BAC 2021-00317
Publicatiedatum 22-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primair besluit: 13 april 2021 met kenmerk UHT-DC-I A
Ontvangst bezwaarschrift: 26 april 2021
Hoorzitting: n.v.t.
Overdracht advies aan UHT: 15 december 2021
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie adviseert UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift, gedateerd 22 april 2021, is gericht tegen de UHT genomen beschikking definitieve afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag van 13 april 2021.
Procesverloop
Verzoek herbeoordeling
Belanghebbende heeft op 2 december 2019 de UHT verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2011, 2012 en 2013. Belanghebbende heeft dit verzoek later beperkt tot de jaren 2013 en 2014, omdat zij in 2011 geen kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd en over het jaar 2012 geen terugvordering heeft plaatsgevonden. De UHT heeft zich in de bestreden beslissing ook beperkt tot de toeslagjaren 2013 en 2014.
Voorlopig oordeel
Na ontvangst van de melding van de belanghebbende heeft de UHT de kinderopvangtoeslag over de jaren 2013 en 2014 beoordeeld op grond van artikel 49b van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) en het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF) zaken (hierna: de Compensatieregeling). De UHT heeft in een voorlopig oordeel van 13 oktober 2020 gesteld dat er geen recht is op compensatie, omdat er geen sprake is van institutioneel vooringenomen handelen, hardheid van het stelsel of een onterechte opzet/grove schuld kwalificatie.
Commissie van Wijzen
Voor de herbeoordeling van het dossier heeft de UHT advies gevraagd aan de Commissie van Wijzen (hierna: de CvW). De CvW heeft op 1 maart 2021 geconcludeerd dat bij het terugvorderen van een deel van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2013 en 2014 geen sprake was van institutioneel vooringenomen handelen, een te strikte toepassing van het wettelijke systeem, dan wel van een onterechte kwalificatie van
opzet of grove schuld. De belanghebbende komt derhalve niet in aanmerking voor compensatie op grond van artikel 49b van de Awir. De hardheidsregeling van artikel 49 Awir is evenmin van toepassing, aldus de CvW.
Bestreden besluit
Bij besluit van 13 april 2021 heeft de UHT belanghebbende medegedeeld dat na herbeoordeling niet is gebleken dat er fouten zijn gemaakt bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag. Hierdoor komt zij niet (alsnog) in aanmerking voor compensatie.
Gemachtigde Bij brief van 17 september 2021 heeft gemachtigde zich in de onderhavige zaak als gemachtigde van belanghebbende gesteld.
LIC-overzichten
De UHT heeft op 16 november 2021 de Landelijk Incasso Centrum-overzichten in deze zaak ingebracht bij de Commissie.
Hoorzitting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) had belanghebbende uitgenodigd voor een hoorzitting op 21 november 2021. Op 20 november 2021 heeft de gemachtigde per e-mail laten weten dat belanghebbende afziet van de hoorzitting. Het bezwaarschrift kan wat haar betreft worden afgedaan op basis van de stukken. De UHT heeft hier mee ingestemd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in het geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Compensatieregeling
De Commissie overweegt dat op goede gronden door de UHT is geoordeeld dat belanghebbende niet voor compensatie op grond van de Compensatieregeling in aanmerking komt. De UHT heeft zijn beslissing gebaseerd op het oordeel van de CvW, dat voor de toeslagjaren 2013 en 2014 geen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen. Ook de Commissie kan zich vinden in het oordeel van de CvW.
De Commissie constateert dat de Belastingdienst de toenmalige vriend van de belanghebbende, over de jaren 2013 en 2014 heeft aangemerkt als toeslagpartner.
De Commissie maakt uit het dossier op dat de toenmalige vriend van de belanghebbende, inmiddels haar echtgenoot, zich per 1 februari 2013 heeft ingeschreven op het adres waar de belanghebbende met haar kinderen woonachtig was. De Belastingdienst heeft de vriend van de belanghebbende om die reden aangemerkt als toeslagpartner. Deze omstandigheid maakt dat de Belastingdienst voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen kinderopvangtoeslag rekening kon houden met zowel het inkomen van de belanghebbende, als het inkomen van haar toeslagpartner en om die reden een gedeelte van de kinderopvangtoeslag terecht heeft kunnen terugvorderen.
Wat betreft het bezwaar van belanghebbende dat zij in een drie uur durend verhoor door ambtenaren onder exceptioneel emotionele druk tot uitspraken is gedwongen en het bezwaar dat de overheid haar zorgplicht tegenover belanghebbende niet na is gekomen, volgt de Commissie bij gebrek aan een nadere onderbouwing van deze bezwaren, het gemotiveerde verweer van de UHT.
De Commissie heeft met instemming kennisgenomen van de schriftelijke reactie van de UHT dat het persoonlijk dossier van belanghebbende bij haar is afgeleverd.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie de UHT het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en de primaire beslissing van 13 april 2021 in stand te laten.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter