Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-06734

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primair besluit: Van 19 april 2022 met kenmerk UHT-DC-I A
Van 19 april 2022 met kenmerk UHT-DH5 A

Ontvangst bezwaarschrift: 20 april 2022

Hoorzitting: 29 november 2023

Overdracht advies aan UHT: 23 februari 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) en de Beschikking herbeoordeling KOT (met de kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A), beiden van 19 april 2022.

Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

• Belanghebbende heeft op 20 januari 2022 verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de jaren 2006 t/m 2009 en 2011.
• De Commissie van Wijzen (CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 11 april 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat de compensatieregeling en de hardheidscompensatie niet van toepassing zijn voor het berekeningsjaar 2006 en 2011. Voor de toeslagjaren 2007 tot en met
2009 is er sprake van vooringenomen handelen, maar heeft belanghebbende geen recht op compensatie omdat er geen bewijs is dat belanghebbende opvang heeft afgenomen van een gekwalificeerde kinderopvang.
• Bij beschikkingen van 19 april 2022 met als kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH5 A is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie.
• Gemachtigde heeft bij brief van 20 april 2022 tegen deze besluiten een bezwaarschrift ingediend.
• Op 30 januari 2023 heeft UHT daarop schriftelijk gereageerd.

• Op 29 november 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag van deze hoorzitting is gevoegd bij dit advies.

• Ter zitting heeft belanghebbende nadere stukken ingediend. Per e-mail van 1 december 2023 heeft UHT de Commissie bericht dat deze stukken niet leiden tot een gewijzigd standpunt.

    Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

    Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

    Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

    De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming af te wijzen.

    Daartoe is allereerst van belang dat er op grond van art. 2.1 lid 2 Wht geen recht op compensatie bestaat wanneer sprake is van een ernstige onregelmatigheid die aan de ouder toerekenbaar is. Daarvan is onder andere sprake wanneer er voor de desbetreffende jaren geen recht op KOT bestond, bijvoorbeeld omdat er geen geregistreerde kinderopvang in de zin van art. 1.5 WKO is afgenomen.

    UHT heeft in de bestreden beschikking aangegeven dat er bij de beoordeling van de KOT over de jaren 2006 en 2011 geen fouten zijn gemaakt. Voor de jaren 2007 t/m 2009 is wel sprake geweest van institutioneel vooringenomen handelen, maar heeft belanghebbende geen geregistreerde kinderopvang genoten, waardoor sprake is van evident geen recht. Belanghebbende heeft zich hierop op het standpunt gesteld dat er in 2007 t/m 2009 wel degelijk sprake was van geregistreerde kinderopvang, en dat het voor rekening van BD/T dient te komen dat zij dit niet meer kan bewijzen. Daarnaast dient de omstandigheid dat er in deze jaren vooringenomen is gehandeld op zichzelf al tot compensatie te leiden.

    De Commissie overweegt dat UHT blijkens haar schriftelijke reactie geen enkel aanknopingspunt heeft kunnen vinden dat er in de jaren 2007 t/m 2009 sprake is geweest van geregistreerde kinderopvang. Voorts valt uit een telefoonnotitie van een gesprek van een medewerker van de BD/T met kinderopvang (productie 14a van de schriftelijke reactie) op te maken dat belanghebbende daar in 2006 opvang heeft afgenomen en in 2007 niet meer. Bovendien heeft UHT over 2006 en 2011 wel gegevens kunnen vinden. Belanghebbende heeft daarentegen haar stelling dat er wel sprake was van geregistreerde opvang op geen enkele wijze nader onderbouwd. Gemachtigde heeft ter zitting nog gesteld dat het telefoonnummer op de hierboven genoemde telefoonnotitie, die zij ongelakt heeft verkregen naar aanleiding van een Woo-verzoek, niet van [kinderopvang A] zou zijn maar van een kinderopvang in [stad A]. Echter, ook wanneer er een ander telefoonnummer staat vermeld dan dat van de [kinderopvang A]-locatie in [stad B], dan meent de Commissie van de inhoud van de notitie uit te mogen gaan. Het is immers zeer wel mogelijk dat dit, zoals door UHT ter zitting werd opgemerkt, een hoofdkantoor betreft of bijvoorbeeld de locatie waar de centrale administratie is gevestigd. De omstandigheid dat de gecontracteerde opvang kennelijk wel op de hoogte was van de in 2006 door belanghebbende afgenomen opvang, lijkt hier ook op te wijzen. Voor zover gemachtigde meent dat niet van de notitie mag worden uitgegaan, had bovendien van haar mogen worden verwacht dat zij haar stelling op enige wijze nader zou hebben gemotiveerd. Nu dit is nagelaten, ziet de Commissie geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Uit de ter zitting overgelegde e-mailberichten kan tot slot niet worden afgeleid dat er destijds opvang is afgenomen. Bij [kinderopvang A] noch bij [kinderopvang B].

    Hoewel de Commissie ervan is doordrongen dat de wettelijke bewaartermijn van zeven jaar belanghebbende hier parten zal hebben gespeeld, kan zij bij deze stand van zaken, waarbij er tegenover de gegevens uit de KOI-viewer en de telefoonnotitie geen (begin van) onderbouwing voor geregistreerde opvang is gegeven, niet anders dan afgaan op de juistheid van de systemen van UHT. De Commissie acht het daarom niet aannemelijk dat belanghebbende in de jaren 2007 t/m 2009 recht heeft gehad op KOT.

    De stelling van belanghebbende dat zij recht heeft op compensatie omdat het vooringenomen handelen van BD/T vast is komen te staan, kan tot slot niet worden gevolgd. Zoals hierboven uiteengezet kan immers een ernstige onregelmatigheid die toerekenbaar is aan de ouder – waartoe te rekenen is het niet afgenomen hebben van geregistreerde kinderopvang – daaraan in de weg staan.

    Gezien het voorgaande meent de Commissie dat UHT terecht heeft beslist dat belanghebbende voor de jaren 2007 t/m 2009 niet voor compensatie of tegemoetkoming op grond van de Wht in aanmerking komt. Het bezwaar treft zodoende geen doel.

    Vergoeding proceskosten
    Voor de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure heeft belanghebbende, nu de bezwaren naar het oordeel van de Commissie ongegrond zijn, geen recht op vergoeding.

    Conclusie

    Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.

    [handtekening]

    Secretaris

    [handtekening]

    Fungerend voorzitter