Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10918

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 7 oktober 2022 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 18 november 2022

Hoorzitting: 5 september 2024

Overdracht advies aan UHT: 10 oktober 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar tegen de beschikking van 7 oktober 2022 met kenmerk UHT-DC-I
ongegrond te verklaren. Daarnaast adviseert de Commissie UHT het verzoek om
toekenning van een proceskostenvergoeding af te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (KOT).

Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) compensatie toegekend voor een bedrag van € 7.725 voor het jaar 2014 wegens
vooringenomen handelen door de Belastingdienst/Toeslagen (B/T).

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 25 februari 2021 verzocht om een herbeoordeling van
    de KOT over het jaar 2014.
  • UHT heeft bij beschikking van 16 december 2021 met kenmerk UHT CHR GU aan
    belanghebbende medegedeeld dat zij nog niet in aanmerking komt voor een
    betaling van € 30.000 op grond van de Catshuisregeling.
  • UHT heeft bij beschikking van 7 oktober 2022 met kenmerk UHT-DC I aan
    belanghebbende medegedeeld dat het definitieve compensatiebedrag is
    vastgesteld op € 7.725 en dat zij dat bedrag - aangevuld tot € 30.000 - op 27
    september 2022 zal ontvangen.
  • Gemachtigde heeft op 18 november 2022 een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 28 februari 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Op 5 september 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel
De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de
motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Weliswaar heeft UHT de bestreden beschikking in eerste instantie niet uitvoerig toegelicht, maar dit impliceert niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is.

De Commissie is van oordeel dat UHT het bestreden besluit door middel van het
indienen van het schriftelijke verweer, het invul- en beoordelingsformulier,
beschikkingen en overige producties, voldoende heeft onderbouwd.

Het toezenden van het bezwaardossier is aanzienlijk later gebeurd dan het indienen van het bezwaar, hetgeen belanghebbende langer in onzekerheid heeft gehouden. De
Commissie betreurt deze gang van zaken maar verbindt daaraan geen gevolgen voor
haar advies.

Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht heeft een
belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften
van de op de zaak betrekking hebbende stukken. De schriftelijke reactie/beschouwing
met de bijbehorende producties, waaronder ook het “Overzicht (uit)betalingen en/of
verrekeningen toeslagen” en het SAS overzicht, zijn aan gemachtigde toegezonden.
Hierdoor heeft belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit en gelegenheid gehad om daarop te reageren. De Commissie adviseert UHT om het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Belanghebbende heeft geen vooraankondiging ontvangen en merkt op dat zij destijds
niet in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze kenbaar te maken. De Commissie
overweegt dat, hoewel dit inderdaad niet de aangewezen gang van zaken is,
belanghebbende in het kader van de bezwaarprocedure de gelegenheid heeft gekregen en benut om haar bezwaren toe te lichten en te onderbouwen. Een eventuele
tekortkoming is daarmee hersteld. Omdat verder niet gemotiveerd is aangegeven welk
concreet nadeel belanghebbende door het niet ontvangen van een vooraankondiging
heeft gehad, laat de Commissie dit bezwaar verder buiten beschouwing. De Commissie
adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Immateriële schadevergoeding
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de immateriële schadevergoeding onjuist is
berekend en te laag is. De Commissie volgt belanghebbende hierin niet. Zoals UHT ook
heeft toegelicht eindigt de periode waarover immateriële schadevergoeding wordt
berekend op grond van artikel 2.3 lid 4 Wht op de datum van de dagtekening van de
eerste beschikking tot toekenning van compensatie. Omdat er geen
herroeping van het bestreden besluit vanwege een onjuist compensatiebedrag volgt, is
er geen grondslag om de einddatum van de periode waarover immateriële
schadevergoeding wordt berekend, door te laten lopen tot de datum van de beslissing
op bezwaar.

Mogelijk ten overvloede merkt de Commissie op dat sprake is van een wettelijke
maximering van de onderhavige vergoeding op € 3.533 op basis van artikel 2.3 lid 4
Wht. Het bedrag in de compensatieberekening kan ook om die reden niet worden
verhoogd. De Commissie acht dit bezwaar ongegrond.

Rente gemiste KOT en destijds uitgekeerde proceskostenvergoeding
Belanghebbende maakt bezwaar tegen de verrekening in de compensatieberekening van te weinig rentevergoeding wegens gemiste KOT enerzijds en ten onrechte toegekende proceskosten anderzijds. De Commissie overweegt dat de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) (vergelijk onder meer ECLI:NL:CRVB:2022:865) in een aantal uitspraken heeft geoordeeld dat een wijziging ten nadele van belanghebbende in een onderdeel van de berekening niet zonder meer tot strijdigheid met het verbod van reformatio in peius leidt. De Commissie constateert dat belanghebbende door de verrekening niet in een slechtere positie is geraakt of anderszins wordt tekortgedaan.

De proceskostenvergoeding is inderdaad ten onrechte toegekend. Belanghebbende heeft het bezwaar waarvoor de vergoeding werd toegekend destijds ingediend zonder gebruik te maken van professionele rechtsbijstand en had ter zake dus geen recht op een proceskostenvergoeding. In dit geval mag daarom het positief saldo van de
herberekening van de rente gemiste KOT (€166 te weinig) worden verrekend met de
teveel toegekende proceskostenvergoeding (€1.518 te veel). De Commissie is van oordeel dat het bezwaar op dit punt ongegrond is.

Niet beoordeelde jaren 2013 en 2015 – 2019
Gemachtigde heeft in deze bezwaarprocedure aangevoerd dat belanghebbende mogelijk aanspraak heeft op compensatie voor andere jaren en dat belanghebbende alsnog een herbeoordeling over de jaren 2013 en 2016 tot en met 2019 wenst. De Commissie kan over die jaren pas een advies uitbrengen als UHT na herbeoordeling van die jaren een voor bezwaar vatbaar besluit heeft genomen. Indien deze herbeoordeling niet leidt tot een voor belanghebbende bevredigend besluit, dan kan zij, indien zij dat wenst, tegen die beschikking een bezwaarschrift indienen, waarna de Commissie daarover een advies zal uitbrengen. Die jaren maken geen onderdeel uit van deze procedure. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.

Proceskostenvergoeding
Voor de kosten van de rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure komt naar het oordeel
van de Commissie belanghebbende geen vergoeding toe omdat het bezwaar tegen de
beschikking met kenmerk UHT-DC I ongegrond is.

Conclusie

Samenvattend adviseert de Commissie aan UHT om:

  • het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I ongegrond te verklaren,
  • het verzoek tot het toekennen van een proceskostenvergoeding af te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter