BAC 2021-03041
Publicatiedatum 20-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primair besluit: 8 oktober 2021 met UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 4 november 2021
Hoorzitting: 2 juli 2024
Overdracht advies aan UHT: 2 september 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaarschrift tegen de bestreden beschikking gedeeltelijk gegrond te
verklaren. Voorts adviseert de Commissie een vergoeding van de proceskosten
toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift wordt geacht te zijn gericht tegen het door UHT genomen besluit:
- De beschikking van 8 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC I, waarin UHT heeft
beslist dat aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 69.949
wordt toegekend voor de toeslagjaren 2008 tot en met 2011. De reden is dat
Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) fouten in deze jaren heeft gemaakt bij
de beoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Op 29 januari 2020 heeft belanghebbende verzocht om herbeoordeling van de KOT.
- Bij beschikking van 8 oktober 2021 heeft UHT meegedeeld dat het definitieve
compensatiebedrag voor de toeslagjaren 2008 tot en met 2011 is bepaald op
€ 69.949. - Op 29 oktober 2021 heeft gemachtigde een bezwaarschrift tegen bovenstaande
beschikking ingediend. Deze is op 4 november 2021 door UHT ontvangen. - Op 29 november 2022 heeft gemachtigde aanvullende gronden ingediend.
- Op 28 november 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
- Op 21 juni 2024 heeft gemachtigde aanvullende gronden ingediend.
- Op 2 juli 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
- Op 4 juli 2024 heeft UHT ten aanzien van de aanvullende gronden een nadere
beschouwing ingediend. - Op 17 juli 2024 heeft gemachtigde op de nadere beschouwing gereageerd.
- De Commissie heeft dit advies behandeld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich voor de vraag gesteld of UHT het definitieve compensatiebedrag dat is bepaald op € 69.949 voor de toeslagjaren 2008 tot en met 2011 op een juiste wijze heeft vastgesteld.
Vergoeding juridische kosten
Gemachtigde voert aan dat de juridische kosten in de definitieve compensatieberekening onjuist zijn, nu er geen rekening is gehouden met een bedrag van € 759 per punt.
Ten aanzien van de vergoeding juridische kosten (regel k van de compensatie
berekening) overweegt de Commissie het volgende. Uit artikel 2.2, onder f en artikel 2.3, zesde lid Wht volgt dat het bedrag voor proceskosten een forfaitair bedrag is voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand die is verleend met betrekking tot een beschikking als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a Wht. Het bedrag voor proceskosten wordt vastgesteld overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna Bpz) met wegingsfactor twee. Uit het Bpz ten aanzien van het jaar 2021, geldend van 1 juli 2021 tot en met 31 december 2021, volgt dat de waarde van een punt € 748 bedraagt. In het geval van belanghebbende zijn in oktober 2021 per toeslagjaar twee punten toegekend voor twee proceshandelingen. De waarde van deze twee punten zijn vermenigvuldigd met een wegingsfactor van twee wat uitkomt op een bedrag van € 2.992 euro per toeslagjaar. Dit komt overeen met het bedrag onder vergoeding juridische hulp in de compensatieberekening. Derhalve adviseert de Commissie het bezwaarschrift op dit onderdeel ongegrond te verklaren.
Rentevergoeding gemiste KOT
Voorts voert gemachtigde ten aanzien van de compensatieberekening aan dat de
bedragen bij de rentevergoeding voor de gemiste KOT onjuist zijn. Gemachtigde geeft
aan dat, indien de bezwaargronden gegrond zijn, dit ook gevolgen heeft voor de periode van de immateriële schade en daarnaast de 1% schade dient te worden aangepast in de compensatieberekening.
Het is de Commissie gebleken dat de rentevergoeding voor de gemiste KOT, zoals die is
berekend/vermeld in de compensatieberekening bij de definitieve beschikking (regel m
van de compensatieberekening), voor alle toeslagjaren aangepast dient te worden.
Gelet op deze onjuistheden acht UHT het bezwaar deels gegrond en geeft tijdens de
hoorzitting aan de rentevergoeding voor de toeslagjaren 2008 tot en met 2011 aan te
passen. Dit houdt in dat de toeslagrente voor 2008 € 2.564 bedraagt in plaats van €
2.536, voor toeslagjaar 2009 € 3.177 in plaats van € 3.140, voor toeslagjaar 2010 €
2.980 in plaats van € 2.942 en voor toeslagjaar 2011 € 2.574 bedraagt in plaats van €
2.539.
De Commissie adviseert UHT daarom aan haar toezeggingen gevolg te geven en de
compensatieberekening dienovereenkomstig aan te passen in de beslissing op bezwaar. De aanpassingen hebben tevens tot gevolg dat ook andere bedragen wijzigen: de vergoeding van de immateriële schade dient te worden doorberekend tot de datum van de beslissing op bezwaar en de aanvullende vergoeding van 1% wijzigt.
Uurtarieven voorschotbeschikkingen
Tot slot voert gemachtigde ten aanzien van de compensatieberekening aan dat de
gehanteerde uurtarieven in de voorschotbeschikkingen voor de toeslagjaren 2009 tot en met 2011, waar het compensatiebedrag op gebaseerd is, niet juist zijn. Volgens
gemachtigde is er gerekend met een uurtarief van € 4,85 in plaats van een uurtarief van € 6,10. Gemachtigde stelt dat dit in het nadeel van belanghebbende is.
Ten aanzien van bovenstaande overweegt de Commissie dat de Wht is bedoeld voor
herstel van vooringenomen handelen, hardheid of een onterechte O/GS-kwalificatie en niet ziet op eventuele omissies in (de gegevensverstrekking ter zake van) de aanvraag of de vaststelling van KOT. Belanghebbende verzoekt in feite mede om aanpassingen van de hoogte van de KOT over de toeslagjaren 2009, 2010 en 2011 zoals deze indertijd definitief is vastgesteld. UHT heeft niet de bevoegdheid om tot herziening van de in het verleden vastgestelde KOT over te gaan; UHT dient zich te beperken tot de in de Wht gestelde kaders. De Commissie adviseert UHT daarom dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Overzichten van het Landelijk Incasso Centrum
Gemachtigde voert aan dat de overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna:
LIC-overzichten) niet kloppen. Gemachtigde stelt dat de KOT is overgemaakt naar het
gastouderbureau (hierna: GOB) en niet naar belanghebbende zelf. Gemachtigde merkt
hierbij op dat dit blijkt uit rechtsoverweging 11 van het proces-verbaal van de
mondelinge uitspraak van Rechtbank ’s-Gravenhage (productie 33).
Ten aanzien van bovenstaande stelling overweegt de Commissie als volgt.
LIC-overzichten zijn opgebouwd op basis van de betalingen en verrekeningen die feitelijk zijn verricht door B/T. De LIC-overzichten en de andere stukken uit het dossier dat UHT heeft aangeleverd geven de Commissie geen aanleiding om aan te nemen dat er in de compensatieberekening van onjuistheden uit is gegaan dan wel fouten zijn gemaakt. De Commissie merkt op dat de stelling van gemachtigde een rol kan spelen bij de compensatie op basis van de hardheidsregeling. Belanghebbende is gecompenseerd op basis van institutionele vooringenomenheid voor de toeslagjaren 2008 tot en met 2011.
De stelling van gemachtigde leidt er niet toe dat het compensatiebedrag gewijzigd wordt. Daarbij is de enkele omstandigheid dat uit het proces-verbaal blijkt dat de KOT is overgemaakt naar het GOB in plaats van naar belanghebbende, onvoldoende om aan te nemen dat de LIC-overzichten niet zouden kloppen dan wel niet betrouwbaar zouden zijn. Temeer nu niet meer is te achterhalen waar de Rechtbank haar uitspraak op baseert en belanghebbende in dit kader ook geen andere gegevens heeft geproduceerd.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Belanghebbende stelt dat bij de voorbereiding en totstandkoming van het bestreden
besluit niet de vereiste zorgvuldigheid in acht is genomen. Daarnaast is het bestreden
besluit onvoldoende gemotiveerd en is het besluit in strijd met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel.
Ten aanzien van bovenstaande is de Commissie van oordeel dat UHT de berekening bij
het uitbrengen van de bestreden beschikking voldoende heeft toegelicht, temeer daar
door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, de LIC-overzichten en de
overige producties het bestreden besluit voldoende is onderbouwd en daarmee
zorgvuldig tot stand is gekomen. Dat het besluit in strijd zou zijn met het
vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel volgt volgens de Commissie niet uit het bezwaardossier en is niet door gemachtigde toegelicht. Derhalve wordt het bezwaar op dit punt ongegrond geacht.
Proceskostenvergoeding
Nu het primaire besluit naar de mening van de Commissie dient te worden herroepen,
adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van
rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit
proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een
wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste
vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande adviseert de Commissie:
- Het bezwaarschrift gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I
gedeeltelijk gegrond te verklaren en het verzoek tot het toekennen van
proceskostenvergoeding toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter