Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-12261/BAC 2022-09893

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 16 december 2021 met kenmerk UHT CHR GU, 28 november 2022 met kenmerk UHT-DC I A en 28 november 2022 met kenmerk UHT-DH5 A

Ontvangst bezwaarschrift: 17 augustus 2022

Hoorzitting: 3 mei 2024

Overdracht advies aan UHT: 20 november 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het tweede bezwaarschrift gedeeltelijk gegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Bezwaarschrift 1
Het door de gemachtigde namens belanghebbende op 17 augustus 2022 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking d.d. 16 december 2021 met kenmerk UHT CHR GU, waarin is meegedeeld dat belanghebbende (nog) geen recht heeft op betaling van € 30.000 na een lichte toets.

Bezwaarschrift 2
Het door de gemachtigde namens belanghebbende op 5 december 2022 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van 28 november 2022, met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A, tot afwijzing van compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2012 tot en met 2016.

Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Op grond van de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wht, vanaf dat tijdstip geacht worden te zijn genomen op grond van afdeling 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Op 30 maart 2021 heeft belanghebbende een verzoek gedaan om herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag (KOT).
  • Bij beschikking van 16 december 2021 met kenmerk UHT CHR GU is aan belanghebbende meegedeeld dat UHT op dat moment geen reden zag om haar € 30.000,- uit te betalen.
  • Bij brief van 17 augustus 2022, ontvangen op 17 augustus 2022, heeft de gemachtigde namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 december 2021.
  • Bij twee beschikkingen van 28 november 2022, met de kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A, is aan belanghebbende meegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie over de jaren 2012 tot en met 2016.
  • Bij brief van 5 december 2022, ontvangen op 5 december 2022, heeft de gemachtigde namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen deze besluiten.
  • Bij e-mail van 12 mei 2023 heeft de gemachtigde de gronden van het bezwaar aangevuld.
  • UHT heeft op 3 augustus 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
  • Op 3 mei 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag daarvan is achter dit advies gevoegd.
  • Op 10 juni 2024 heeft UHT gebruikgemaakt van de gelegenheid om een aanvullende schriftelijke reactie te geven. De gemachtigde heeft daarop, na eveneens daartoe door de Commissie in de gelegenheid te zijn gesteld, verweer gevoerd.
  • De Commissie die dit advies uitbrengt bestaat uit drie leden.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Beoordeling afwijzing compensatie of tegemoetkoming

De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om geen compensatie of tegemoetkoming aan belanghebbende toe te kennen.

Voor een compensatie of tegemoetkoming in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen komt – kort gezegd – in aanmerking de ouder van wie aannemelijk is dat de vaststelling van diens aanspraak op kinderopvangtoeslag (KOT) in enig jaar onderdeel is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen (B/T) of bijzondere hardheid. Ook kan onder omstandigheden compensatie worden toegekend aan de ouder die ten onrechte een kwalificatie opzet/grove schuld heeft gekregen. Toekenning van compensatie of tegemoetkoming blijft achterwege als sprake is van ernstige onregelmatigheden die aan de aanvrager toerekenbaar zijn. Dit laatste is onder meer het geval in situaties waarin een aanvrager evident geen recht had op KOT.

Vooringenomenheid toeslagjaren 2012 en 2014

De Commissie overweegt dat de bijstellingen van de verleende voorschotten KOT en de definitieve vaststellingen van het recht op KOT zijn gebaseerd op wijzigingen in het toetsingsinkomen van belanghebbende. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. De Commissie ziet daarin op zichzelf dan ook geen aanleiding om vooringenomenheid aan te nemen.

Na de hoorzitting heeft gemachtigde nog het standpunt ingenomen dat over 2012 te breed is uitgevraagd en bovendien is gevraagd om bewijzen van de studie, terwijl niet kan worden uitgesloten dat B/T op dat moment al over informatie aangaande de opleiding beschikte. Er is volgens gemachtigde sprake van vooringenomenheid.

De Commissie merkt op dat uit het beoordelings- en invulformulier blijkt dat B/T rond het tijdstip van de uitvraag bekend was of bekend raakte met de omstandigheid dat belanghebbende student was. Verder volgt uit de vraagbrief dat inderdaad om zowel de facturen als jaaropgave over 2012 is gevraagd. De Commissie heeft geen aanleiding om bij de beoordeling van de bezwaargrond niet van die feiten uit te gaan.

Uit het antwoordformulier volgt dat belanghebbende vervolgens een aantal van die stukken heeft overgelegd en voor het ontbreken van de overige stukken (onder andere de jaaropgave) een verklaring heeft gegeven. B/T heeft daarin geen aanleiding gezien een nadere uitvraag te doen of de aanspraak op KOT te verlagen. De KOT is daarentegen vrijwel direct goedgekeurd. De Commissie is van oordeel dat wanneer deze gang van zaken in zijn geheel in aanmerking wordt genomen, zulks niet dwingt tot het aannemen van vooringenomenheid. Deze bezwaargrond slaagt daarom niet.

Gezien het vorenstaande is niet aannemelijk dat in 2012 en 2014 sprake is van vooringenomen handelen van de zijde van B/T.

Hardheid toeslagjaar 2014

Ten aanzien van 2014 ziet de Commissie geen aanleiding om hardheid van het stelsel aan te nemen. Op de vraag of de KOT naar KOI-regeling op het jaar 2012 van toepassing is, wordt hierna ingegaan.

Evident geen recht toeslagjaren 2013 (juni e.v.) en 2015

In 2013 is de KOT stopgezet na een melding van de kinderopvanginstelling dat vanaf 1 juni 2013 geen kinderopvang meer werd afgenomen. In 2015 werd de KOT stopgezet na een melding vanuit DUO dat voor het tweede kind van belanghebbende vanaf 5 januari 2015 geen kinderopvang meer werd afgenomen.

In beide gevallen heeft UHT erkend dat is nagelaten om belanghebbende voorafgaand aan de stopzetting schriftelijk om informatie te vragen. Daarmee zou in beginsel sprake kunnen zijn van vooringenomen handelen.

Toekenning van compensatie blijft, ingevolge artikel 2.1, lid 2, Wht echter achterwege als sprake is van ernstige onregelmatigheden die aan de ouder toerekenbaar zijn. Dit laatste is onder meer het geval in situaties waarin een belanghebbende evident geen recht had op KOT. Daarvan was ten aanzien van de periode waarover in 2013 en 2015 is stopgezet, sprake. Belanghebbende komt voor (dat deel van) deze toeslagjaren daarom niet in aanmerking voor toepassing van een herstelregeling.

Toeslagjaar 2016
Vaststaat dat belanghebbende voor dit toeslagjaar geen kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd. Ingevolge artikel 2.1, lid 1, Wht wordt compensatie toegekend aan de aanvrager van kinderopvangtoeslag. Belanghebbende voldoet niet aan dit vereiste. Daarom komt belanghebbende ook voor dit jaar niet in aanmerking voor toepassing van een herstelregeling.

Opzet/grove schuld (O/GS) toeslagjaren 2012 t/m 2016
Aangezien er in de onderhavige jaren geen sprake is geweest van een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld, komt belanghebbende voor deze jaren niet op die grond in aanmerking voor toepassing van een herstelregeling.

Hardheid op basis van de ‘KOT naar KOI-regeling’ 2012 en 2013
Belanghebbende heeft zich voor de toeslagjaren 2012 en 2013 beroepen op de zogenoemde ‘KOT naar KOI-regeling’. De Commissie stelt voorop dat in situaties waarin de kinderopvangtoeslag rechtstreeks is uitbetaald aan de kinderopvanginstelling maar bij de ouder wordt teruggevorderd omdat het recht op kinderopvangtoeslag lager bleek te zijn, volgens vaste uitvoeringspraktijk – zoals opgenomen in het Handboek Integrale Beoordeling Vaktechniek van UHT – sprake kan zijn van een bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft tot recht op compensatie.

Daarvoor is volgens die praktijk niet voldoende dat bij de ouder een bedrag van tenminste € 1.500,- is teruggevorderd. Ook moet duidelijk zijn dat een bedrag van tenminste € 1.500,- teveel is uitbetaald aan de kinderopvanginstelling en niet ten goede is gekomen aan belanghebbende. Het gaat in zoverre om een beleidsmatige uitbreiding van de hardheidsregeling. De Commissie heeft in de Wht geen aanknopingspunten gevonden die zouden moeten leiden tot de opvatting dat deze praktijk zich niet met die wet zou verdragen of anderszins in strijd zou komen met een wet in formele zin of een rechtsregel van hogere orde. Evenmin acht de Commissie plaats voor de opvatting dat deze praktijk een toets aan het evenredigheidsbeginsel niet zou kunnen doorstaan.

De Commissie merkt op dat in het geval van belanghebbende in 2012 een bedrag van € 1.490 is teruggevorderd. Dat bedrag ligt onder de hardheidsdrempel van € 1.500, zodat de hardheidsregeling niet van toepassing is. In 2012 is de terugvordering bovendien het gevolg van een stijging van het toetsingsinkomen, zodat de ‘KOT naar KOI-regeling’ ook om die reden geen toepassing vindt.

In 2013 was sprake van een verlaging van € 8.828. Dat bedrag ligt boven de drempel van € 1.500. Die verlaging is bovendien het gevolg van een stopzetting per 1 juni 2013, zodat deze binnen het bereik van de ‘KOT naar KOI-regeling’ kan vallen. Het aan de kinderopvanginstelling uitbetaalde bedrag komt volgens het LIC-overzicht uit op € 8.823; de werkelijke opvangkosten bedragen € 7.332,10 (5 * 227 * € 6,46). Per saldo is dus bijna € 1.491 te veel aan kinderopvangtoeslag uitbetaald aan de instelling. Dat bedrag is lager dan de beleidsmatige drempel van € 1.500 die bij toepassing van de regeling door UHT in acht wordt genomen.

Belanghebbende stelt zich echter op het standpunt dat ook een eigen bijdrage is betaald, zodat die eerst op het bedrag van de opvangkosten in mindering moet worden gebracht. UHT betwist dat, maar heeft nagelaten inhoudelijk te motiveren waarom die stelling niet zou kloppen.

De Commissie merkt op dat de regeling ertoe lijkt te strekken compensatie te bieden in gevallen waarin de instelling te veel kinderopvangtoeslag ontving en ten onrechte onder zich hield, terwijl de ouder met een terugvordering werd geconfronteerd. Binnen het stappenplan dat UHT hanteert, wordt het bedrag van de te veel ontvangen kinderopvangtoeslag berekend door het uitbetaalde bedrag aan de instelling af te zetten tegen de werkelijke opvangkosten. Die bestaan in de regel uit een component kinderopvangtoeslag en een component eigen bijdrage. De Commissie ziet – zonder nadere toelichting – niet in waarom in dit verband geen rekening zou kunnen worden gehouden met de betaalde eigen bijdrage. Vereist is dan wel dat aannemelijk wordt gemaakt dat deze daadwerkelijk is betaald.

Voor 2013 zijn geen stukken overgelegd waaruit dat volgt. Uit het dossier blijkt echter dat belanghebbende in 2012 steeds haar eigen bijdrage voldeed. Niet valt in te zien waarom dat in 2013 anders zou zijn geweest. De Commissie ziet aanleiding om belanghebbende in dit specifieke geval het voordeel van de twijfel te gunnen, temeer nu bewijs van een eigen bijdrage van € 9 reeds voldoende zou moeten zijn om de grens van € 1.500 te halen.

Nu verder niet aannemelijk is geworden dat het door de instelling te veel ontvangen bedrag aan kinderopvangtoeslag aan belanghebbende ten goede is gekomen, adviseert de Commissie UHT het bezwaar op dit punt gegrond te verklaren.

Niet toekennen forfaitair bedrag van € 30.000 na de eerste toets
Hoewel de Commissie adviseert het bezwaar tegen de integrale beoordeling deels gegrond te verklaren, betekent dat niet dat de eerste toets onvolledig of onzorgvuldig is geweest. Reeds vanwege de aard van de discussie (waaronder het gebruik van LIC-overzichten) acht de Commissie dat niet aannemelijk. Het bezwaar tegen de eerste toets is ongegrond.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het tweede bezwaarschrift gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter