BAC 2022-04007
Publicatiedatum 21-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 17 november 2021 (UHT-DC-I A)
Ontvangst bezwaarschrift: 21 december 2021, aangevuld op 29 september 2022
Hoorzitting: 17 januari 2024
Overdracht advies aan UHT: 7 februari 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde, namens belanghebbende, ingediende bezwaar is gericht tegen de op 17 november 2021 door UHT genomen beschikking (UHT-DC-I A), waarbij aan belanghebbende over de toeslagjaren 2014, 2015 en 2016 geen compensatie is toegekend. Gedurende de bezwaarprocedure is de vertegenwoordiging overgenomen door een opvolgend gemachtigde.
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende géén compensatie toegekend voor toeslagjaar 2008. Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 30 december 2019 verzocht om een herbeoordeling van haar aanspraken op kinderopvangtoeslag. UHT heeft in het kader van de herbeoordeling gekeken naar de toeslagjaren 2014 tot en met 2016 en een zienswijze ingediend bij de Commissie van Wijzen (CvW).
- De CvW heeft op 20 oktober 2021 haar beoordeling aan UHT toegestuurd en geoordeeld dat over de toeslagjaren 2014, 2015 en 2016 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid.
- Bij definitieve beschikking van 17 november 2021 (UHT-DC-I A) heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op forfaitaire compensatie over deze jaren.
- Bij brief van 20 december 2021 (ontvangen op 21 december 2021) is namens belanghebbende pro forma bezwaar gemaakt. De opvolgend gemachtigde heeft vervolgens de vertegenwoordiging overgenomen.
- Op 30 september 2022 heeft UHT de gronden van het bezwaar ontvangen.
- Op 24 augustus 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
- Op 17 januari 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag gemaakt, dat aan dit advies is toegevoegd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Geen vooringenomenheid of hardheid over de toeslagjaren 2014, 2015 en 2016
Ingevolge artikel 2.1 en verder van de Wht komt een belanghebbende in aanmerking voor forfaitaire compensatie over een toeslagjaar, indien er vóór 23 oktober 2019 een neerwaartse correctie heeft plaatsgevonden over het desbetreffende toeslagjaar waarbij sprake is geweest van individueel of institutioneel vooringenomen handelen ofwel hardheid bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag.
Belanghebbende heeft verzocht om herbeoordeling van de aanspraken op kinderopvangtoeslag over de toeslagjaren 2014, 2015 en 2016. UHT heeft de aanspraken integraal beoordeeld en geconcludeerd dat geen sprake is geweest van institutionele of individuele vooringenomenheid of hardheid bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag.
De Commissie overweegt als volgt:
Over de toeslagjaren 2014 en 2015 hebben neerwaartse correcties plaatsgevonden op basis van het toetsingsinkomen van belanghebbende. Tussen de Belastingdienst/Toeslagen en belanghebbende was in geschil of de ex-partner van belanghebbende nog als toeslagpartner diende te worden aangemerkt. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen was dit het geval, en daarom is bij de definitieve beschikkingen over 2014 en 2015 mede het inkomen van de toeslagpartner in aanmerking genomen.
Volgens de Commissie moest de Belastingdienst/Toeslagen, gelet op de duidelijke wettekst van artikel 3 Awir, vaststellen dat de ex-partner van belanghebbende gedurende de toeslagjaren als toeslagpartner gold, nu hij als ingezetene op hetzelfde woonadres was ingeschreven en uit de relatie met belanghebbende een kind is geboren. De ex-partner voldeed in deze jaren tot zijn vertrek uit de woning in november 2015 aan de wettelijke voorwaarden om als toeslagpartner te worden aangemerkt.
Over de toeslagjaren 2014, 2015 en 2016 hebben daarnaast bijstellingen plaatsgevonden op basis van het Besluit Kinderopvang (BKO). Op grond van artikel 8a BKO werd het aantal uren kinderopvang waarvoor toeslag kon worden verkregen bij BSO gemaximeerd op 70% van het aantal gewerkte uren. Deze regeling leende zich, behoudens bijzondere omstandigheden, niet voor een nadere uitvraag bij belanghebbende. De Commissie is van opvatting dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de toepassing hiervan niet vooringenomen heeft gehandeld en dat de neerwaartse correcties reguliere correcties betreffen.
De Commissie is zich bewust dat deze regeling in het verleden tot onnodige belemmeringen en terugvorderingen heeft geleid. Ook de wetgever heeft dit ingezien; bij besluit van 31 augustus 2021 is de regeling met ingang van 1 januari 2021 komen te vervallen (Stb. 2021, 434). Desondanks is de Commissie van oordeel dat de enkele toepasselijkheid van de 70%-regel niet leidt tot de conclusie dat sprake was van hardheid in de uitvoering over een bepaald toeslagjaar. Voor hardheid zijn meer omstandigheden nodig, waarvan in het geval van belanghebbende niet is gebleken.
Dat de teruggevorderde bedragen over deze jaren zijn verrekend met andere toeslagen maakt deze conclusie niet anders. De Belastingdienst/Toeslagen is op grond van artikel 30 Awir bevoegd om teruggevorderde toeslagen te verrekenen met andere aan een betrokkene uit te betalen bedragen.
Geen strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel
Gelet op de bestreden beschikking, het daaraan ten grondslag liggende dossier, het advies van de Commissie van Wijzen en het wettelijk kader, acht de Commissie de voorbereiding en motivering van de bestreden beschikking voldoende. Er is geen reden om de beschikking op deze gronden te herroepen.
Proceskostenvergoeding
Het bezwaar is naar het oordeel van de Commissie ongegrond. Gelet op artikel 7:15 lid 2 Awb ziet de Commissie geen aanleiding om UHT te adviseren een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter