Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10706

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 25 augustus 2022 (UHT-DC I)

Ontvangst bezwaarschrift: 27 oktober 2022

Hoorzitting: 30 mei 2024

Overdracht advies aan UHT: 28 november 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT het bezwaar tegen het besluit met kenmerk UHT-DC I gedeeltelijk gegrond te verklaren, het bestreden besluit op deze onderdelen te herroepen en een proceskostenvergoeding toe te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] (hierna: gemachtigde) namens [belanghebbende] (hierna:
belanghebbende) op 25 oktober 2022 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT op 25 augustus 2022 genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (kenmerk: UHT-DC I).

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is belanghebbende bij voornoemde beschikking medegedeeld dat zij wegens vooringenomen handelen over de toeslagjaren 2012 en 2014 recht heeft op een compensatiebedrag van € 21.731. Omdat belanghebbende op grond van de voorlopige compensatieberekening reeds een compensatiebedrag van € 30.000 had ontvangen, kreeg zij geen extra bedrag uitbetaald.

Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 12 mei 2020 telefonisch verzocht om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2011 en 2012 (en mogelijk andere toeslagjaren). In overleg met belanghebbende is dit verzoek naderhand uitgebreid tot de toeslagjaren 2011 tot en met 2014.
  • UHT heeft belanghebbende op basis van de Catshuisregeling op 25 mei 2022 een voorlopige compensatie van € 30.000 uitbetaald.
  • De voorlopige zienswijze van UHT is dat belanghebbende over de toeslagjaren 2012 en 2014 recht heeft op compensatie vanwege institutioneel vooringenomen handelen. Over de toeslagjaren 2011 en 2013 heeft belanghebbende geen recht heeft op compensatie.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van
    belanghebbende op 14 april 2022 aan UHT toegestuurd. CvW heeft – kort samengevat - geoordeeld dat belanghebbende over het toeslagjaar 2011 en 2013 niet vooringenomen is behandeld. Ook bestaat geen reden voor toepassing van de hardheidscompensatie over voorgenoemde jaren. Voor de toeslagjaren 2012 en 2014 is de compensatieregeling wel van toepassing.
  • Bij definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 25 augustus 2022 (met kenmerk UHT-DC I) heeft UHT aan belanghebbende medegedeeld dat de
    Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) bij de beoordeling van haar situatie over de
    toeslagjaren 2012 en 2014 fouten heeft gemaakt. Het definitieve compensatiebedrag bedraagt € 21.731. Omdat belanghebbende eerder al € 30.000 heeft ontvangen, kreeg zij geen extra bedrag uitbetaald.
  • Bij brief van 25 oktober 2022 is namens belanghebbende pro forma bezwaar gemaakt tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I. UHT heeft de ontvangst van het bezwaar bij brief van 9 november 2022 bevestigd.
  • Bij brief van 28 september 2023 is namens belanghebbende een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
  • Op 1 november 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
  • Op 30 mei 2024 heeft de Commissie het bezwaar van belanghebbende behandeld op een hoorzitting in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
  • Op 18 september 2024 en 10 oktober 2024 heeft UHT aanvullende stukken ingediend naar aanleiding van de hoorzitting. Deze stukken zijn door UHT op 17 september 2024 ook rechtstreeks aan belanghebbende verzonden.
  • Belanghebbende heeft – ondanks een uitnodiging daartoe – niet op de stukken gereageerd.
  • UHT heeft op 15 november 2024 een aanvullende compensatieberekening toegezonden.
  • De Commissie, bestaande uit [commissieleden], heeft het bezwaar behandeld en het navolgende advies uitgebracht.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Belanghebbende stelt dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid, er sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Belanghebbende voert in dit verband voorts aan dat UHT geen vooraankondiging heeft verzonden, hetgeen in strijd is met voornoemd zorgvuldigheidsbeginsel en artikel 6.7 van de Wht. Daarnaast stelt belanghebbende tot op heden geen persoonlijk dossier te hebben ontvangen, zodat zij niet in staat is de compensatieberekening te controleren.

Zorgvuldigheidsbeginsel
Het zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:2 Awb) bepaalt dat UHT een besluit zorgvuldig moet voorbereiden. Om dit te kunnen doen, moet UHT kennis verzamelen over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Dit heeft UHT gedaan bij het voorbereiden van de bestreden beschikking. UHT heeft toegelicht dat bij de voorbereiding van het besluit alle beschikkingen kinderopvangtoeslag, alle brieven die aan belanghebbende zijn verstuurd en van belanghebbende zijn ontvangen en alle interne meldingen die in de systemen bekend zijn over de relevante jaren betrokken. Ook is gebruikgemaakt van een tijdlijn, waarin een overzicht is opgenomen van de gebeurtenissen over de jaren die zijn beoordeeld. Ook het verhaal van belanghebbende is nadrukkelijk meegenomen in de integrale beoordeling. Deze gegevens zijn als producties bij de beschouwingen gevoegd. De Commissie meent, gelet hierop, dat het besluit niet onzorgvuldig tot stand is gekomen.

Motiveringsbeginsel
De Commissie is van oordeel dat UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beschikking weliswaar niet voldoende heeft toegelicht, maar dat door middel van het indienen van twee schriftelijke beschouwingen, een uitgebreide uitleg met behulp van overzichten van het Landelijk incassocentrum (hierna: LIC) en overige producties het bestreden besluit verder heeft onderbouwd. Deze schriftelijke beschouwing en bijbehorende stukken is op 6 februari 2024 aan belanghebbende verzonden. Na afloop van de hoorzitting heeft UHT het bezwaardossier bovendien
aangevuld met de relevante stukken over de toeslagjaren 2011 en 2013 en deze voorzien van een aanvullende beschouwing. De Commissie is van oordeel dat het bestreden besluit met het indienen van de beschouwingen, het onderliggende bezwaardossier en de gegeven toelichting tijdens de hoorzitting voldoende is onderbouwd, zodat eventuele motiveringsgebreken hiermee naar het oordeel van de Commissie zijn hersteld. De Commissie adviseert tot ongegrondverklaring van dit bezwaar.

De Commissie is voorts van oordeel dat het voor een goed begrip van het bestreden besluit niet noodzakelijk is te beschikken over het persoonlijke dossier. Belanghebbende heeft de beschouwingen van UHT en alle overige relevante stukken die betrekking hebben op het bestreden besluit, waaronder de betaal- en verrekenoverzichten van het LIC, (inmiddels) als producties in het bezwaardossier ontvangen. De Commissie adviseert daarom tot ongegrondverklaring van dit bezwaar.

Vooraankondiging
De Commissie stelt vast dat UHT – anders dan belanghebbende stelt - op 25 mei 2022 een vooraankondiging compensatie kinderopvangtoeslag (met kenmerk UHT-VC I) aan
belanghebbende heeft toegezonden, waarin een voorlopig compensatiebedrag van € 21.639 is aangekondigd. In deze vooraankondiging is bovendien melding gemaakt van een gesprek van belanghebbende met de persoonlijk zaakbehandelaar, waarin de compensatie (ook in relatie tot de Catshuisregeling) aan belanghebbende is toegelicht. Ook in de definitieve beschikking met kenmerk UHT-DC I is melding gemaakt van een gesprek van 18 augustus 2022 met de persoonlijk zaakbehandelaar, waarin het definitieve compensatiebedrag is besproken. Ook in die zin is het bestreden besluit naar het oordeel van de Commissie zorgvuldig tot stand gekomen. Zij adviseert tot ongegrondverklaring van dit onderdeel van het bezwaar.

Onduidelijkheid terugvorderingen
Voor belanghebbende is tot slot onduidelijk waarom de toeslagen zijn teruggevorderd. De Commissie stelt vast dat UHT in haar beschouwing per toeslagjaar heeft verduidelijkt wat de reden is geweest van de neerwaartse correcties. UHT heeft daarbij gekeken of deze correcties zijn te duiden als reguliere correcties, die hebben plaatsgevonden conform de geldende wet- en regelgeving, of dat deze het gevolg zijn geweest van institutioneel vooringenomen handelen door B/T. Deze duiding heeft UHT gedaan op basis van de beoordeling opgenomen in het Informatie-en beoordelingsformulier. Dit Informatie- en beoordelingsformulier maakt onderdeel uit van het bezwaardossier en ligt, tezamen met het eveneens in het bezwaardossier opgenomen oordeel van CvW, ten grondslag aan het bestreden besluit.

In haar aanvullende beschouwing heeft UHT het bezwaardossier aangevuld met relevante stukken over de toeslagjaren 2011 en 2013 en deze voorzien van een toelichting. De Commissie overweegt dat, gelet op een en ander, niet aannemelijk is geworden dat bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor de toeslagjaren 2011 en 2013 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de B/T dan wel hardheid van het stelsel. De terugvordering KOT over de toeslagjaren 2011 en 2013 was gelegen in een te hoog voorschot, dat op basis van reguliere wijzigingen opnieuw is berekend. Deze bijstellingen zijn conform de wet
uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Verder is ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Compensatieberekening
Belanghebbende is van mening dat de compensatieberekening, voor zover die voor haar op basis van de beschikbare stukken te controleren valt, niet correct is. Zij begrijpt niet hoe het bedrag van de immateriële schade tot stand gekomen is. UHT heeft naar aanleiding hiervan de compensatieberekening opnieuw uitgevoerd. Dit leidt ertoe dat het besluit op onderdelen wordt herroepen.

Rentevergoeding gemiste KOT
Ingevolge artikel 2.2, onder g, in samenhang gelezen met artikel 2.3, lid 7 van de Wht
wordt over het bedrag van de gemiste KOT als gevolg van de neerwaartse correctiebeschikking rente vergoed. De rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir.

UHT neemt het standpunt in dat de rentevergoeding over de gemiste KOT over de toeslagjaren 2012 en 2014 onjuist is vastgesteld, in verband met het hanteren van een verkeerde start- en einddatum. De Commissie heeft geen aanleiding de analyse van UHT op dit punt te betwijfelen en adviseert UHT de rentevergoeding over de gemiste KOT over de desbetreffende jaren conform haar standpunt aan te passen. De Commissie acht het bezwaar op dit onderdeel gegrond.

Vergoeding immateriële schade
Het is belanghebbende niet duidelijk hoe het bedrag van € 8.500 ter vergoeding van de immateriële schade is berekend. Belanghebbende verwijst naar een brief van november 2012, waaruit volgens belanghebbende de start van haar financiële problemen en daarmee de stress en spanning blijkt. De startdatum immateriële schade zou daarom eerder moeten worden vastgesteld. Ook blijkt niet of rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende. In ieder geval blijkt niet dat is rekening gehouden met de impact die de gebeurtenissen op het gezin hebben gehad.

De Commissie overweegt dat op grond van artikel 2.3, lid 4, Wht de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade € 500 per half jaar bedraagt. Het bedrag moet worden berekend vanaf de datum van een eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van (onder meer) institutionele vooringenomenheid. De periode waarover de schade wordt berekend eindigt op de datum van de dagtekening van de eerste compensatiebeschikking.

UHT heeft de hoogte van de vergoeding voor immateriële schade naar aanleiding van het bezwaar van belanghebbende in de schriftelijke reactie en aanvullende beschouwing opnieuw berekend. De Commissie constateert dat UHT het, op zichzelf juiste, standpunt heeft ingenomen dat de vergoeding voor immateriële schade is berekend op basis van de onjuiste einddatum. UHT houdt in haar beschouwingen wel vast aan de startdatum van 17 april 2014, omdat uit de herberekening volgens UHT blijkt dat de vergoeding voor immateriële schade anders feitelijk lager uitvalt. De
Commissie kan zich vinden in de keuze van UHT de vergoeding voor immateriële schade niet ten nadele van belanghebbende aan te passen. Omdat het aantal halve jaren waarover de vergoeding wordt berekend als gevolg van de onjuiste einddatum niet wijzigt, leidt dit er in beginsel niet toe dat een hogere vergoeding voor immateriële schade moet worden toegekend.

Ter zitting heeft belanghebbende nog aangevoerd dat de startdatum voor de vergoeding van immateriële schade op 27 november 2012 had moeten liggen, omdat dit de start was van de financiële problemen van belanghebbende. De Commissie ziet in de stukken dat het door belanghebbende op 27 november 2012 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de reguliere bijstelling van KOT. Volgens de Commissie houdt deze daarom geen verband met vooringenomen handelen door B/T. De Commissie ziet daarom geen aanleiding voor aanpassing van de startdatum.

UHT heeft na afloop van de hoorzitting te kennen gegeven dat de berekening van de vergoeding voor immateriële schade in het voordeel van belanghebbende zal worden aangepast, omdat de rentevergoeding over de gemiste KOT foutief berekend is. De einddatum voor de berekening van de vergoeding voor immateriële schade zal als gevolg hiervan worden bepaald op de dagtekening van de beslissing op bezwaar. Hierdoor zal de vergoeding voor immateriële schade hoger uitvallen. De Commissie adviseert UHT de vergoeding voor immateriële schade in de door haar
voorgestelde zin opnieuw te berekenen.

Aanvullende vergoeding van 1%
Het advies van de Commissie om de compensatieberekening voor wat betreft de rentevergoeding gemiste KOT (en als gevolg daarvan de vergoeding voor immateriële schade) aan te passen, leidt ertoe dat de aanvullende vergoeding van 1% over een hoger subtotaal moet worden berekend in de beslissing op bezwaar, dan het geval is in de definitieve compensatiebeschikking.

Overige schade
Belanghebbende stelt dat bij de berekening van de vergoeding voor immateriële schade geen rekening is gehouden met haar persoonlijke omstandigheden en de impact die de gebeurtenissen op het gezin hebben gehad. De Commissie overweegt daarover dat de wetgever de keuze heeft gemaakt om in het kader van de integrale beoordeling te werken met een systeem van forfaitaire toekenning. Deze bezwaarschriftprocedure heeft daarom alleen betrekking op de toekenning van
de standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. De Commissie constateert dat UHT aan de hand van dit kader de (forfaitaire) berekening van de vergoeding voor immateriële schade opnieuw heeft uitgevoerd.

Buiten de forfaitaire compensatie voorziet de Wht ook in de mogelijkheid van vergoeding van werkelijke schade via de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS). Wanneer aannemelijk is dat de werkelijke schade als gevolg van het handelen door B/T hoger is dan de (deels) forfaitaire compensatie uit hoofde van artikel 2.3 Wht, dan kan belanghebbende op grond van artikel 2.1 lid 3 Wht in aanmerking komen voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Belanghebbende dient zich daartoe bij CWS te melden. Het bezwaar slaagt op dit onderdeel daarom niet.

Proceskostenvergoeding
Gemachtigde heeft ten slotte een verzoek gedaan tot vergoeding van de kosten voor
rechtsbijstand. Omdat het bezwaar gegrond is en leidt tot herroeping van het bestreden besluit, komt belanghebbende op grond van artikel 7:15 lid 2 Awb in aanmerking voor toekenning van een proceskostenvergoeding.

Conclusie

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT samengevat:

  • Het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren voor wat betreft de rentevergoeding over de gemiste KOT;
  • het bestreden besluit op dit punt te herroepen, de compensatie opnieuw te
    berekenen en ook alle, ingevolge de Wht daarmee samenhangende vergoedingen
    (waaronder de vergoeding voor immateriële schade) opnieuw te berekenen met
    inachtneming van dit advies;
  • de overige bezwaargronden ongegrond te verklaren;
  • het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding toe te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter