Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-04239 en BAC 2022-04242

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 15 oktober 2021 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A en
2 februari 2022 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 9 februari 2022 (UHT-DC-I A en UHT-DH5 A) en 28 februari 2022 (UHT-DC I)

Hoorzitting: 27 juli 2023

Overdracht advies aan UHT: 13 december 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar tegen beschikking met kenmerk UHT-DC I gegrond te verklaren, de bestreden beschikking deels te herzien en hiervoor een proceskostenvergoeding toe te wijzen. De Commissie adviseert UHT de bezwaren tegen de beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften van 9 februari 2022 en 28 februari 2022 zijn gericht tegen de door de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikkingen van respectievelijk 15 oktober 2021 kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH5 A en de beschikking van 2 februari 2022 met kenmerk UHT-DC I.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is voor de toeslagjaren 2008 tot en met 2010 een compensatievergoeding van € 85.169 toegekend aan belanghebbende.

Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) in werking getreden.

Gelet op artikel 8.6 en artikel 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 23 december 2019 en 17 februari 2020 een verzoek ingediend voor herbeoordeling over de toeslagjaren 2008 tot en met 2011. De ontvangst van dit verzoek is op 24 februari 2020 door UHT bevestigd.
  • Op 5 januari 2021 heeft belanghebbende vanwege acute geldnood een bedrag toegekend gekregen ter hoogte van € 500. Dit bedrag is op 30 december 2020 uitbetaald.
  • De UHT heeft op 24 februari 2021 belanghebbende geïnformeerd dat hij op basis van de zogeheten “lichte toets” in aanmerking komt voor een vergoeding van €
    30.000 in het kader van de Catshuisregeling. Dit bedrag is ook aan belanghebbende uitbetaald.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 12 augustus 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende het jaar 2011 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid en dat er ook geen reden is voor een hardheidscompensatie. Voor de toeslagjaren 2008 tot en met 2010 heeft de CvW geoordeeld dat de compensatieregeling wel van toepassing is.
  • Bij brief van 15 oktober 2021 (kenmerk UHT-VC I) is het voorlopige compensatiebedrag voor de toeslagjaren 2008 tot en met 2010 vastgesteld op € 84.054. Na aftrek van de eerder uitgekeerde € 30.000, is een bedrag van € 54.054 uitbetaald aan belanghebbende.
  • Op 15 oktober 2021 heeft UHT tevens twee beschikkingen afgegeven inhoudende afwijzing van compensatie voor het jaar 2011, met kenmerk UHT-DC I A en UHT-DH5 A.
  • Bij beschikking van 2 februari 2022 (kenmerk UHT-DC I) is het definitieve compensatiebedrag vastgesteld op € 85.169. Belanghebbende heeft als gevolg van deze beschikking een extra bedrag van € 1.115 ontvangen.
  • De gemachtigde heeft op 9 februari 2022 en 28 februari 2022 bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen van 15 oktober 2021 en 2 februari 2022. De ontvangst van de bezwaarschriften is op 2 maart 2022 en 11 maart 2022 door UHT bevestigd.
  • De UHT heeft op 30 november 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van de belanghebbende.
  • Op 27 juli 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag van deze hoorzitting is gevoegd bij dit advies.
  • Op 18 september 2023 heeft UHT een aanvullende reactie ingediend. Deze aanvulling is aan gemachtigde doorgestuurd met het verzoek om een reactie.
  • Op 1 november 2023 heeft gemachtigde de Commissie laten weten dat belanghebbende zijn bezwaren/standpunten handhaaft, compensatie wenst voor geheel 2010 en 2011 en verwijst naar de aanvullende gronden in een brief met zes producties d.d. 17 augustus 2023. De Commissie heeft deze reactie aan UHT doorgestuurd.
  • Op 9 november 2023 heeft UHT gereageerd en kort samengevat gesteld dat geen additionele compensatie over 2010 of 2011 wordt toegekend.
  • Op 29 november 2023 heeft gemachtigde bericht dat belanghebbende wel degelijk ook gecompenseerd dient te worden voor geheel 2010 en 2011.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaren ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Bezwaar tegen (afwijzende) beschikkingen UHT-DH5 A en UHT-DC-I A
Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij recht heeft op toepassing van de hardheidsregeling voor de toeslagjaren 2010 en 2011. Volgens belanghebbende heeft hij de KOT in maart 2010 uit angst voor nieuwe terugvorderingen stopgezet. Belanghebbende heeft in 2011 geen KOT meer aangevraagd omdat hij terugvorderingen wilde voorkomen. Ook een loonbeslag in 2008 zou hierbij een rol hebben gespeeld.

Hardheidsregeling / doorwerking naar 2010 & 2011
UHT heeft in haar schriftelijke reactie uiteengezet dat belanghebbende voor de periode januari tot en met 8 maart 2010 een compensatie heeft ontvangen op basis van de compensatieregeling. Omdat belanghebbende voor deze periode al compensatie ontving, kan belanghebbende voor deze periode conform de Wht geen aanspraak maken op de hardheidsregeling.

In de aanvullende schriftelijke reactie van 18 september 2023 stelt UHT dat de stopzetting door belanghebbende zelf de reden is dat hij vanaf april tot en met december 2010 en in 2011 geen KOT heeft ontvangen. Uit het dossier en de schriftelijke reactie van UHT is te herleiden dat belanghebbende de KOT zelf heeft stopgezet op 15 maart 2010, per 8 maart 2010 (productie 77).

Voor de periode 8 maart 2010 tot en met 31 december 2010, alsmede in het toeslagjaar 2011 heeft belanghebbende geen KOT aangevraagd en geen kinderopvang afgenomen. Volgens UHT is daarom sprake van evident geen recht op KOT en heeft belanghebbende daarom geen recht op toepassing van de hardheidsregeling.

Uit het overzicht van het Landelijk Incassocentrum (hierna LIC) over 2010 blijkt dat B/T op 26 januari 2010 aan belanghebbende heeft bericht dat hij € 3.570 moest terugbetalen over de KOT 2009. Dit bericht heeft te maken met een wijziging van de opvanggegevens voor het jaar 2009. Op 14 april 2010 is de KOT 2009 weer vastgesteld op € 21.119 naar aanleiding van een controle uitgevoerd door B/T. Het bericht over de terugvordering van € 3.570 is daarmee weer teruggedraaid omdat het bedrag weer is toegekend aan belanghebbende. Hiervoor heeft belanghebbende geen geld hoeven over te maken aan B/T, doordat B/T hiervan € 1.341 verrekende en de rest in het systeem afboekte.

UHT concludeert ook naar aanleiding van de aanvullende gronden van gemachtigde van 17 augustus 2023 dat eventuele correcties/terugvorderingen het resultaat zijn geweest van de wijziging van de opvanggegevens en niet het resultaat van vooringenomen handelen door B/T. Er is daarom geen causaal verband tussen een vooringenomen handeling en de stopzetting van de KOT 2010 op 15 maart 2010, waardoor belanghebbende gedupeerd zou zijn voor het jaar 2010.

Wat betreft de stelling van belanghebbende dat het loonbeslag over 2008 een rol zou hebben gespeeld bij de stopzetting in 2010, blijkt uit het LIC overzicht van 2008 dat B/T vanaf 28 augustus 2015 heeft teruggevorderd middels loonvorderingen.

Omdat UHT in het archief geen brief van B/T met een verzoek om informatie voorafgaand aan de terugbetalingsbeschikking van 30 maart 2010 kan vinden, heeft UHT belanghebbende voor 2010 voor de periode tot en met maart 2010 gecompenseerd.

De Commissie heeft vastgesteld dat UHT gemotiveerd van oordeel is dat de periode april tot en met december 2010 en het toeslagjaar 2011 buiten de forfaitaire regeling vallen.

De Commissie overweegt dat de melding “ivm ontbreken reactie” van 23 maart 2010 in het RKT bestand van 2010, impliceert dat belanghebbende om informatie is gevraagd en de KOT vervolgens is teruggevorderd toen deze informatie niet in voldoende mate werd aangeleverd door belanghebbende. De - eerdere - stopzetting door belanghebbende van 15 maart 2010, per 8 maart 2010, kan een gevolg zijn van meerdere redenen waaronder het niet beschikken over de door B/T gevraagde informatie waardoor belanghebbende zijn recht op KOT niet voldoende kon onderbouwen maar ook de privé situatie, en dit wellicht in samenhang.

De Commissie overweegt dat het toeslagensysteem erop is gebaseerd dat aanvragers van KOT een voorschot ontvangen, maar dat de aanvragers volgens dat systeem ook verplicht zijn om desgevraagd informatie aan te leveren aan B/T ter staving van hun recht op KOT.

Het feit dat een aanvrager desgevraagd zelf geen volledige en eenduidige informatie aanlevert en daardoor zijn recht op KOT niet voldoende onderbouwt waardoor een terugvordering ontstaat over een bepaald jaar, levert op zichzelf met betrekking tot latere jaren geen hardheid op in de zin van de Wht. De Commissie overweegt dat een aanvrager zich bij een nieuwe aanvraag ook weer zou moeten houden aan de regels voor toewijzing van de KOT, zoals het tijdig doorgeven van informatie en het tijdig betalen van de opvangkosten aan de betreffende opvang.

Uit het dossier blijkt ook dat belanghebbende door discrepanties in de onderbouwing problemen heeft gekregen tijdens de controles door de B/T en in de latere bezwaar- en beroepsprocedure (o.a. productie 67).

In het dossier is te zien dat belanghebbende geen regelmatige, maandelijkse betalingen van de opvangkosten aan de gastouder (oma) heeft voldaan in de periode van de opvang in 2008 en 2009, maar slechts twee bankoverschrijvingen van 17 maart 2009 en 30 november 2009. De omschrijving voor de betaling van 30 november 2009 werd volgens het dossier met de pen veranderd van 2008 naar 2009. En bij de betaling van maart 2009 werd ook met de pen “kinderopvangtoeslag 2009” bijgeschreven. De betalingen voor begin 2010 blijken niet uit het dossier.

In de jaaropgaaf over 2009 van gastouderbureau, staat dat voor twee kinderen van belanghebbende opvang is genoten van 1 maart 2009 tot 1 november 2009 (voor het eerste kind 1836 uur en het tweede 1377 uur). Dit geeft belanghebbende ook door aan B/T door middel van het antwoordformulier van 12 september 2010. In het retourformulier van 15 augustus 2011 verstrekte belanghebbende echter een urenregistratie van belanghebbende en gastouder over 2009, waarin staat dat de gastouder voor beide kinderen 1836 uur opvang heeft verzorgd voor alle maanden van 2009 (1836/12=153 uur per maand, voor 12 maanden). Zowel in uren als maanden bestaan discrepanties.

Belanghebbende koos er verder voor om op een ander moment te betalen (zowel veel later voor 2008, als eerder voor 2009) dan dat de opvangkosten daadwerkelijk waren gemaakt. Verder lijkt belanghebbende minder te hebben betaald aan opvang dan de KOT die hij heeft ontvangen, terwijl de KOT dient ter dekking van een deel van de opvang kosten.

De Commissie heeft ook opgemerkt dat de gastouder het contract voor de gastouderopvang over 2009 heeft getekend op 17 maart 2009, op dezelfde dag dat belanghebbende € 17.500 overmaakte op de bankrekening van de gastouder.

In het dossier ontbreekt het antwoord op de vraag in hoeverre belanghebbende voor de periode 2010 en verder weer in aanmerking zou komen voor KOT, of de gastouder voor de opvang van 2010 opnieuw is betaald en zij weer gastouder wilde zijn voor de periode na maart 2010, en voor hoeveel uren en welke kinderen. De betreffende oma bleek in 2009 pas bereid gastouder te zijn na betaling van de opvangvergoeding. Verder bereikte het oudste kind in januari 2010 de 13-jarige leeftijd, de leeftijd voor het voortgezet onderwijs, zodat het recht op KOT voor dit kind in beginsel zou eindigen.

De Commissie constateert dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat B/T voorafgaand aan de stopzetting van 15 maart 2010 door belanghebbende op vooringenomen wijze is overgegaan tot invordering van KOT. Bij gebreke van andersluidende informatie is de Commissie van oordeel dat UHT, op basis van de in het dossier beschikbare informatie, heeft mogen oordelen dat geen aanleiding bestaat om van de geboden compensatie af te wijken, behoudens de door UHT genoemde punten in de schriftelijke reactie, waarover hieronder meer. De Commissie is van oordeel dat eventuele terugvorderingen, informatieverzoeken of procedures over een gegeven jaar, niet tot gevolg hebben dat belanghebbende op grond van enige wettelijke bepaling het recht is ontnomen om over de daaropvolgende jaren een aanvraag voor KOT in te dienen. Ook de omstandigheid dat belanghebbende een schuld had bij B/T staat niet in de weg aan een aanvraag voor KOT voor daaropvolgende jaren. De KOT wordt in beginsel per toeslagjaar beoordeeld en vastgesteld. De Commissie adviseert op dit punt tot ongegrondverklaring van het bezwaar.

De Commissie erkent dat eventuele terugvorderingen kunnen leiden tot onzekerheid bij een aanvrager. In dit geval is echter niet aannemelijk dat de oorzaak van die onzekerheid volledig te wijten is aan B/T. Er is immers gebleken van diverse discrepanties in de verstrekte gegevens door belanghebbende.

De Commissie merkt op dat belanghebbende het recht heeft een verzoek voor advies om werkelijk geleden schade als gevolg van onrechtmatig handelen door de B/T - mits concreet en aannemelijk - voor te leggen aan de Commissie Werkelijke Schade (CWS).

Bezwaar tegen beschikking UHT-DC I
Voor zover belanghebbende heeft aangevoerd dat hij recht heeft op de hardheidsregeling voor het volledige toeslagjaar 2010 in plaats van alleen de eerste 2 maanden en 2011, wordt verwezen naar de voorgaande overwegingen.

Vergoeding kosten beroepsmatig verleende rechtsbijstand
In haar schriftelijke reactie heeft UHT uiteengezet dat de vergoeding voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in component K niet correct is berekend. De Commissie onderschrijft het voornemen van UHT om deze component van de compensatieberekening aan te passen in de beslissing op bezwaar.

Immateriële schadevergoeding
In de aanvullende schriftelijke reactie van 18 september 2023 refereert UHT aan een vooringenomen neerwaartse correctiebeschikking van 26 januari 2010 als startdatum.
De Commissie constateert dat in het overzicht van het Landelijk Incassocentrum over 2010 een beschikking tot terugbetaling van 30 maart 2010 (t.00.0201) wordt genoemd, waar een onvolkomen uitvraag aan vooraf ging.

De Commissie adviseert UHT om de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade conform de aanvullende schriftelijke reactie te berekenen tot de datum van de beslissing op bezwaar.

Vergoeding rente gemiste KOT
De Commissie adviseert UHT de vergoeding rente gemiste KOT in de compensatieberekening aan te passen conform de aanvullende schriftelijke reactie van UHT tot aan de dagtekening van het bestreden besluit van 2 februari 2022, met inachtneming van artikel 7:11 Awb.

Aanvullende vergoeding van 1%
De Commissie merkt op dat de wijzigingen van de eerdere componenten in de gemaakte compensatieberekening doorwerken in component N van de berekening (aanvullende vergoeding van 1%). De Commissie adviseert UHT om dit punt aan te passen bij de beslissing op bezwaar.

Dossier
De Commissie is van oordeel dat UHT door middel van de schriftelijke reacties met producties (waaronder correspondentie, beschikkingen, RKT bestanden en LIC overzichten) een voldoende samengesteld bezwaardossier over de KOT heeft aangeleverd.

Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie deels gegrond is, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen conform het voornemen van UHT in de aanvullende schriftelijke reactie 18 september 2023.

Conclusie

Gelet op het voorgaande adviseert de Commissie UHT om de bezwaren gericht tegen de beschikkingen met kenmerken UHT-DH5 A en UHT-DC-I A ongegrond te verklaren.

De Commissie adviseert UHT om het bezwaar gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I deels gegrond te verklaren, en deze beschikking te herzien ten aanzien van de volgende punten:

  • de vergoeding kosten beroepsmatig verleende rechtsbijstand aan te passen;
  • de vergoeding voor immateriële schade aan te passen met startdatum 26 januari 2010 tot de datum van de beslissing op bezwaar;
  • de rente over de gemiste KOT over de jaren 2008, 2009 en 2010 aan te passen;
  • de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag aan te passen.

De Commissie adviseert UHT om belanghebbende voor het gegronde bezwaar een
vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter