BAC 2021-03170 & BAC 2021-03390
Publicatiedatum 22-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primaire besluiten: 5 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH5 A
Ontvangst bezwaarschrift: 12 november 2021
Hoorzitting: 8 december 2023
Overdracht advies aan UHT: 17 mei 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de bezwaarschriften gegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
De door belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag van 5 oktober 2021 (UHT-DC-I A) en de beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 5 oktober 2021 (UHT-DH5 A).
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende geen compensatie toegekend.
Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Op grond van artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wht, vanaf dat tijdstip geacht worden te zijn genomen op grond van afdeling 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 20 december 2019 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
- Bij besluit van 1 april 2021 heeft UHT aan belanghebbende een bedrag van € 30.000,- toegekend. Het gaat om een toekenning in het kader van de lichte toets.
- Na de lichte toets is de integrale beoordeling gestart. De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 17 september 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende de betrokken jaren geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid.
- Bij beschikking van 5 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC-I A is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie wegens vooringenomen handelen door de toenmalige Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) voor de jaren 2009 tot en met 2011. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 10 november 2021 bezwaar gemaakt.
- Bij beschikking van 5 oktober 2021 met kenmerk UHT-DH5 A is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op tegemoetkoming in verband met hardheid of een onterechte opzet/grove schuld (hierna: O/GS) kwalificatie voor de jaren 2009 tot en met 2011. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 10 november 2021 bezwaar gemaakt.
- Op 8 juli 2022 heeft '' zich gesteld als gemachtigde namens belanghebbende.
- Op 2 februari 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaarschriften gericht tegen de beschikkingen van 5 oktober 2021 met de kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH 5 A .
- Op 8 december 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag gemaakt.
- Na de hoorzitting heeft de Commissie UHT verzocht om een nadere schriftelijke reactie. UHT heeft die op 2 februari 2024 ingediend. Belanghebbende is vervolgens in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Van die mogelijkheid heeft zij op 23 februari 2024 gebruik gemaakt.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor de jaren 2009 tot en met 2011 af te wijzen. Dienaangaande overweegt de Commissie het volgende.
Vooringenomenheid en ernstige onregelmatigheden 2009 t/m 2010
Tussen partijen is niet in geschil dat in 2009 en 2010 sprake is geweest van vooringenomen handelen door de B/T. UHT heeft zich echter op het standpunt gesteld dat belanghebbende niet voor compensatie in aanmerking komt omdat de schade te wijten zou zijn aan ernstige onregelmatigheden die aan belanghebbende toerekenbaar zijn (artikel 2.1, lid 2 Wht). Zij wijst erop dat belanghebbende KOT aanvroeg terwijl de Gemeente Den Haag (hierna: de Gemeente) de daaraan verbonden (resterende) kosten betaalde.
Belanghebbende heeft toegelicht dat zij van de zijde van de Gemeente werd gedwongen haar kinderen in te schrijven bij de kinderopvanginstelling (hierna: KOI) en KOT aan te vragen. Dit met het oog op een te doorlopen re-integratietraject. Belanghebbende kon niet anders dan hieraan meewerken omdat zij anders, naar zij stelt, haar bijstandsuitkering zou verliezen. Dat de Gemeente deze handelwijze verplicht stelde, maakt volgens UHT echter niet dat de onregelmatigheid niet aan belanghebbende toerekenbaar is. Belanghebbende heeft immers zelf ervoor gekozen om een bijstandsuitkering te ontvangen en aan de daarvoor geldende voorwaarden te voldoen.
De Commissie merkt op dat tussen partijen kennelijk niet in geschil is dat belanghebbende dat in 2009 begon met een re-integratietraject bij de Gemeente; dat zij in dat kader haar kinderen diende in te schrijven bij een KOI; en werd geacht KOT aan te vragen. Hetzelfde geldt voor de onweersproken toelichting van belanghebbende dat het re-integratietraject na ongeveer 2 maanden strandde, waarna zij door de Gemeente werd verplicht de situatie met de kinderopvang te handhaven met het oog op een eventuele latere voortzetting van het re-integratietraject. Uit de LIC-overzichten volgt verder dat de KOT steeds rechtstreeks aan de KOI is betaald.
De Commissie leidt uit het vorenstaande af dat belanghebbende tijdens de periode van re-integratie (ongeveer 2 maanden in 2009) wel ‘doelgroeper’ was, zodat de door UHT gestelde onregelmatigheid in die periode alleen erin bestaat dat belanghebbende geen eigen bijdrage betaalde. Het is de vraag of dat een voldoende ernstige onregelmatigheid oplevert zoals bedoeld door de wetgever (zie Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 72 onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie uitvoering toeslagen). De Commissie meent van niet. Dat zou betekenen dat in ieder geval gedurende de periode van re-integratie recht bestaat op compensatie. Belangrijker is echter dat zelfs als ervan wordt uitgegaan dat gedurende de gehele periode sprake is van ernstige onregelmatigheden, die niet kunnen worden tegengeworpen als zij niet aan belanghebbende toerekenbaar zijn. Naar het oordeel van de Commissie is van dat laatste in dit specifieke geval sprake. Belanghebbende heeft immers gesteld dat zij heeft gehandeld op duidelijke instructie van de Gemeente. Deze stelling is niet weersproken en vindt bovendien steun in de omstandigheid dat de Gemeente de terugvordering uiteindelijk voor haar rekening nam. Bij gebreke aan aanwijzingen van het tegendeel mocht belanghebbende er naar de overtuiging van de Commissie op vertrouwen dat de Gemeente in lijn met de geldende wet- en regelgeving handelde. Het was (voor haar) in ieder geval niet ‘evident’ dat zij niet voldeed aan de voorwaarden van de WKO. Daar komt bij dat belanghebbende met haar drie kinderen het risico liep de bijstandsuitkering te verliezen als niet werd voldaan aan de eisen die de Gemeente stelde. Veel keuze om anders te handelen had belanghebbende dus niet. Mede gezien de door belanghebbende gestelde stress en schade adviseert de Commissie UHT daarom om aan belanghebbende compensatie te verlenen over de jaren 2009 en 2010. De Commissie merkt daarbij op dat een redelijke toepassing van de Wht met zich brengt dat de omstandigheid dat de Gemeente de terugvordering voor haar rekening heeft genomen, in dit geval wordt meegenomen bij de berekening van de hoogte van de compensatie. Belanghebbende had strikt genomen immers geen recht op KOT en heeft die zelf ook niet hoeven terugbetalen. Dat betekent dat De Commissie adviseert het niet betaalde bedrag van de terugvordering als bedoeld in artikel 2.3, lid 1, onderdeel a Wht te stellen op het bedrag dat de Gemeente aan B/T betaalde.
2011
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat ook voor 2011 compensatie of een tegemoetkoming moet worden toegekend.
De Commissie merkt op dat de nihilstelling over toeslagjaar 2011 het gevolg is geweest van een stopzetting die belanghebbende op 26 april 2011 (productie 8) heeft doorgegeven. Niet aannemelijk is geworden dat er bij de aanpassing van de KOT sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de B/T dan wel hardheid van het stelsel. De Commissie is van mening dat belanghebbende daarom voor toeslagjaar 2011 niet in aanmerking komt voor een compensatie.
De Commissie, de hiervoor geformuleerde vraag ontkennend beantwoordend, adviseert UHT het bezwaar gegrond te verklaren en alsnog compensatie toe te kennen over 2009 en 2010.
Vergoeding proceskosten
Gemachtigde heeft verzocht om een proceskostenvergoeding. De Commissie adviseert het verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande adviseert de Commissie om het bezwaar gegrond te verklaren, de bestreden besluiten te herroepen en
- alsnog compensatie over 2009 en 2010 toe te kennen;
- de proceskosten te vergoeden op basis van 2 procespunten met een wegingsfactor 2 en daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen;
- de bezwaren voor het overige ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter