BAC 2022-11001
Publicatiedatum 22-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primaire besluiten:
- 22 september 2022 (UHT-DC I)
- 22 september 2022 (UHT-DHR)
- 22 september 2022 (UHT-DHA)
- 22 september 2022 (UHT-DC-I A)
- 22 september 2022 (UHT-DH5 A)
Ontvangst bezwaarschrift: 31 oktober 2022
Hoorzitting: 14 augustus 2024
Overdracht advies aan UHT: 11 oktober 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar deels gegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] (hierna: gemachtigde), namens [belanghebbende] (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaar is gericht tegen de op 22 september 2022
door UHT genomen beschikkingen. UHT heeft aan belanghebbende over de toeslagjaren 2010, 2011, 2013 en 2016 een compensatiebedrag van € 39.350,- toegekend. Over de toeslagjaren 2012, 2014, 2015 en 2017 heeft UHT geen compensatie wegens vooringenomenheid of hardheid toegekend. Over die jaren heeft UHT wel een O/GS tegemoetkoming verleend.
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft UHT op 15 januari 2021 verzocht om een herbeoordeling
van haar kinderopvangtoeslag. UHT heeft bij de herbeoordeling gekeken naar de
toeslagjaren 2010 tot en met 2017 en haar voorgenomen beschikking(en)
voorgelegd aan de Commissie van Wijzen (hierna: CvW). - CvW heeft de voorgenomen beschikking(en) beoordeeld en geconcludeerd dat
belanghebbende over de toeslagjaren 2012 tot en met 2015 en toeslagjaar 2017
niet in aanmerking komt voor compensatie wegens vooringenomenheid of
hardheid bij de uitvoering. - UHT heeft belanghebbende bij beschikkingen van 22 september 2022 met
kenmerken UHT-DC I en UHT-DHR meegedeeld dat zij belanghebbende over de
toeslagjaren 2010, 2011, 2013 en 2016 een forfaitair compensatiebedrag toekent
van € 39.350,-. - UHT heeft belanghebbende bij beschikkingen van dezelfde datum met kenmerken
UHT-DC-I A, UHT-DHA en UHT-DH5 A meegedeeld dat zij geen compensatie zal
toekennen over de toeslagjaren 2012, 2014, 2015 en 2017. - UHT heeft belanghebbende bij beschikking van 29 september 2022 meegedeeld
dat zij ter zake van de terugvorderingen over de toeslagjaren 2012, 2013, 2014,
2015 en 2017 een O/GS-tegemoetkoming zal toekennen van € 10.365,-. - Gemachtigde heeft bij brief van 27 oktober 2022, op 31 oktober 2022 door UHT
ontvangen, bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen van 22 september 2022.
Gemachtigde heeft de gronden op 9 oktober 2023 aangevuld. - UHT heeft op 8 januari 2023 schriftelijk gereageerd
- Het bezwaar van belanghebbende is op 14 augustus 2024 op hoorzitting bij de
Commissie behandeld. Het verslag van de hoorzitting is bij het advies gevoegd. - Na de hoorzitting is de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om aanvullende
bezwaargronden in te dienen en aanvullende stukken in te sturen. De
gemachtigde heeft dat op 9 september 2024 gedaan. UHT heeft te kennen
gegeven hierop geen reactie te geven. - De Commissie, bestaande uit [commissieleden], heeft het advies vastgesteld.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Beoordeling forfaitaire compensatieberekening 2010, 2011, 2013 en 2016
Tussen partijen is niet in geschil dat de Belastingdienst/Toeslagen tegenover
belanghebbende over de toeslagjaren 2010 en 2011 individueel vooringenomen heeft
gehandeld. Over de toeslagjaren 2013 en 2016 was sprake van hardheid bij de
uitvoering. UHT heeft dat bepaald bij bestreden beschikkingen met kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DHR. Met deze beschikkingen heeft UHT een forfaitair compensatiebedrag van € 39.350,- toegekend aan de hand van een compensatieberekening. Belanghebbende heeft deze – bij gebrek aan wetenschap – op verschillende punten betwist. De Commissie beoordeelt de compensatieberekening als volgt.
Zoals volgt uit de nieuwe compensatieberekening van UHT (bijlage 72), zijn bij de
berekening van de immateriële schadevergoeding en van de rente gemiste
kinderopvangtoeslag fouten gemaakt. UHT heeft toegelicht dat bij de berekening van de immateriële schadevergoeding is uitgegaan van een onjuiste startdatum. Verder heeft UHT toegelicht dat over de jaren 2010 en 2011 een te hoog bedrag aan rente over gemiste kinderopvangtoeslag is berekend en over het jaar 2013 een te laag bedrag. Desgevraagd heeft de gemachtigde van UHT toegelicht dat alleen over het jaar 2013 een aanpassing zal plaatsvinden. Ten slotte heeft UHT toegelicht dat nu UHT het bezwaar deels gegrond acht, de berekening van de immateriële schadevergoeding doorloopt tot aan de datum van de te nemen beslissing op bezwaar. De Commissie volgt UHT hierin. Daarmee moet ook het bedrag van de aanvullende schadevergoeding worden verhoogd.
Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat ten aanzien van de toeslagjaren 2010 en
2011 bij de berekening van haar jaarinkomen de studiefinanciering waarschijnlijk is
meegenomen. Daarom is de kinderopvangtoeslag over die jaren waarschijnlijk niet goed berekend. Op de hoorzitting en nadien in de schriftelijke reactie van de gemachtigde is niet goed duidelijk (geworden) wat belanghebbende met deze bezwaargrond heeft beoogd. Ook biedt het bezwaar onvoldoende aanknopingspunten om op grond daarvan vooringenomenheid of hardheid aan te nemen. Voor zover belanghebbende heeft verzocht om een aanpassing van de hoogte van de kinderopvangtoeslag zoals deze indertijd definitief is vastgesteld, valt een beoordeling daarvan buiten de reikwijdte van de Wht. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Overigens adviseert de Commissie aan UHT om, voor zover in het bezwaarschrift
inderdaad een verzoek om herziening besloten ligt, ervoor zorg te dragen dat dat
verzoek door het juiste onderdeel van de Dienst Toeslagen in behandeling wordt
genomen. Aan te raden is om eerst contact op te nemen met de gemachtigde of dit
inderdaad de bedoeling is.
Beoordeling afwijzing forfaitaire compensatie toeslagjaren 2012, 2014 en 2015
Toeslagjaar 2012
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de kinderopvangtoeslag van belanghebbende over
het toeslagjaar 2012 op 8 januari 2016 van € 13.935,- op nihil gesteld nadat een
uitvraag bij belanghebbende onbeantwoord bleef. UHT heeft daarom wegens non-respons geen compensatie over het toeslagjaar toegekend.
UHT heeft in de beschouwing toegelicht dat de Belastingdienst/Toeslagen tweemaal aan belanghebbende heeft gevraagd om informatie. Belanghebbende heeft in januari 2015 gebeld met de Belastingdienst/Toeslagen dat zij geen stukken kon overleggen. Daarop heeft de Belastingdienst/Toeslagen belanghebbende gewaarschuwd dat als zij geen stukken kan overleggen, een terugvordering het gevolg zal zijn. De gegevens van de KOI viewer geven geen opvang weer.
Belanghebbende voert hiertegen aan dat haar zoon in dat jaar wel naar de opvang ging. Zij zelf ging namelijk naar school tussen 2010 en 2014. De verzoeken om informatie van de Belastingdienst/Toeslagen gingen indertijd niet naar haar maar naar haar toenmalige bewindvoerder. De eerste informatieverzoeken aan deze bewindvoerder zijn onbestelbaar retour gekomen bij de Belastingdienst/Toeslagen. Pas daarna werd belanghebbende zélf benaderd. Zij heeft toen in een (ongedateerde) brief aan de Belastingdienst/Toeslagen geschreven dat de kinderopvanginstelling [kinderopvanginstelling] viel onder [kinderopvanginstelling] en dat deze inmiddels failliet was. Zij heeft in die brief geschreven ‘Ik weet niet hoe ik dit verder moet aanpakken’. Verder heeft zij in die brief geschreven dat haar bankrekeningen in die tijd (waarmee zij kennelijk ook doelt op 2012) gesloten zijn, zodat zij geen rekeningafschriften kon toesturen. Zij heeft toen wel de stukken opgestuurd waarover zij wel beschikte, te weten een uittreksel uit het diploma-register alsmede overeenkomsten met de kinderopvanginstellingen [kinderopvanginstelling] (vanaf 1 september 2013) en van [kinderopvanginstelling] (vanaf 18 augustus 2014).
Uit het dossier blijkt dat de Belastingdienst/Toeslagen na deze brief van belanghebbende op 21 januari 2015 aan haar heeft verzocht om met betrekking tot het toeslagjaar 2012 over te leggen een jaaropgave 2012 van [kinderopvanginstelling], twee betaalbewijzen waaruit blijkt dat belanghebbende in 2012 de kinderopvangkosten heeft betaald (bijvoorbeeld bankafschriften of een schermprint van internetbankieren) en een schriftelijke overeenkomst met [kinderopvanginstelling]. Vervolgens heeft de Belastingdienst/Toeslagen in een besluit van 18 februari 2015 aan belanghebbende meegedeeld de kinderopvangtoeslag voor de opvang via de kinderopvanginstellingen [kinderopvanginstelling] en [kinderopvanginstelling] stop te zetten. De reden daarvoor was dat bewijsstukken ontbraken met betrekking tot de opvang door [kinderopvanginstelling] en door [kinderopvanginstelling]. Gelet op de gehele gang van zaken overweegt de Commissie dat de Belastingdienst/Toeslagen met het nemen van het besluit van 18 februari 2015 hard heeft gehandeld als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, aanhef en onder b, Wht. In haar
(ongedateerde) brief heeft belanghebbende immers een appel gedaan op de
Belastingdienst/Toeslagen en gevraagd haar te helpen bij het feit dat zij geen gegevens
kon krijgen van de inmiddels gefailleerde kinderopvanginstelling [kinderopvanginstelling]. Bovendien heeft zij uitgelegd dat zij onder bewind stond en dat haar bankrekeningen waren gesloten, zodat zij niet in staat was inzicht te geven in het betalingsverkeer in voorgaande jaren. Van de Belastingdienst/Toeslagen had verwacht mogen worden hierover met belanghebbende in gesprek te gaan. Dat is niet gebeurd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft nadien in de brief van 21 januari 2015 ook geen nadere navraag meer gedaan naar specifiek de opvang door [kinderopvanginstelling] in 2012. Uit die brief kon daarom voor belanghebbende niet goed duidelijk zijn dat zij alsnog informatie hierover moest inzenden of nadere actie naar de Belastingdienst/Toeslagen moest ondernemen. Daarna volgde echter de stopzetting over onder meer het gehele toeslagjaar 2012, dus ook over de periode waarover kinderopvangtoeslag was toegekend ten behoeve van opvang door [kinderopvanginstelling].
UHT licht in de beschouwing toe dat in het systeem KOI viewer geen opvang wordt
weergegeven. Met deze mededeling doelt UHT kennelijk op de toepasselijkheid van
artikel 2.1, lid 2, Wht, waarin staat dat een compensatie niet wordt toegekend als de
schade is te wijten aan een ernstige onregelmatigheid die aan de aanvrager van de
kinderopvangtoeslag te wijten is.
Hierover overweegt de Commissie het volgende.
Uit 2.1, lid 2, Wht vloeit voort dat UHT voldoende aannemelijk zal moeten maken dat
sprake is van ernstige onregelmatigheid die aan belanghebbende is te wijten, in dit geval dus dat geen opvang heeft plaatsgevonden in 2012. UHT heeft in de beschouwing ter onderbouwing van haar stelling verwezen naar gegevens in het systeem KOI viewer. De Commissie heeft die gegevens voor het jaar 2012 echter niet aangetroffen. Bovendien heeft belanghebbende in deze procedure (alsnog) de facturen van [kinderopvanginstelling] over de maanden januari tot en met augustus 2012 overgelegd. Hieruit blijkt genoegzaam dat in die periode daadwerkelijk opvang bij [kinderopvanginstelling] is afgenomen. Deze periode stemt ook nagenoeg overeen met de voorschotbeschikking van 21 november 2012 waarin over de periode van 1 januari 2012 tot en met 9 september 2012 kinderopvangtoeslag is toegekend met betrekking tot opvang bij [kinderopvanginstelling]. In deze voorschotbeschikking is verder kinderopvangtoeslag toegekend voor opvang bij [kinderopvanginstelling] over de periode van 10 september 2012 tot en met 31 december 2012. Uit de voorhanden stukken is de Commissie niet gebleken dat dit onjuist was en dat bij [kinderopvanginstelling] in die maanden geen opvang is afgenomen. De Commissie wijst erop dat de start van de opvang bij [kinderopvanginstelling] direct aansluit aan de opvang bij [kinderopvanginstelling]. In die periode volgde belanghebbende ook een dagopleiding. Dat blijkt uit het door belanghebbende overgelegde bewijsstuk van haar MBO diploma van maart 2014. Ook dat maakt het aannemelijk dat belanghebbende in het toeslagjaar 2012 opvang nodig had.
Concluderend adviseert de Commissie om over toeslagjaar 2012 alsnog compensatie te verlenen.
Toeslagjaar 2014
UHT heeft toegelicht dat de kinderopvangtoeslag 2014 vier keer neerwaarts is gewijzigd. De eerste wijziging was vanwege een reductie van de opvanguren bij [kinderopvanginstelling] per 1 maart 2014 van 204 naar 100 uur. Omdat belanghebbende de opvang per 7 juli 2014 heeft stopgezet, vond de tweede reductie plaats. De derde reductie was vanwege de mededeling op het aanvraagformulier dat van augustus tot en met december 2014 84 uur opvang per maand wordt afgenomen. De vierde reductie ten slotte vond plaats vanwege gegevens van de kinderopvanginstelling over het aantal opvanguren over de periode van 18 augustus 2014 tot en met 31 december 2014.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat het voor haar niet begrijpelijk is dat het bedrag
aan kinderopvangtoeslag is gereduceerd tot (niet meer dan) € 227,-. Daarop heeft de
behandelend ambtenaar toegelicht dat dit bedrag uitsluitend betrekking heeft op de
periode van 18 augustus 2014 tot en met 31 december 2014. Het aantal uren dat is
doorgegeven door de kinderopvanginstelling was 37,87 uren over deze 4,5 maanden en daarom is de kinderopvangtoeslag gewijzigd van € 2.120,- naar € 227,-. De
Belastingdienst had geen reden om deze informatie niet te volgen.
Uit de door belanghebbende overgelegde stukken over de maanden september tot en
met december 2014 blijkt echter dat per maand 83,67 uur opvang werd afgenomen bij
[kinderopvanginstelling].
Aan het Handboek IB van UHT ontleent de Commissie het volgende. Als de
kinderopvangtoeslag zonder voorafgaande uitvraag is verlaagd naar aanleiding van de
uren zoals opgenomen in de KOI-viewer, is dat in beginsel niet vooringenomen. Dat kan anders zijn als Belastingdienst/Toeslagen in redelijkheid had moeten twijfelen aan de gegevens in de KOI-viewer. De toets of de Belastingdienst/Toeslagen had moeten
twijfelen aan de KOI-viewer, wordt gedaan met de informatie die op het moment van
aanpassing op basis van KOI-viewer (en eventueel andere informatie) beschikbaar was. Als element dat meeweegt bij de vraag of in redelijkheid getwijfeld had moeten worden aan de gegevens in de KOI-viewer vermeldt het Handboek IB van UHT onder meer: de ouder heeft op een bepaald moment een aanvraag/wijziging ingediend (bijvoorbeeld na afloop van de betreffende periode) waardoor het aannemelijk is dat de aanvraag juiste gegevens bevat, die echter niet overeen komen met de KOI-viewer.
In dit geval heeft belanghebbende op 4 september 2014 doorgegeven dat per 18
augustus 2014 opvang werd afgenomen bij [kinderopvanginstelling] voor 84 uren per maand. Onder die omstandigheden lag het op de weg van de Belastingdienst/Toeslagen om dit nader te onderzoeken als de kinderopvanginstelling andere gegevens doorgeeft. Dat is ook gebeurd, tegelijkertijd met het onderzoek naar toeslagjaar 2012. Belanghebbende heeft toentertijd de raamovereenkomst en het opvangcontract met [kinderopvanginstelling] overgelegd. Uit deze overeenkomst blijkt duidelijk dat in de maanden september tot en met december 83,67 uur per maand is gecontracteerd en in de maand augustus 37,78 uur. Niet te begrijpen is waarom de Belastingdienst/Toeslagen onder deze omstandigheden is uitgegaan van een opvang van 37,78 uur in de gehele periode van 4,5 maanden. Dat getuigt van vooringenomenheid. Om die reden ziet de Commissie aanleiding om te adviseren belanghebbende ook over die periode compensatie te bieden.
Toeslagjaar 2015
UHT heeft over toeslagjaar 2015 toegelicht dat de kinderopvangtoeslag drie keer
neerwaarts is bijgesteld, vanwege een stopzetting per 17 januari 2015, een mededeling van de kinderopvanginstelling over het aantal opvanguren en ten slotte vanwege het inkomen van belanghebbende. Volgens UHT zijn de bijstellingen reguliere correcties en blijkt hieruit niet van vooringenomenheid of hardheid.
Belanghebbende heeft hiertegen aangevoerd dat zij het gehele jaar heeft gewerkt via
een traject van de gemeente en dat zij vanwege de verrekeningen van eerdere
terugvorderingen genoodzaakt was om de kinderopvangtoeslag te stoppen; zij kon
daardoor uitsluitend tijdens de schooluren van haar zoon werken.
Niet in geschil is of belanghebbende heeft gewerkt. De Commissie laat die bezwaargrond dan ook onbesproken.
Zoals tijdens de hoorzitting al is besproken kent de Wht niet de mogelijkheid om voor
verrekeningen op zichzelf compensatie te verlenen. Als compensatie wordt gegeven over een bepaald toeslagjaar omdat ten onrechte is teruggevorderd, wordt de verrekening van het teruggevorderde bedrag al meegenomen in de berekening. Als in een bepaald jaar geen compensatie wordt verleend omdat daartoe op grond van de Wht geen aanleiding bestaat, biedt de Wht ook niet de mogelijkheid om compensatie te geven vanwege de verrekening daarna.
Ook is tijdens de hoorzitting besproken dat belanghebbende zich voor vergoeding van
eventuele werkelijke schade kan wenden tot de Commissie Werkelijke Schade of de
Stichting Gelijkwaardig Herstel.
Samenvatting
Op grond van wat hiervoor is overwogen adviseert de Commissie aan UHT alsnog een
compensatie te verlenen voor het toeslagjaar 2012 en voor de periode van 18 augustus tot en met 31 december 2014. Dat betekent dat de besluiten van 22 september 2022 met kenmerken UHT-DH5 A en UHT-DC-I A in zoverre moeten worden herroepen. Ter informatie van belanghebbende deelt de Commissie mee dat dit advies ook inhoudt dat aan haar over deze perioden geen O/GS tegemoetkoming meer toekomt (vanwege het bepaalde in artikel 2.6, lid 4, Wht). Verder adviseert de Commissie om de compensatieberekening over de jaren 2010, 2011 en 2013 aan te passen conform wat hiervoor is overwogen. Dat betekent dat de besluiten van 22 september 2022 met kenmerk UHT-DC I en UHT-DHR, voor zover deze besluiten betrekking hebben op deze jaren moeten worden herroepen.
Voor het overige ziet de Commissie geen aanleiding om het bezwaar gegrond te
verklaren.
Proceskostenvergoeding
Omdat de Commissie het bezwaar deels gegrond acht en adviseert om de bestreden
beschikkingen van 22 september 2022 met kenmerken UHT-DH5 A, UHT-DC-I A, UHT-DC I en UHT-DHR te herroepen, adviseert zij om het verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van één procespunt (bezwaarschrift) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij uit te gaan van de hoogste vergoeding per procespunt.
Conclusie
De Commissie adviseert UHT bij beslissing op bezwaar:
- het bezwaar deels gegrond te verklaren en de bestreden beschikkingen van 22
september 2022 (met kenmerken UHT-DH5 A, UHT-DC-I A, UHT-DC I en UHTDHR)
te herroepen; - de berekening van de compensatie over de jaren 2010, 2011 en 2013 aan te
passen, zoals hiervoor is overwogen; - alsnog compensatie te verlenen voor het gehele toeslagjaar 2012 en voor de
periode van 18 augustus tot en met 31 december 2014; - het bezwaar voor het overige ongegrond te verklaren;
- een proceskostenvergoeding toe te kennen op basis van 1 procespunt met een
wegingsfactor 2. De Commissie adviseert daarbij de hoogste vergoeding per
procespunt toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter