Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10836

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 29 september 2022 (UHT-DC I A en UHT-DH5 A)

Hoorzitting: 21 januari 2025

Overdracht advies aan UHT: 7 februari 2025

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar ongegrond te verklaren en het verzoek om een
proceskostenvergoeding af te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de volgende door UHT op 29 september 2022 genomen beschikkingen:

  1. De beschikking met kenmerk UHT-DC I A, waarin UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2012 tot en met 2015. De reden is dat bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) voor deze jaren geen fouten zijn gemaakt door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T).
  2. De beschikking met kenmerk UHT-DH5 A, waarin UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2012 tot en met 2015. De reden is dat niet is gebleken dat B/T te streng is geweest bij het uitvoeren van de regels van de KOT.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Op 6 januari 2021 heeft belanghebbende verzocht om herbeoordeling van KOT voor
    de toeslagjaren 2012 tot en met 2015.
  • Op 3 juni 2022 heeft de Commissie van Wijzen als advies uitgebracht dat de
    compensatieregeling en de hardheidscompensatie niet van toepassing zijn op de
    toeslagjaren 2012 tot en met 2015.
  • Op 29 september 2022 heeft UHT de hierboven genoemde beschikkingen genomen.
  • Op 7 november 2022 heeft gemachtigde hiertegen een pro forma bezwaarschrift
    ingediend en op 16 november 2023 de gronden van bezwaar aangevuld.
  • Op 31 mei 2024 heeft UHT een schriftelijke beschouwing ingediend.
  • Op 21 januari 2025 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich voor de vraag gesteld of compensatie voor de toeslagjaren 2012 tot en met 2015 terecht is afgewezen en zal ingaan op de gronden van bezwaar.
Gemachtigde stelt dat het bezwaardossier niet compleet is en acht de bestreden
besluiten in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur. Voorts stelt gemachtigde dat de Commissie van Wijzen heeft geadviseerd dat B/T voor de toeslagjaren 2012 en 2013 vooringenomen heeft gehandeld jegens belanghebbende.

UHT heeft onder andere tijdens de hoorzitting aangegeven dat er voor de jaren 2012 en 2013 inderdaad sprake is geweest van vooringenomen handelingen door B/T omdat belanghebbende niet om informatie is gevraagd. Omdat de KOT echter wel is vastgesteld aan de hand van de juiste (kinderopvang)gegevens, heeft dit niet geleid tot onterechte verlagingen van de KOT. Daarom komt belanghebbende niet in aanmerking voor compensatie. De terugvorderingen in de andere jaren komen voort uit reguliere
wijzigingen. Voorts stelt UHT dat één enkele administratieve fout niet automatisch wordt gekwalificeerd als een vooringenomen handeling.

De Commissie overweegt dat uit het bezwaardossier volgt dat in toeslagjaar 2012 een
neerwaartse correctie heeft plaatsgevonden omdat er minder opvanguren zijn afgenomen dan in eerste instantie was aangegeven. Er is € 3.586 aan KOT teruggevorderd. Volgens de conclusie van UHT in het Informatie- en beoordelingsformulier heeft er voor toeslagjaar 2012 geen onterechte verlaging van KOT plaatsgevonden en bestaat daarom geen recht op compensatie. Voor toeslagjaar 2013 is een bedrag van € 1.825 terecht teruggevorderd op basis van het daadwerkelijk aantal gewerkte uren van de minst werkende partner. Ook voor dit jaar bestaat daarom geen recht op compensatie. Voor toeslagjaar 2014 hebben verschillende op- en neerwaartse correcties plaatsgevonden naar aanleiding van reguliere wijzigingen. Tevens heeft dat jaar een administratieve fout plaatsgevonden, die niet is aangemerkt als vooringenomen handelen. Omdat uit de gegevens van de kinderopvanginstelling bleek dat de opvang per 16 september 2014 was gestopt, is een bedrag van € 2.537 teruggevorderd voor toeslagjaar 2014. Voor toeslagjaar 2015 was de KOT automatisch gecontinueerd. Op 9 januari 2015 heeft belanghebbende de KOT zelf stopgezet, omdat er geen opvang meer werd afgenomen. B/T heeft de KOT daarom op 21 februari 2015 op nihil gesteld en het reeds uitgekeerde bedrag van € 792 teruggevorderd.

De Commissie overweegt dat, gelet op deze feiten en omstandigheden, niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT in de genoemde toeslagjaren sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door B/T dan wel hardheid van het stelsel die voor compensatie in aanmerking komt. De terugvorderingen waren allen het gevolg van een te hoog voorschot, die op basis van het daadwerkelijk afgenomen opvanguren dan wel gewerkte uren van de minst werkende ouder neerwaarts zijn bijgesteld. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Verder is er ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt. Tot slot merkt de Commissie op dat, in tegenstelling tot hetgeen
gemachtigde heeft gesteld, de Commissie van Wijzen heeft geadviseerd dat UHT zich
terecht op het standpunt heeft gesteld dat de compensatieregeling en de
hardheidscompensatie niet van toepassing zijn voor de toeslagjaren 2012 tot en met 2015.

De Commissie adviseert daarom dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te
verklaren. De Commissie is verder van oordeel dat met het indienen van het schriftelijke verweer, de overzichten van het Landelijk Incasso Bureau en de overige producties de bestreden besluiten voldoende zijn onderbouwd en zorgvuldig tot stand gekomen. De Commissie adviseert UHT het bezwaar ook op deze onderdelen ongegrond te verklaren.

Proceskostenvergoeding
Nu de Commissie niet adviseert de primaire besluiten te herroepen, bestaat geen
aanleiding een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.

    Conclusie

    Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren, de
    bestreden besluiten in stand te houden en een proceskostenvergoeding af te wijzen.

    [handtekening]

    Secretaris

    [handtekening]

    Fungerend voorzitter