BAC 2022-10730
Publicatiedatum 20-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 4 oktober 2022 met kenmerk UHT-DC I
Hoorzitting: 11 juni 2024 om 12:00 uur
Overdracht advies aan UHT: 24 juni 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en om een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
De door [gemachtigde] (hierna: gemachtigde) namens belanghebbende ingediende
bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking
compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 4 oktober 2022, met kenmerk
UHT-DC I.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) een compensatie toegekend van € 30.000 voor toeslagjaar 2009.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 18 december 2020 verzocht om een herbeoordeling van
de KOT over toeslagjaar 2009. - UHT heeft bij beschikking van 24 februari 2021, met kenmerk UHT-B DMB2, aan
belanghebbende medegedeeld dat zij wel in aanmerking komt voor een betaling
van € 30.000. - Bij brief van 7 juli 2022 is aan belanghebbende een vooraankondiging
compensatie kinderopvangtoeslag, met kenmerk UHT-VC I, gestuurd waarin wordt medegedeeld dat de hoogte van het compensatiebedrag voor toeslagjaar 2009 is vastgesteld op € 23.819. - UHT heeft op 4 oktober 2022, met kenmerk UHT-DC I, de bestreden beschikking aan belanghebbende gestuurd en medegedeeld dat zij wordt gecompenseerd met € 30.000.
- Gemachtigde heeft bij brief van 1 november 2022, ingekomen op 4 november
2022, tegen de bestreden beschikking een bezwaarschrift ingediend. Op 21
augustus 2023 heeft gemachtigde aanvullende gronden ingediend. - UHT heeft op 27 oktober 2023 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
- Op 5 juni 2024 heeft gemachtigde, per email, het bezwaar nog verder aangevuld.
- Op 11 juni 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een
verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd. - Dit advies wordt uitgebracht door [commissieleden].
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie zal allereerst ingaan op de vraag of het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel is genomen en vervolgens op het herstel en bezwaardossier.
Zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel
Belanghebbende stelt dat bij de voorbereiding en totstandkoming van de bestreden
beschikking niet de vereiste zorgvuldigheid in acht is genomen en dat de beschikking
tevens onvoldoende gemotiveerd is.
De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de
motivering van de beschikking en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag
liggende onderzoek. Weliswaar heeft UHT de berekening van de compensatie niet
volledig juist en voldoende toegelicht, maar de Commissie is van mening dat met het
indienen van de schriftelijke beschouwing van 27 oktober 2023 en de bijlage van de
compensatieberekening alsnog voldoende is onderbouwd. Voor de onderbouwing heeft UHT gebruik gemaakt van het LIC- overzicht en in de berekening verwezen naar de diverse producties. De Commissie stelt zich dan ook op het standpunt dat deze
bezwaargrond geen doel treft.
Hersteldossier versus bezwaardossier
Gemachtigde verzoekt om de stukken van het hersteldossier.
De Commissie stelt vast dat aan gemachtigde de schriftelijke beschouwing van 27
oktober 2023 en de op de zaak betrekking hebbende stukken (ofwel: het
bezwaardossier) op 30 januari 2024 zijn toegezonden. De Commissie heeft geen
aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat hier niet voldaan is aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. De Commissie is van oordeel dat deze bezwaargrond geen doel treft.
De Commissie ziet zich verder gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om belanghebbende te compenseren met een bedrag van € 30.000.
Hoogte van het compensatiebedrag
Belanghebbende kan zich niet vinden in de hoogte van het compensatiebedrag. UHT
betoogt dat het compensatiebedrag ter grootte van € 23.989 onjuist is berekend. De
vergoeding voor immateriële schade is onjuist vastgesteld en dient te lopen van 24
december 2010 tot en met de afgifte van de beslissing op bezwaar. De rentevergoeding over gemiste KOT is ook onjuist vastgesteld en dient te lopen vanaf 1 juli 2010 tot en met 4 oktober 2022.
Rentevergoeding over gemiste KOT
Ingevolge artikel 2.2, aanhef onder g, van de Wht wordt over het niet uitgekeerde
bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de KOT of het beëindigen van de voorschotverlening van KOT, rente vergoed. De rente wordt ingevolge artikel 2.3 lid 7 van de Wht berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met
overeenkomstige toepassing van artikel 27 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir). Ingevolge artikel 27 van de Awir wordt de rente enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, tot herziening van de tegemoetkoming of tot herziening van de terugvordering.
De Commissie kan zich verenigen met het standpunt van UHT dat de rentevergoeding
over gemiste KOT, gelet op het bovenstaand wettelijk kader, vastgesteld dient te worden vanaf 1 juli 2010, in plaats vanaf 7 mei 2014, tot en met 4 oktober 2022. De Commissie adviseert deze vergoeding in de beslissing op bezwaar aan te passen van € 5.284 naar € 6.945.
Vergoeding voor immateriële schade
Belanghebbende betoogt verder dat de vastgestelde hoogte van de vergoeding voor de immateriële schade ter grootte van € 8.500 niet toereikend is. Belanghebbende heeft door het handelen van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) last gehad van
langdurige stress en financiële druk. Zij heeft haar werk verloren en is afhankelijk
geweest van de voedselbank.
Op grond van artikel 2.3 lid 4 van de Wht dient de ingangsdatum van de vergoeding voor immateriële schade te worden gesteld op de dagtekening van een eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening die een direct gevolg is van vooringenomen handelen of hardheid van B/T. In dit geval gaat UHT in haar schriftelijke beschouwing van 27 oktober 2023 echter uit van de datum van de eerste stopbrief, te weten 24 december 2010. Het is de Commissie gebleken dat UHT in voorkomende gevallen een eerdere datum hanteert als sprake is van andersoortige vooringenomen handelingen. Een voorbeeld daarvan is de stopbrief. De Commissie adviseert UHT daarom de ingangsdatum overeenkomstig haar standpunt in de schriftelijke beschouwing vast te stellen op 24 december 2010. Daar het bezwaar gezien het voorgaande deels gegrond is, adviseert de Commissie UHT, zoals ook door UHT wordt aangegeven in de schriftelijke reactie, om de vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot aan de datum van de beslissing op bezwaar.
De Commissie overweegt verder nog dat de wetgever de keuze heeft gemaakt om in het kader van de integrale beoordeling te werken met een systeem van forfaitaire
vergoedingen. De Commissie ziet in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen
aanleiding om te komen tot het oordeel dat toepassing van het in de Wht neergelegde
compensatiestelsel, ten aanzien van de hoogte voor de vergoeding voor de immateriële schade af te wijken. Het gaat daarbij om een forfaitaire vergoeding van € 500 voor elk half jaar dat is verstreken vanaf de dagtekening van de eerste beschikking tot het moment van de dagtekening van de eerste beschikking waarin compensatie wordt toegekend. De Commissie verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772 en ECLI:NL:RVS:2023:852.
De Commissie benadrukt nogmaals dat een vergoeding voor immateriële schade een
forfaitaire compensatie is voor veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid. Van
belang hierbij is dat de Wht ook voorziet in vergoeding van de daadwerkelijke
immateriële schade via de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade en dat in alle
fases van toekenning in rechtsbescherming wordt voorzien.
Gelet op het vorenstaande zullen de vergoedingen voor de rentevergoeding over gemiste KOT en voor de immateriële schade aangepast worden en dat heeft eveneens gevolgen voor de hoogte van de aanvullende vergoeding (1% van het subtotaal).
Proceskostenvergoeding
De Commissie is van oordeel dat belanghebbende een vergoeding van de proceskosten toekomt. Omdat de hoogte van het compensatiebedrag wijzigt en het primaire besluit wordt herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (indienen van een bezwaarschrift en verschijnen op de hoorzitting) met een wegingsfactor twee. Evenals als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren
en om:
- Het compensatiebedrag opnieuw te vast te stellen;
- De rentevergoeding over gemiste KOT aan te passen naar € 6.945;
- De vergoeding voor immateriële schade te berekenen vanaf 24 december 2010 tot
en met de datum waarop de beslissing op bezwaar wordt afgegeven; - De aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal opnieuw te berekenen;
- een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe
te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste
tarief.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter