BAC 2022-10955
Publicatiedatum 16-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 24 augustus 2022 UHT-DC I
24 augustus 2022 UHT-DC-I A
24 augustus 2022 UHT-DH A
24 augustus 2022 UHT-DH5 A
Hoorzitting: 12 juni 2024 om 16:00 uur
Overdracht advies aan UHT: 6 november 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert de
Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) om het bezwaar gedeeltelijk
gegrond te verklaren en de beschikkingen van 24 augustus 2022, met kenmerk
UHT-DC I en UHT-DC-I A, te herroepen. Ten aanzien van de beschikkingen met
kenmerk UHT-DH A en UHT-DH5 A adviseert de Commissie het bezwaar
ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie om een vergoeding
voor de proceskosten toe te kennen.
Onderwerp van advies
Op 24 augustus 2022 heeft UHT vier beschikkingen genomen ten aanzien van belanghebbende:
- In de beschikking met kenmerk UHT-DC I heeft UHT beslist dat belanghebbende
recht heeft op een definitieve compensatie van € 40.007,- over de toeslagjaren
2013, 2014, 2015 en 2017. - In de beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH A en UHT-DH5 A heeft
UHT beslist dat belanghebbende voor de toeslagjaren 2012, 2016 en 2018 tot en
met 2020 geen recht heeft op compensatie.
De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 5 oktober 2020 verzocht om een herbeoordeling van de
kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2012 tot en met 2014. Op
verzoek van de gemachtigde is de herbeoordeling voor de toeslagjaren aangepast.
De herbeoordeling ziet op de jaren 2012 tot en met 2020. - UHT heeft bij beschikking van 2 maart 2021 aan belanghebbende medegedeeld
dat zij in aanmerking komt voor een betaling van €30.000,-. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende op 30 maart 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
geadviseerd dat gedurende de jaren 2012, 2016, 2018, 2019 en 2020
geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere
omstandigheden. - UHT heeft bij de bestreden beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH A
en UHT-DH5 A aan belanghebbende geen compensatie toegekend voor de jaren
2012, 2016 en 2018 tot en met 2020. - UHT heeft bij de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DC I aan
belanghebbende een compensatie toegekend voor een bedrag van € 40.077,-
voor de jaren 2013, 2014, 2015 en 2017 vanwege vooringenomenheid. - Gemachtigde heeft bij brief van 31 augustus 2022, ingekomen op 31 augustus
2022, tegen deze beschikkingen een bezwaarschrift ingediend. - Gemachtigde heeft bij brief van 4 september 2023, ingekomen op 4 september
2023, het bezwaarschrift aangevuld. - UHT heeft op 30 november 2023 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
- Op 12 juni 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
- UHT heeft, daartoe door de Commissie ter zitting verzocht, op 27 juni 2024 een
nadere schriftelijke reactie ingediend. Gemachtigde heeft daar op 27 augustus
2024 op gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie op de juiste wijze heeft berekend en terecht en op goede gronden is gekomen tot haar
beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming af te wijzen.
Toezenden volledig dossier
Belanghebbende stelt in bezwaar dat zij geen volledig (herstel)dossier heeft ontvangen. De Commissie merkt op dat zij een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie is in de zin van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Voor de procedure bij de Commissie gelden de procedurele waarborgen van de Awb en tegen beslissingen op bezwaar van UHT, volgend op de adviezen van de Commissie, kan een belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de rechter. Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht heeft een belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken.
UHT heeft in haar reactie op bezwaar aangegeven de stukken aan belanghebbende te
hebben verstrekt en de LIC overzichten voor de jaren 2012 tot en met 2020 te hebben
toegevoegd. Hierdoor hebben gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen
van de stukken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit en hebben zij
gelegenheid gehad om daarop te reageren.
De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)
neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar
ongegrond te verklaren.
Opzet grove schuld kwalificatie
Belanghebbende stelt dat er in toeslagjaar 2016 sprake was van een O/GS-kwalificatie,
waardoor geen betalingsregeling werd toegekend. UHT heeft aangegeven dat in het
geval van belanghebbende er geen sprake is van een O/GS kwalificatie voor de
toeslagjaren 2012 tot en met 2020 (productie 100). De beoordeling hiervan is door het
LIC uitgevoerd voor alle jaren. Er is geen reden om aan te nemen dat deze beoordeling
door het LIC niet correct is uitgevoerd. De commissie heeft geen reden te twijfelen aan
de juistheid van de door de LIC aangevoerde gegevens.
Herbeoordeling afgewezen toeslagjaren (2012, 2016, 2018, 2019 en 2020)
Belanghebbende maakt bezwaar tegen de afwijzing van de herbeoordeling over de
toeslagjaren 2012, 2016, 2018, 2019 en 2020. Belanghebbende stelt dat de
herbeoordeling niet naar behoren is uitgevoerd.
De Commissie overweegt dat voor het toeslagjaar 2012 niet is gebleken dat
belanghebbende KOT heeft aangevraagd. Voor dat jaar is ook geen KOT aan haar
toegekend of van haar teruggevorderd.
Voor het toeslagjaar 2016 is de KOT vastgesteld met inachtneming van de gegevens die het UWV heeft verstrekt over het aantal uren dat belanghebbende dat jaar heeft
gewerkt. Op 21 oktober 2017 heeft belanghebbende een brief van B/T ontvangen waarin dit wordt toegelicht (productie 110). De Commissie overweegt dat het verlagen van de KOT, op basis van gewerkte uren zoals opgenomen in de UWV-viewer, zonder
voorafgaande uitvraag bij belanghebbende in beginsel vooringenomen is. UHT stelt zich op het standpunt dat indien deze verlaging achteraf gezien correct was, dit niet kan leiden tot compensatie vanwege vooringenomenheid omdat er dan niet wordt voldaan aan de vereisten van artikel 2.1 Wht dat compensatie wordt toegekend aan degene die schade heeft geleden. De verlaging zou immers correct zijn en hiermee zou
belanghebbende geen schade hebben geleden.
De Commissie overweegt dat belanghebbende reeds in februari 2017 heeft aangegeven dat zij meer uren heeft gewerkt dan op haar loonstrook vermeld staan. Belanghebbende heeft gemotiveerd dat deze uren wel op haar loonstrook zichtbaar zijn, maar onder een andere categorie, namelijk 'tijd voor tijd'. Daarmee staat niet vast dat, zoals UHT stelt, de verlaging terecht was en belanghebbende geen schade heeft geleden.
Belanghebbende heeft hiermee naar mening van de Commissie voldoende aangetoond dat er wel sprake is van schade omdat zij aan de criteria voldeed. Nu er naar oordeel van de Commissie over het toeslagjaar 2016 vooringenomen is gehandeld adviseert de Commissie alsnog compensatie toe te kennen voor het jaar 2016.
Voor het toeslagjaar 2018 is de KOT automatisch gecontinueerd op basis van 81
opvanguren per maand. Op 4 december 2017 heeft belanghebbende echter 77
opvanguren per maand doorgegeven, waarop Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T)
op 22 januari 2018 de KOT heeft aangepast naar € 11.683,-. De KOT is vastgesteld op
basis van de door belanghebbende doorgegeven wijzigingen.
Op grond van het overzicht, de toelichting en de verder verstrekte informatie is de
Commissie van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat er vooringenomen is
gehandeld over de toeslagjaren 2012 en 2018 dan wel dat er sprake is geweest van
hardheid bij de uitvoering.
Op grond van artikel 49, eerste lid, en artikel 49b, eerste lid, Awir, zijn de compensatieen hardheidsregeling niet van toepassing op handelingen van B/T vanaf 23 oktober 2019, tenzij die handelingen causaal verband houden met vooringenomen handelingen van voor die datum. Nu daarvan voor de toeslagjaren 2019 en 2020 geen sprake is, zijn de herstelregelingen reeds daarom voor deze jaren niet van toepassing.
Over het jaar 2016 is er naar oordeel van de Commissie wel komen vast te staan dat er
sprake is van vooringenomen handelen en dient dit jaar voor compensatie in
aanmerking te komen.
Compensatieberekening toegewezen toeslagjaren (2013, 2014, 2015 en 2017)
Belanghebbende maakt bezwaar tegen het definitieve compensatiebedrag van €
40.007,- vastgesteld na de herbeoordeling van de toeslagjaren 2013, 2014, 2015 en 2017. Belanghebbende stelt dat de herbeoordeling niet naar behoren is uitgevoerd. De
Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT de toegekende compensatie voor de toeslagjaren 2013 tot en met 2015 en 2017 op de juiste wijze heeft berekend.
Kinderopvangtoeslag voor het onderzoek (component a)
Belanghebbende stelt dat ten aanzien van de compensatieberekening voor toeslagjaar
2014 een eerdere beschikking als uitgangspunt dient te worden genomen voor het
bedrag onder component a).
In de aanvullende beschouwing van 27 juni 2024 stelt UHT dat ten aanzien van
toeslagjaar 2014 onder component a) van de compensatieberekening is uitgegaan van
een verkeerde beschikking. De beschikking van 21 januari 2014 dient te worden
aangehouden, waardoor het bedrag onder component a) op € 21.976,- zal worden
vastgesteld. Als gevolg hiervan zullen alle componenten onder toeslagjaar 2014 worden7 herberekend. De Commissie onderschrijft het voornemen van UHT om, in aansluiting bij het door belanghebbende gevoerde bezwaar, de compensatieberekening hierop aan te passen.
Rentevergoeding over gemiste KOT (component o)
UHT heeft ambtshalve de overige componenten van de compensatieberekening
gecontroleerd. Hierbij heeft zij geconstateerd dat de rentevergoeding over de gemiste
KOT voor de jaren 2013, 2014, 2015 en 2017 over een onjuist tijdvak is berekend. Met
inachtneming van het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het
betreffende toeslagjaar en eindigt op de datum van de compensatiebeschikking, dient er voor het jaar 2013 een rente van € 5.627,- te worden toegekend, in plaats van het bij bestreden beschikking toegekende bedrag van € 5.411,- (productie 101). Voor het jaar 2014 dient een rente van € 5.104,- te worden toegekend, in plaats van het toegekende bedrag van € 3.440,- (productie 102). Voor het jaar 2015 dient een rente van € 3.538,- te worden toegekend, in plaats van het toegekende bedrag van € 2.878,- (productie 103). Met betrekking tot het jaar 2017 is de rente in het voordeel van belanghebbende vastgesteld op € 1.266,- (productie 104). Vanwege het verbod op reformatio in peius zal ten aanzien van toeslagjaar 2017 component o) niet wijzigen. De Commissie neemt met instemming kennis van dit standpunt van UHT. Het bezwaar is op dit onderdeel gegrond.
Immateriële vergoeding
Gelet op het voorgaande dient ook de immateriële schadevergoeding berekend te
worden tot het moment van de beslissing op bezwaar.
Aanvullende vergoeding
De Commissie merkt op dat bovenstaande aanpassing tot gevolg heeft dat ook de
aanvullende vergoeding van 1% dient te worden doorberekend tot de datum van de
beslissing op bezwaar. De Commissie adviseert UHT om de compensatieberekening aan te passen op voornoemde punten.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar deels gegrond is en het advies van de Commissie ertoe strekt om de
beschikking met kenmerk UHT-DC I te herroepen, adviseert de Commissie UHT tevens
de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden op grond van het Besluit
proceskosten bestuursrecht. De Commissie adviseert om hierbij de hoogste vergoeding toe te kennen met wegingsfactor 2.
Conclusie
De Commissie adviseert UHT:
- het bezwaar tegen de beschikkingen van 24 augustus 2022, met
kenmerken UHT-DH A en UHT-DH5 A, ongegrond te verklaren; - het bezwaar tegen de beschikkingen van 24 augustus 2022, met
kenmerken UHT-DC I en UHT-DC-I A, deels gegrond te verklaren en deze
beschikkingen te herroepen; - ten aanzien van component a) over toeslagjaar 2014 het
beschikkingsbedrag van 21 januari 2014 aan te houden en alle
componenten onder toeslagjaar 2014 opnieuw te berekenen; - de rentevergoeding over gemiste KOT aan te passen zoals weergegeven in
haar schriftelijke reactie; - de vergoeding van immateriële schade te berekenen tot de datum van de
beslissing op bezwaar; - de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het
compensatiebedrag aan te passen; - een proceskostenvergoeding toe te kennen op basis van 2 procespunten
met een wegingsfactor 2. De Commissie adviseert daarbij de hoogste
vergoeding per procespunt toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter