig heeft uitgevoerd. Als B/T deze onvolledigheid direct had geconstateerd, had belanghebbende waarschijnlijk geen KOT gekregen.
UHT stelt zich op het standpunt dat voor de toeslagjaren 2008 en 2009 geen sprake is
geweest van vooringenomen handelen of hardheid. Belanghebbende had voor die jaren geen recht op KOT had omdat geen gebruik is gemaakt van geregistreerde kinderopvang. De door belanghebbende ten onrechte ontvangen KOT is door B/T op de juiste gronden teruggevorderd. De KOT voor toeslagjaar 2008 is begin 2009 met terugwerkende kracht aangevraagd.
Vooringenomenheid
De Commissie overweegt dat uit de op de zaak betrekking hebbende gegevens blijkt dat belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van geregistreerde kinderopvang. Volgens artikel 1.5 van de Wet kinderopvang bestaat alleen recht op KOT als sprake is van geregistreerde kinderopvang. Omdat niet aan deze voorwaarde werd voldaan, bestond evident geen recht op KOT. Van institutioneel vooringenomen handelen door B/T jegens belanghebbende is geen sprake geweest. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.
Hardheidsregeling
Met betrekking tot het van toepassing zijn van de hardheidsregeling overweegt de
commissie het volgende. Het is de Commissie gebleken dat zowel in de voorlopige
zienswijze van UHT (productie 18) als het advies van de CvW (productie 19) wordt
verondersteld dat de KOT destijds is uitbetaald op het bankrekeningnummer van
belanghebbende. Dit is correct voor wat betreft toeslagjaar 2008, maar voor toeslagjaar 2009 blijkt uit het overzicht van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC-overzicht) dat de KOT is uitbetaald op het rekeningnummer van (het niet geregistreerde) gastouderbureau. Het gaat om een totaalbedrag van € 7.905. B/T heeft dit bedrag vervolgens bij belanghebbende teruggevorderd. Voorts heeft gemachtigde tijdens de hoorzitting aangegeven meerdere cliënten bij te staan die slachtoffer zijn geworden van hetzelfde frauderende gastouderbureau. Zij zijn wel gecompenseerd op basis van de (herziene) hardheidsregeling omdat de KOT werd uitbetaald aan een derde, maar is teruggevorderd bij de ouder.
Naar aanleiding van hetgeen is besproken tijdens de hoorzitting zou UHT in een
aanvullende reactie nader toelichten waarom, gelet op bovengenoemde omstandigheden, compensatie op basis van de (herziene) hardheidsregeling al dan niet van toepassing is in het geval van belanghebbende. Op 18 juli 2024 heeft UHT aangegeven dat de KOT voor toeslagjaar 2009 inderdaad aan een derde is overgemaakt en teruggevorderd bij belanghebbende. Voorts stelt UHT zich op het standpunt dat uit de stukken en het verhaal van belanghebbende blijkt dat in het gehele jaar 2009 daadwerkelijk opvang is afgenomen. Daarnaast is er geen indicatie dat er een bedrag teveel is betaald aan de kinderopvanginstelling. Het bedrag dat is betaald aan de kinderopvanginstelling is dus niet hoger dan de werkelijk gemaakte kosten. Derhalve acht UHT dat voor toeslagjaar 2009 geen recht bestaat op compensatie op grond van de (herziene) hardheidsregeling.
Gemachtigde stelt dat het aanvullende door UHT verrichtte onderzoek nog steeds
onzorgvuldig is. Ook gaat UHT nog steeds niet in op de stelling van belanghebbende dat andere gedupeerde ouders van hetzelfde (frauderende) gastouderbureau wel
zijn gecompenseerd. Gemachtigde verwijst naar het Handboek Integrale Beoordeling.
De Commissie overweegt als volgt. Wanneer de KOT rechtstreeks is uitbetaald aan de
kinderopvanginstelling maar bij de ouder wordt teruggevorderd omdat het recht op KOT lager bleek te zijn, kan volgens vaste uitvoeringspraktijk - zoals opgenomen in het
Handboek Integrale Beoordeling Vaktechniek van UHT - sprake zijn van een bijzondere
omstandigheid die aanleiding geeft tot recht op compensatie vanwege hardheid. Ook als de stopzetting of verlaging op zichzelf niet vooringenomen is, de ouder slachtoffer is van een frauduleuze derde en de KOT is uitbetaald aan de derde, dan kan dat aanleiding zijn voor matiging van de terugvordering op grond van hardheid.
Belanghebbende heeft aangegeven slachtoffer te zijn van een frauduleus
gastouderbureau. Uit het LIC-overzicht voor toeslagjaar 2009 blijkt inderdaad dat de KOT voor toeslagjaar 2009 aan een derde is overgemaakt en teruggevorderd bij
belanghebbende. Naar aanleiding van de hoorzitting heeft UHT toegezegd hierop terug te komen. UHT is vervolgens niet ingegaan op de stelling dat andere ouders van hetzelfde gastouderbureau wel zijn gecompenseerd, maar stelt zich op het standpunt dat uit de stukken en het verhaal van belanghebbende blijkt dat in het gehele jaar 2009 daadwerkelijk opvang is afgenomen en er geen indicatie is dat er teveel is betaald aan de kinderopvanginstelling. Om die reden acht UHT dat de (herziene) hardheidregeling niet van toepassing is.
De Commissie kan het standpunt van UHT niet volgen. De Commissie acht de (herziene) hardheidsregeling wel van toepassing nu de KOT is uitbetaald aan een (frauduleuze) derde en teruggevorderd bij belanghebbende. Noch uit het verhaal van belanghebbende, noch uit het dossier blijkt enige ondersteuning voor de stelling van UHT dat in heel 2009 daadwerkelijk opvang is afgenomen of dat er geen indicatie zou zijn dat er een bedrag teveel is betaald aan de kinderopvanginstelling. De Commissie weegt hierin ook mee dat zowel UHT als de CvW er bij de integrale beoordeling ten onrechte vanuit gingen dat de KOT voor toeslagjaar 2009 was uitbetaald op het bankrekeningnummer van belanghebbende én dat UHT zich eerder op het standpunt stelde dat het gastouderbureau niet geregistreerd was bij de gemeente en ook geen LRK-registratie had, terwijl nu zonder nadere onderbouwing door UHT wordt gesteld dat door belanghebbende in heel 2009 opvang is afgenomen bij een kinderopvanginstelling.
Het gevolg hiervan is dat de Commissie met de huidige stand van zaken adviseert om het bezwaar op dit punt gegrond te verklaren. Dat betekent dat over het gehele toeslagjaar 2009 compensatie op grond de (herziene) hardheidsregeling wordt toegekend.
Overige gronden van bezwaar
Met betrekking tot hetgeen gemachtigde stelt over de vermelding van belanghebbende in de FSV-lijst en het ontbreken van een oordeel over een O/GS kwalificatie overweegt de Commissie als volgt. Uit de schriftelijke beschouwing van UHT volgt dat de persoonsgegevens van belanghebbende in de Fraude Signalering Voorziening (hierna: FSV) zijn opgenomen. Registratie in het FSV-systeem leidt op zichzelf beschouwd niet tot een aansprak op compensatie op grond van de Wht. UHT, die zelf niet over toereikende bevoegdheden beschikt om hierover gedetailleerde informatie te verschaffen, verwijst naar het burgerportaal waar belanghebbende zelf kan inloggen voor meer informatie omtrent zijn registratie. In de situatie van belanghebbende is volgens UHT geen sprake geweest van een zerotolerance onderzoek. Voorts stelt UHT dat geen sprake is geweest van een onterechte O/GS-kwalificatie en hem geen betalingsregeling is geweigerd. De Commissie acht het bezwaar op deze punten ongegrond.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie deels gegrond is en het advies van de Commissie ertoe strekt om de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A deels te herroepen, adviseert de Commissie UHT tevens de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Commissie adviseert om hierbij de hoogste vergoeding toe te kennen met wegingsfactor twee.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie:
- het bezwaarschrift, voor zover gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A, deels gegrond te verklaren en te herzien conform bovenstaande overwegingen;
- het bezwaarschrift, voor zover gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I
A, ongegrond te verklaren; en - een proceskostenvergoeding toe te kennen met wegingsfactor twee tegen de
hoogste vergoeding per procespunt.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter