Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10845

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 25 augustus 2022 (UHT-DC-I A) en 25 augustus 2022 (UHT-DH5 A)

Ontvangst bezwaarschrift: 29 september 2022 (UHT-DC-I A) en 29 september 2022 (UHT-DH5 A)

Hoorzitting: 6 maart 2024

Overdracht advies aan UHT: 19 maart 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaar is gericht tegen de op 25 augustus 2022 door UHT genomen beschikkingen (met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A), waarbij aan belanghebbende over de toeslagjaren 2007 en 2011 geen compensatie is toegekend.

Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft UHT op 13 januari 2021 verzocht om een herbeoordeling van haar aanspraken op kinderopvangtoeslag. UHT heeft in het kader van de herbeoordeling gekeken naar de toeslagjaren 2005 tot en met 2008 en de toeslagjaren 2010 tot en met 2014 en een zienswijze ingediend bij de Commissie van Wijzen (hierna: CvW).
  • De CvW heeft het verzoek van belanghebbende op 29 juni 2022 beoordeeld en geconcludeerd dat de compensatieregeling voor de toeslagjaren 2005, 2006,
    2008, 2010, 2012, 2013 en 2014 van toepassing is, maar niet voor de
    toeslagjaren 2007 en 2011.
  • UHT heeft belanghebbende bij definitieve compensatiebeschikking van 25 augustus 2022 met kenmerk UHT-DC I een definitief compensatiebedrag toegekend van € 51.540,- over de toeslagjaren 2005, 2006, 2008, 2010, 2012, 2013 en 2014.
  • UHT heeft bij beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A van dezelfde datum compensatie voor de toeslagjaren 2007 en 2011 afgewezen.
  • Gemachtigde heeft bij twee brieven van 29 september 2022, op 30 september door UHT ontvangen, bezwaarschriften ingediend tegen deze afwijzende beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A.
  • UHT heeft op 7 september 2023 schriftelijk gereageerd.
  • Het bezwaar van belanghebbende is op 6 maart 2023 op hoorzitting bij de Commissie behandeld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Schending inzagerecht en/of equality of arms
Belanghebbende heeft aangevoerd dat UHT heeft verzuimd stukken te overleggen, die voor de beoordeling van het bezwaar relevant zijn. Het inzagerecht en de equality of arms zouden hiermee geschonden zijn. De Commissie overweegt met betrekking tot deze procedurele bezwaren als volgt.

Ingevolge artikel 7:4 lid 2 Awb jo. artikel 5.2 lid 3 tot en met 4 Wht (voorheen artikel 49e lid 3 t/m 4 Awir) heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken (hierna: het inzagerecht).

Bij de schriftelijke reactie heeft UHT een uitgebreid dossier overgelegd, waarin de door belanghebbende verlangde LIC-overzichten zijn opgenomen. Het komt de Commissie voor dat belanghebbende hiermee kan beschikken over de op de zaak betrekking hebbende stukken. Het is niet aannemelijk dat belanghebbende in haar rechtspositie is geschaad door het niet overleggen van stukken.

De Commissie is gezien het voorgaande de opvatting toegedaan dat het inzagerecht en de equality of arms in deze bezwaarprocedure niet zijn geschonden.

Afwijzing compensatie over de toeslagjaren 2007 en 2011
Ingevolge artikel 2.1 en verder Wht komt een belanghebbende in aanmerking voor forfaitaire compensatie over een toeslagjaar, indien er vóór 23 oktober 2019 een neerwaartse correctie heeft plaatsgevonden over het desbetreffende toeslagjaar waarbij sprake is geweest van individueel of institutioneel vooringenomen handelen ofwel hardheid bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag.

UHT heeft bij bestreden beschikkingen bepaald dat belanghebbende over de toeslagjaren 2007 en 2011 niet in aanmerking komt voor compensatie. Volgens UHT is de Belastingdienst/Toeslagen in 2007 bij het opleggen van de definitieve beschikking kinderopvangtoeslag (waarbij neerwaarts is gecorrigeerd van € 4.704,- naar € 3.047,-) uitgegaan van de jaaropgave van de gemaakte opvangkosten. Over het toeslagjaar 2011 heeft belanghebbende per 4 januari 2011 zelf de kinderopvangtoeslag per 1 januari 2011 stopgezet, maar deze later in het toeslagjaar opnieuw aangevraagd en ontvangen.

De lezing van UHT komt de Commissie, gelet op het dossier en de aangevoerde bezwaargronden, voldoende aannemelijk voor. Naar haar opvatting is dan ook in de toeslagjaren 2007 en 2011 sprake geweest van reguliere correcties. Zij volgt UHT in haar beoordeling dat over deze toeslagjaren geen sprake is geweest van vooringenomen handelen jegens belanghebbende.

Belanghebbende stelt dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de verrekeningen na de terugvordering in 2007 ten onrechte niet heeft getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. Omdat de Belastingdienst/Toeslagen toentertijd bij deze verrekeningen geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet, moet tot hardheid worden geconcludeerd.

De Commissie leidt uit het LIC-overzicht 2007 af dat de Kinderopvangtoeslag is verrekend met diverse toeslagen en met een teruggave inkomstenbelasting. De Belastingdienst/Toeslagen was op grond van artikel 30 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen bevoegd om alle inkomensafhankelijke regelingen met elkaar te verrekenen, ongeacht het berekeningsjaar. De Commissie is van opvatting dat het gebruik van de bevoegdheid tot verrekenen op zichzelf niet leidt tot strijd met het evenredigheidsbeginsel.

De Commissie volgt belanghebbende daarom niet in haar stelling dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de verrekeningen ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet en dat op grond daarvan tot hardheid moet worden geconcludeerd. Bij verrekening van of beslag op toeslagen was tot 1 januari 2021 in het geheel geen beslagvrije voet van toepassing. Dat is pas nadien geregeld in de artikelen 4:93, lid 4, van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 475c onderdeel j Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Bij de wettelijke regeling vanaf 1 januari 2021 worden de toeslagen wél meegenomen in de beslagvrije voet (artikel 475c onderdeel j Rv), met uitzondering van de kinderopvangtoeslag.

Kort samengevat: tot vandaag de dag geldt er geen beslagvrije voet bij het verrekenen van kinderopvangtoeslag. Die regel geldt slechts bij uitzondering bij verrekening met een teruggave inkomstenbelasting. Bij een dergelijke verrekening moet de Belastingdienst/Toeslagen wel rekening houden met de beslagvrije voet. Uit het LIC-overzicht 2007 blijkt dat de Belastingdienst ook heeft verrekend met een teruggave inkomstenbelasting. Uit het dossier is echter niet af te leiden of de Belastingdienst/Toeslagen toentertijd al dan niet bij deze verrekening rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet. De enkele omstandigheid dat bij de terugvordering over het toeslagjaar 2007 is verrekend met een teruggave inkomstenbelasting van € 223,- en de beslagvrije voet daarbij (mogelijk) niet in acht is genomen, vindt de Commissie echter onvoldoende om te concluderen dat mogelijkerwijs sprake is geweest van hardheid bij de uitvoering.

Ingevolge artikel 2.6 Wht komt een belanghebbende voor een zogenaamde O/GS-tegemoetkoming in aanmerking als aan de belanghebbende door de Belastingdienst/Toeslagen vanwege een onterechte kwalificatie ‘opzet’ of ‘grove schuld’ (O/GS) geen persoonlijke betalingsregeling is toegekend of een buitengerechtelijke schuldregeling is geweigerd. De Commissie is niet tot de conclusie kunnen komen dat belanghebbende heeft gevraagd om een betalingsregeling en/of dat de Belastingdienst/Toeslagen een betalingsregeling heeft geweigerd vanwege de kwalificatie O/GS. Ook daar ziet de Commissie dus geen ingang om tot compensatie te adviseren.

Schending motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel
De Commissie ziet geen aanleiding, mede gelet op de gronden van het bezwaar, om te veronderstellen dat UHT bij de totstandkoming van de bestreden beschikking onzorgvuldig heeft gehandeld, of dat de bestreden beschikkingen ondeugdelijk zijn gemotiveerd.

Proceskostenvergoeding
Het bezwaar is naar opvatting van de Commissie ongegrond. Er is geen aanleiding voor herroeping van het bij bezwaar bestreden besluit. De Commissie ziet, gelet op het bepaalde in artikel 7:15 lid 2 Awb, geen aanleiding om UHT te adviseren een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter