Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-11006

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primaire besluiten: 6 oktober 2022 (UHT-DC I A, UHT-DH A en UHT-DH5 A)

Overdracht advies aan UHT: 4 december 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het
bezwaarschrift gericht tegen de beschikkingen met de kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH A en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door [belanghebbende] (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift wordt geacht te zijn gericht tegen de volgende door UHT genomen besluiten:

  1. De beschikking van 6 oktober 2022 met kenmerk UHT-DC-I A, waarin UHT heeft beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2016 tot en met 2019. De reden hiervoor is dat Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) geen fouten heeft gemaakt bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over deze toeslagjaren.
  2. De beschikking van 6 oktober 2022 met kenmerk UHT-DH A, waarin UHT heeft beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2017 tot en met 2019. De reden hiervoor is dat B/T niet te streng is geweest bij de beoordeling van de KOT.
  3. De beschikking van 6 oktober 2022 met kenmerk UHT-DH5 A, waarin UHT heeft beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor toeslagjaar De reden hiervoor is dat B/T niet te streng is geweest bij de beoordeling
    van de KOT.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Op 30 december 2020 heeft belanghebbende verzocht om een herbeoordeling van
    de KOT voor de jaren 2014 tot en met 2020. Na het gesprek met de persoonlijk
    zaakbehandelaar is besloten de herbeoordeling aan te passen naar de jaren 2016
    tot en met 2019.
  • Op 7 september 2022 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) advies
    uitgebracht. De CvW heeft overwogen, kort gezegd, dat niet is gebleken van
    institutioneel vooringenomen handelen voor de jaren 2016 tot en met 2018 noch
    dat er reden is voor toepassing van de hardheidscompensatie. Voor het jaar 2019
    heeft de CvW overwogen dat de compensatieregeling niet van toepassing is voor
    handelingen van B/T vanaf 23 oktober 2019, tenzij die handelingen causaal
    verband houden met vooringenomen handelingen van voor die datum. Hiervan is
    niet gebleken.
  • Bij beschikkingen van 6 oktober 2022 heeft UHT meegedeeld dat
    belanghebbende voor de jaren 2016 tot en met 2019 geen compensatie krijgt
    toegekend.
  • Op 17 oktober 2022 heeft belanghebbende een bezwaarschrift tegen
    bovenstaande beschikkingen ingediend. Deze is op 2 november 2022 door UHT
    ontvangen.
  • Op 4 juli 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
  • Belanghebbende heeft de Commissie verzocht de zaak op de stukken – zonder
    hoorzitting - af te doen. De Commissie heeft besloten aan dit verzoek gevolg te
    geven.
  • Op 13 november 2024 heeft UHT, op verzoek van de Commissie, een
    aanvullende beschouwing gestuurd. Op 20 november 2024 heeft belanghebbende
    hierop gereageerd. Belanghebbende heeft in haar schrijven haar bezwaargronden
    herhaald en de Commissie gevraagd haar opheldering te geven over de
    bezwaarprocedure. De Commissie heeft hier op 21 november 2024 op
    gereageerd.
  • De Commissie bestaande uit [commissieleden], heeft dit advies behandeld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming voor de jaren 2016 tot en met 2019 af te wijzen.

Afwijzing compensatie jaren 2016 tot en met 2019
Belanghebbende is van mening dat zij wel gecompenseerd had moeten worden omdat er sprake is geweest van discriminatie. Belanghebbende stelt dat het ontvangen van de KOT nooit een probleem is geweest. Dit werd anders toen de KOT aanvraag via haar partner met een buitenlandse achternaam ging lopen.

De Commissie overweegt als volgt. Voor compensatie komt, ingevolge het bepaalde in de Wht, kortweg, in aanmerking de ouder waarvan aannemelijk is dat de vaststelling van zijn of haar aanspraak op KOT in enig jaar onderdeel is geweest van een institutioneel vooringenomen handelswijze van B/T of door een te harde toepassing van de wet- en regelgeving.

Uit het bezwaardossier volgt dat de KOT in 2016 neerwaarts is gecorrigeerd in verband
met een verhoging van het gezamenlijke toetsingsinkomen. In toeslagjaar 2017 is de
KOT neerwaarts gecorrigeerd naar aanleiding van de door belanghebbende opgestuurde opvanggegevens en een verhoging van het toetsingsinkomen. Ten aanzien van toeslagjaar 2018 is het de Commissie gebleken dat de KOT neerwaarts is bijgesteld in lijn met de door belanghebbende doorgegeven wijzigingen en stopzetting van de KOT. Uit de informatie blijkt dat het kind van belanghebbende per september 2018 naar de buitenschoolse opvang ging. Tevens was het gezamenlijke toetsingsinkomen gestegen.

De Commissie overweegt dat, gelet op het een en ander, niet aannemelijk is geworden
dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor de toeslagjaren 2016 tot en met 2018 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door B/T dan wel hardheid van het stelsel. De terugvorderingen KOT waren gelegen in een te hoog voorschot, dat op basis van reguliere wijzigingen opnieuw is berekend. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Verder is er ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie
O/GS, zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt.

Voor toeslagjaar 2019 is geen KOT toegekend, nu de aanvraag hiervoor te laat is
ingediend. Ingevolge artikel 2.1, lid 1, Wht wordt compensatie toegekend aan de
aanvrager van de KOT. In toeslagjaar 2019 is geen aanvraag om KOT geregistreerd. Er
zijn in dat jaar ook geen beschikkingen omtrent de toekenning van KOT genomen. Uit het bezwaardossier volgt dat de partner van belanghebbende bij brief van 8 juni 2020 – naar hij stelt - voor een tweede keer KOT heeft aangevraagd nadat een eerste digitale aanvraag KOT 2019 niet was gelukt. Op grond van artikel 1.3, lid 2 onder b, Wko kan belanghebbende de KOT met beperkte terugwerkende kracht aanvragen. Op het moment van de aanvraag heeft belanghebbende recht op toeslag voor de lopende maand en de drie maanden hieraan voorafgaand. Dit is de reden dat B/T op 19 augustus 2020 de aanvraag heeft afgewezen. Niet is gebleken dat tegen die beslissing bezwaar is gemaakt. In het bestreden besluit met kenmerk UHT-DC-I A heeft UHT er nog op gewezen dat deze beslissing buiten het kader van de herstelregelingen valt.

Het is de Commissie voorts gebleken dat voor toeslagjaar 2019 de KOT niet automatisch is gecontinueerd. UHT stelt zich, in haar aanvullende beschouwing, op het standpunt dat de KOT krachtens artikel 15, lid 5, Awir niet automatisch is gecontinueerd, omdat er in toeslagjaar 2018 een verandering heeft plaatsgevonden. De KOT is op 4 september 2018 stopgezet voor de dagopvang (productie 27 en 30), omdat het kind van belanghebbende de leeftijd van vier jaar heeft bereikt. Het feit dat de KOT niet automatisch is gecontinueerd, is op zichzelf geen vooringenomen handeling.

In deze omstandigheden houdt de Commissie het er dan ook voor dat belanghebbende in 2019 geen ‘aanvrager’ was in de zin van artikel 2.1, lid 1, Wht. Belanghebbende komt daarom niet voor compensatie over 2019 in aanmerking. De omstandigheid dat er feitelijk wel opvang zou zijn afgenomen, maakt dat, gelet op de hier relevante tekst van de wet, niet anders. Daarbij overweegt de Commissie dat belanghebbende voldoende in de gelegenheid is gesteld om de KOT, na het niet automatisch continueren, voor 2019 alsnog aan te vragen. Temeer nu de partner van belanghebbende in zijn brief heeft aangegeven dat zijn eerste aanvraag KOT niet is gelukt. De Commissie ziet dan ook geen aanleiding om van het standpunt van UHT af te wijken en adviseert UHT om de bezwaren van belanghebbende op dit punt ongegrond te verklaren.

De Commissie overweegt ten slotte het volgende. Van aanwijzingen dat in het geval van belanghebbende ten aanzien van de toeslagjaren 2016 tot en met 2019 sprake is
geweest van discriminatie, is uit de ter beschikking staande stukken en hetgeen
belanghebbende heeft verklaard onvoldoende gebleken.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaarschrift gericht tegen de
beschikkingen met de kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH A en UHT-DH5 A ongegrond te
verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter