Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10741

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primaire besluiten:

  • 26 augustus 2022 met kenmerk UHT-DC I
  • 26 augustus 2022 met kenmerk UHT-DC-I A
  • 26 augustus 2022 met kenmerk UHT-DH5 A

Hoorzitting: 27 november 2024

Overdracht advies aan UHT: 6 februari 2025

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het
bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren, de compensatieberekening aan te passen en een proceskostenvergoeding toe te kennen. De Commissie adviseert UHT om in de
beschikking op bezwaar niet uit te gaan van haar gewijzigde standpunt dat over de
toeslagjaren 2012 tot en met 2014 toch geen sprake is van vooringenomen handelen
omdat de Commissie meent dat dit in strijd is met het rechtszekerheids- en
zorgvuldigheidsbeginsel.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] (hierna: gemachtigde) namens belanghebbende ingediende
bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen
compensatie kinderopvangtoeslag.

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) compensatie toegekend voor een bedrag van €36.762,- voor de
jaren 2007, 2009 (januari tot en met juni en oktober tot en met december), 2010
(januari tot en met oktober) en 2011 tot en met 2014 en géén compensatie toegekend
voor de periode juli tot en met september 2009 en november en december 2010.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 9 november 2020 verzocht om een herbeoordeling van
    de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2011 tot en met 2014. In
    overleg met belanghebbende zijn de jaren 2007 en 2009 tot en met 2014
    herbeoordeeld.
  • UHT heeft bij beschikking van 28 mei 2021 aan belanghebbende meegedeeld dat
    zij wel in aanmerking komt voor een betaling van €30.000,-.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 11 mei 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
    geadviseerd dat de compensatieregeling van artikel 49b van de Algemene wet
    inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en de hardheidscompensatie van artikel
    49 van de Awir niet van toepassing zijn voor de maanden juli tot en met
    september 2009 en november en december 2010.
  • UHT heeft bij vooraankondiging van 20 juli 2022 aan belanghebbende een
    compensatie toegekend voor een bedrag van €36.646,-.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking van 26 augustus 2022 met kenmerk UHTDC
    I aan belanghebbende een compensatie voor een bedrag van €36.762,-
    toegekend voor de jaren 2007, januari tot en met juni en oktober tot en met
    december 2009, januari tot en met oktober 2010 en 2011 tot en met 2014.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikkingen van 26 augustus 2022 met kenmerk
    UHT-DC-I A en UHT-DH5 A geen compensatie toegekend voor de periode juli tot
    en met september 2009 en november en december 2010.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 19 september 2022, nogmaals toegezonden op
    27 oktober 2022, tegen deze drie beschikkingen een bezwaarschrift ingediend. De
    gronden zijn aangevuld op 29 september 2023.
  • UHT heeft bij beschouwing gedateerd 13 juni 2024 schriftelijk gereageerd op het
    bezwaarschrift.
  • Bij e-mailbericht van 26 november 2024 heeft gemachtigde een pleitnotitie
    inclusief 2 nadere stukken ingediend.
  • Op 27 november 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is
    een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
  • Op de hoorzitting heeft de behandelend ambtenaar van UHT een gewijzigd
    standpunt ingenomen en diverse producties overgelegd.
  • Gemachtigde heeft namens belanghebbende per e-mailbericht van 11 december
    2024 gereageerd op het gewijzigde standpunt van UHT.
  • UHT heeft, daartoe door de Commissie verzocht, bij aanvullende beschouwing van
    12 december 2024 hierop gereageerd.
  • Dit advies wordt uitgebracht door [commissieleden].

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie op de juiste wijze heeft berekend en terecht en op goede gronden is gekomen tot haar
beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor andere periodes af te wijzen.
Daarbij ziet de Commissie zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag hoe het
gedeeltelijk gewijzigde standpunt van UHT op de hoorzitting beoordeeld moet worden.

Gewijzigd standpunt van UHT
Op de hoorzitting heeft de behandelend ambtenaar van UHT het gewijzigde standpunt
ingenomen dat over de toeslagjaren 2012 tot en met 2014 toch geen sprake is geweest van vooringenomen handelen, maar dat hieraan in dit geval geen financiële
consequenties worden verbonden. UHT heeft ter onderbouwing van het nadere standpunt een aanvullend stuk overgelegd, met het opschrift ‘Melding van de stopzetting van de KOT met ingang van 1 juni 2012 doorgegeven op 22 april 2014’ waaruit volgens UHT de stopzetting van de KOT namens belanghebbende blijkt. UHT heeft ter zitting aangevoerd dat de systemen opnieuw zijn geraadpleegd en dat daaruit blijkt dat de melding die ten grondslag ligt aan de eerste neerwaartse correctie in 2012, heeft plaatsgevonden aan de hand van een stopzetting die belanghebbende zelf heeft doorgegeven op 22 april 2014. Deze heeft ertoe geleid dat de KOT voor de toeslagjaren 2013 en 2014 ook is stopgezet. In eerste instantie was UHT van oordeel dat sprake was van vooringenomen handelen, omdat er niet blindelings vanuit moet worden gegaan dat de gegevens uit de KOI-viewer klopten. UHT stelt echter dat niet is stilgestaan bij het feit dat de stopzetting door belanghebbende heeft plaatsgevonden, wat volgens UHT wel cruciale informatie is.

Gelet hierop is volgens UHT in de toeslagjaren 2012 tot en met 2014 bij nader inzien
toch geen sprake van individuele vooringenomenheid. Aan deze conclusie worden echter in dit geval geen financiële consequenties verbonden. De rentevergoeding voor gemiste KOT blijft voor deze jaren zoals berekend in de huidige compensatieberekening en zal niet opwaarts worden gecorrigeerd zoals aangekondigd in de beschouwing van 13 juni 2024. UHT heeft toegezegd dat het bedrag dat is toegekend en uitgekeerd aan belanghebbende niet zal worden gewijzigd. Er zal geen terugvordering plaatsvinden. Verder is de KOT over deze jaren ook direct aan belanghebbende uitbetaald, dus er is geen sprake van de situatie KOT naar KOI, waarbij de KOT niet ten gunste van belanghebbende is gekomen.

Belanghebbende stelt in haar reactie van 11 december 2024 dat de informatie uit de
melding al in de tijdlijn was opgenomen op pagina 243 van het dossier, en dat deze dus al eerder bij UHT bekend was. Ook is deze informatie inhoudelijk gezien beoordeeld. UHT heeft eerder geconstateerd dat de opgenomen informatie in de KOI-viewer niet betrouwbaar was vanwege een contra-indicatie. In de primaire besluiten is een uitdrukkelijke en weloverwogen beoordeling gemaakt op basis van dezelfde informatie als ter zitting is ingebracht. Dit heeft destijds geleid tot de conclusie van UHT dat belanghebbende over de jaren 2012 tot en met 2014 gedupeerd was. Er bestaat geen ruimte om op dit standpunt terug te komen.

Bij aanvullende beschouwing van 12 december 2024 heeft UHT ten aanzien van
toeslagjaren 2012 tot en met 2014 toegelicht waarom volgens UHT toch geen sprake is van vooringenomen handelen. Hieraan zijn ter onderbouwing de producties 80 tot en met 85 toegevoegd.

Het rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginsel
Naar aanleiding van het voorgaande overweegt de Commissie als volgt. Niet in geschil is dat de informatie waarover UHT reeds bij het voorbereiden en nemen van de primaire besluiten heeft beschikt, na het maken van bezwaar niet is gewijzigd.

Uit de aanvullende beschouwing van 12 december 2024 leidt de Commissie af dat UHT het niet langer eens is met de beoordeling door de beoordelaar in het Informatie- en beoordelingsformulier inhoudende dat B/T twijfel had moeten hebben aan de informatie in de KOI-viewer en dat B/T door geen nadere uitvraag te doen, vooringenomen heeft gehandeld (pagina 253).
De Commissie stelt vast dat UHT eerst op de hoorzitting dezelfde bij haar reeds bekend zijnde feiten en omstandigheden anders is gaan wegen en beoordelen. De Commissie is van oordeel dat UHT door dit te doen heeft gehandeld in strijd met het aan het verbod van reformatio in peius ten grondslag liggende rechtszekerheidsbeginsel.

Vooral in het kader van de hersteloperatie acht de Commissie het onaanvaardbaar om op een dergelijk laat tijdstip, op basis van dezelfde feiten en omstandigheden maar met een andere weging daarvan een nadelig standpunt ten aanzien van belanghebbende in te nemen. UHT is immers teruggekomen op de eerdere beoordeling dat belanghebbende vooringenomen is behandeld in de toeslagjaren 2012 tot en met 2014, en eveneens teruggekomen op de toezegging in de beschouwing van 13 juni 2024 dat de rentevergoeding voor gemiste KOT in het voordeel van belanghebbende zal worden aangepast. Van de toezegging dat aan het gewijzigde standpunt geen financiële consequenties worden verbonden is verder niet op voorhand uitgesloten dat dit voor een eventuele beoordeling bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS) wel financiële gevolgen zou hebben.

Deze werkwijze acht de Commissie naast strijdig met het rechtszekerheidsbeginsel ook in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Derhalve adviseert de Commissie aan UHT om in de beschikking op bezwaar niet uit te gaan van haar gewijzigde standpunt. De Commissie adviseert om de beoordeling in de oorspronkelijke beschouwing van 13 juni 2024 als uitgangspunt te nemen en het bezwaar van belanghebbende (deels) gegrond te verklaren.

De compensatieberekening op basis van de oorspronkelijke beschouwing van
13 juni 2024

Op de hoorzitting is namens belanghebbende betoogd dat het bedrag bij component a
ten aanzien van toeslagjaar 2007 €9.528,- zou moeten zijn in plaats van €5.298,-.
Gemachtigde heeft in dit kader gewezen op het LIC-overzicht. Hieruit blijkt volgens hem dat het bedrag van €9.528,- op 3 april 2007 op nihil is gesteld.
Naar de Commissie meent is UHT terecht uitgegaan van de voorschotbeschikking die
voorafging aan de vooringenomen beschikking van 30 juni 2009. Conform het SAS-overzicht onder productie 21 betreft dit de voorschotbeschikking van 3 april 2007, waarin het voorschot is vastgesteld op een bedrag van €5.298,-.
Ten aanzien van het LIC-overzicht overweegt de Commissie als volgt. Bij de datum
3 april 2007 op het LIC-overzicht (productie 63) zijn zowel beschikkingsbedragen ‘te
betalen’ als ‘te ontvangen’ genoteerd. Het bedrag van €9.528,- is ‘te betalen’, maar daar tegenover staat een totaal aan ‘te ontvangen’ bedragen van €5.298,-. Dit komt dus overeen met de voorschotbeschikking van 3 april 2007 in het SAS-overzicht.

Ten aanzien van de compensatieberekening stelt de Commissie voorts vast dat UHT
ambtshalve heeft geconstateerd dat de rentevergoeding voor gemiste KOT vanaf een
onjuiste datum is berekend. Dit zal in de beschikking op bezwaar worden aangepast,
enkel in het voordeel van belanghebbende.
Verder heeft UHT geconstateerd dat ten aanzien van toeslagjaar 2007 onder component f (AF: verschil met de laatst vastgestelde beschikking KOT) een bedrag van €3.286,- in plaats van €3.516,- had moeten staan. Dit zal ook worden aangepast in de beschikking op bezwaar; er wordt dus een lager bedrag in aftrek gebracht.
Omdat het bezwaar hierdoor gegrond is, zal UHT de vergoeding voor immateriële schade berekenen tot de beschikking op bezwaar en wordt ook de aanvullende vergoeding van 1% aangepast.
De Commissie neemt hiervan met instemming kennis en zal dienovereenkomstig
adviseren.

Afwijzing compensatie over de periode juli tot en met september 2009 en november en december 2010 – evident geen recht
Belanghebbende stelt dat zij zich niet kan vinden in de beschikkingen van UHT waarin
haar over de periode juli tot en met september 2009 en november en december 2010
geen compensatie is toegekend. Op de hoorzitting is namens haar betoogd voor deze
periode in ieder geval een compensatie op grond van hardheid zou moeten worden
toegekend. Zij wijst erop dat zij in een schrijnende situatie zat. Zij moest de
terugvordering over het hele jaar voldoen en is daarom terechtgekomen in de wettelijke schuldsanering en heeft te maken gekregen met psychische problematiek.

De Commissie overweegt dat ingevolge artikel 2.1, lid 1, van de Wht voor een
compensatie in aanmerking komt de ouder van wie aannemelijk is dat de vaststelling van zijn aanspraak op KOT in enig jaar onderdeel is geweest van bijzondere hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen (B/T). Toekenning van compensatie blijft, ingevolge artikel 2.1, lid 2, van de Wht, achterwege als sprake is van ernstige onregelmatigheden die aan de ouder toerekenbaar zijn. Dit laatste is onder meer het geval in situaties waarin een belanghebbende evident geen recht had op KOT. Volgens UHT was daarvan sprake in de periode juli tot en met september 2009 en november en december 2010 nu belanghebbende in die periodes geen gebruik heeft gemaakt van geregistreerde kinderopvang. Voor de periode juli tot en met september 2009 was evenmin sprake van een aanvraag KOT. Belanghebbende heeft de juistheid van dat standpunt vervolgens niet gemotiveerd bestreden in haar bezwaar, met uitzondering van de maand november 2010. Dat belanghebbende in deze maand wél gebruik heeft gemaakt van geregistreerde opvang volgt naar de Commissie meent echter niet uit de jaaropgaaf 2010 (productie 36, pagina 141 van het dossier). De factuur ten aanzien van november 2010 is immers gecrediteerd. Ook uit de KOI-viewer (productie 79) volgt dat opvang heeft plaatsgevonden tot 31 oktober 2010.

Volgens beleid van UHT kan in uitzonderlijke situaties sprake zijn van hardheid. Niet,
althans onvoldoende, is gebleken, dat belanghebbende in zodanige, voor de toepassing van dit beleid relevante, uitzonderlijke omstandigheden heeft verkeerd. De door belanghebbende genoemde omstandigheden vallen naar de Commissie meent, niet onder hardheid als hier bedoeld. Daarvan is sprake als de KOT op nihil is vastgesteld in plaats van naar rato van het bedrag van de kosten waarvan de aanvrager van een KOT heeft aangetoond dat deze tijdig zijn betaald aan de kinderopvangorganisatie.

Ook is sprake van hardheid van het stelsel bij de aanwezigheid van bijzondere
omstandigheden waarbij de KOT in zijn geheel is teruggevorderd en deze terugvordering onevenredig was in verhouding tot de met die terugvordering te dienen doelen. Van bijzondere omstandigheden is bijvoorbeeld sprake als:

  • een derde identiteitsfraude pleegt en op naam en buiten medeweten van de
    belanghebbende de toeslag aanvraagt en de toeslag aantoonbaar - geheel of
    gedeeltelijk - niet ten goede komt aan de belanghebbende;
  • een derde, bijvoorbeeld een kinderopvangorganisatie, op een andere wijze
    fraudeert zonder medeweten en (directe) betrokkenheid van de belanghebbende;
    of
  • een door belanghebbende redelijkerwijze niet (meer) te herstellen geringe
    formele tekortkoming, zoals het ontbreken van een handtekening in een contract,
    heeft geleid tot aanzienlijke negatieve gevolgen voor het recht op KOT, terwijl aan
    alle materiële eisen voor de KOT is voldaan - tenzij de belanghebbende na
    herhaalde verzoeken van B/T de geringe formele tekortkoming niet heeft hersteld,
    terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid was.

Geen van deze situaties heeft zich voorgedaan.

Belanghebbende komt voor de periode juli tot en met september 2009 en november en december 2010 dus niet in aanmerking voor compensatie op grond van de Wht. De
Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te
verklaren.

Proceskostenvergoeding
Nu het primaire besluit met kenmerk UHT-DC I naar de mening van de Commissie dient te worden herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen.
Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen
hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie
daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren, de beslissing met kenmerk UHT-DC I te herroepen en om:

  • de compensatieberekening als volgt aan te passen;
    • de rentevergoeding voor gemiste KOT voor de jaren 2007 en 2009 tot en met 2014 opnieuw vast te stellen conform de bijlage compensatieberekening in de beschouwing van 13 juni 2024;
    • component f ten aanzien van toeslagjaar 2007 vast te stellen op €3.286,-;
    • de vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot de datum van de beslissing op bezwaar;
    • de aanvullende vergoeding van 1% opnieuw te berekenen;
  • een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste tarief.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter