Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10803

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 4 augustus 2022, met kenmerken UHT-DC I,
UHT-DC-I A en UHT-DH5 A

Ontvangst bezwaarschrift: 5 september 2022

Hoorzitting: 29 februari 2024 om 10:00 uur

Overdracht advies aan UHT: 7 februari 2025

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DH 5 A ongegrond te verklaren en het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I deels gegrond te verklaren en opnieuw te beslissen overeenkomstig dit advies en belanghebbende een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

De door gemachtigde namens belanghebbende op 5 september 2022 ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT beschikkingen van 4 augustus 2022 met kenmerken UHT-DC I, UHT-DC-I A en UHT-DH5 A.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende bij beschikking met kenmerk UHT-DC I voor de toeslagjaren 2007, 2008 en 2009 en over de periode januari tot en met oktober 2011 een definitief compensatiebedrag van € 70.440 toegekend. Bij beschikkingen met kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH5 A is aan belanghebbende medegedeeld dat zij over de toeslagjaren 2006 en 2010 en de maanden november en december 2011 geen recht heeft op compensatie noch een tegemoetkoming wegens opzet of grove schuld.

Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich op 17 februari 2020 bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • Bij brief van 30 april 2021 heeft UHT aan belanghebbende medegedeeld dat zij op basis van de uitgevoerde lichte toets nog geen reden ziet om haar (in het kader van de Catshuisregeling) € 30.000 te betalen en dat de herbeoordeling nog niet klaar is.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 14 maart 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat voor de toeslagjaren 2006 en 2010 en voor de maanden november en december 2011, geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid.
  • Bij brief van 14 april 2022 (met kenmerk UHT-VC I) is aan belanghebbende over de toeslagjaren 2007, 2008, 2009 en januari tot ben met oktober 2011 een voorlopige compensatie van € 69.473 toegekend.
  • Bij beschikking van 4 augustus 2022 (met kenmerk UHT-DC I) is aan belanghebbende over de toeslagjaren 2007, 2008 en 2009 en over de periode januari tot en met oktober 2011 een definitieve compensatie van € 70.440 toegekend. Omdat belanghebbende al een bedrag van € 69.473 had ontvangen, is de compensatie aangevuld met € 967.
  • Bij beschikking van 4 augustus 2022 (met kenmerk UHT-DC-I A) is aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op een compensatiebedrag wegens vooringenomenheid voor de toeslagjaren 2006 en 2010 en voor de periode november tot en met december 2011.
  • Bij beschikking van 4 augustus 2022 (met kenmerk UHT-DH5 A) is aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op een tegemoetkoming wegens hardheid voor de toeslagjaren 2006 en 2010 en voor de periode november tot en met december 2011.
  • Gemachtigde heeft bij brieven van 5 september 2022 bezwaar gemaakt tegen de drie beschikkingen van 4 augustus 2022. Op 12 september 2022 heeft UHT een ontvangstbevestiging gestuurd.
  • Op 6 februari 2023 heeft gemachtigde UHT in gebreke gesteld wegens het niet
    tijdig beslissen op bezwaar.
  • Op 28 maart 2023 heeft gemachtigde beroep ingesteld bij de rechtbank
    Rotterdam wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar.
  • Bij brief van 31 maart 2023 heeft gemachtigde het bezwaarschrift van 5
    september 2022 aangevuld.
  • Op 2 augustus 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaargronden van
    belanghebbende.
  • Gemachtigde heeft per e-mail van 23 februari 2024 aanvullende vragen gesteld
    aan UHT.
  • Op 29 februari 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
  • Op 15 maart 2024 heeft UHT aanvullende informatie aangeleverd. • Op 16 april 2024 heeft UHT een aanvullende productie ingediend.
  • Bij e-mailbericht van 23 april 2024 heeft gemachtigde verklaard verder geen op- of aanmerkingen te hebben.
  • De Commissie heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld en een advies aan UHT opgesteld dat op 2 september 2024 is uitgebracht.
  • Op 5 februari 2025 heeft de Commissie vastgesteld dat haar advies van 2 september 2024 een kennelijke onjuistheid bevat.
  • Op pagina 3 en 5 van het advies van 2 september 2024 zijn een aantal onjuistheden vermeld. Ten onrechte is vermeld dat bij de berekening van de rentevergoeding gemiste KOT voor de toeslagjaren 2005, 2007, 2008 tot en met 2012 een onjuiste startdatum is gehanteerd. Dit dient echter te zijn voor de toeslagjaren 2007, 2008, 2009 en de periode januari tot en met oktober 2011. Het voorgaande heeft de Commissie aanleiding gegeven het advies te wijzigen als volgt.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geding is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Bezwaar tegen beschikking UHT-DC-I A
Tijdens de hoorzitting heeft belanghebbende haar bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A ingetrokken. Het bezwaar zal dan ook niet verder behandeld worden.

Hoogte toegekende forfaitaire compensatie over de toeslagjaren 2007, 2008 en 2009 en de periode januari tot en met oktober 2011
Belanghebbende voert aan dat het bezwaardossier incompleet is en dat het voor haar niet inzichtelijk is hoe de compensatie is vastgesteld. Ingevolge artikel 2.1 lid 1 onderdeel a Wht kent de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) op aanvraag een forfaitaire compensatie toe aan een aanvrager van KOT, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem of haar vóór 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de KOT sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van B/T.

Tussen partijen is niet in geschil dat B/T met betrekking tot de toeslagjaren 2007, 2008 en 2009 en de periode januari tot en met oktober 2011 institutioneel vooringenomen heeft gehandeld ten aanzien van belanghebbende. In geschil is de hoogte van de door UHT over die toeslagjaren toegekende forfaitaire compensatie.

Ingevolge artikel 2.2 Wht bestaat de toe te kennen forfaitaire compensatie bij institutionele vooringenomenheid (of hardheid) uit verschillende componenten. Artikel 2.3 Wht geeft vervolgens regels voor het vaststellen van de hoogte van deze componenten. UHT heeft de hoogte van de verschillende componenten in de schriftelijke reactie van 2 augustus 2023 per onderdeel toegelicht. UHT heeft in de schriftelijke reactie aangevoerd dat een onjuist bedrag als uitgangspunt is genomen bij component f voor het toeslagjaar 2007 en dat dit aangepast zal worden naar € 3.940.

Voorts heeft UHT gesteld dat ook bij component m voor het toeslagjaar 2008 een onjuist bedrag als uitgangspunt is genomen, nu uit het systeem van de B/T is gebleken dat met betrekking tot dat jaar een bezwaarprocedure is gevoerd maar hier geen procespunten voor zijn toegekend. Met betrekking tot de compensatie onder component o, de rentevergoeding gemiste KOT, volgt de Commissie UHT in haar constatering dat bij de berekening van die rentevergoeding voor de toeslagjaren 2007, 2008, 2009 en de periode januari tot en met oktober 2011 een onjuiste startdatum is gehanteerd. Als aanvangsdatum voor de berekening van de rentevergoeding moet niet de datum van de eerste neerwaartse beschikking gelden maar 1 juli van het jaar na het desbetreffende toeslagjaar. Het bezwaar is op dit punt gegrond en derhalve adviseert de Commissie UHT om de rente gemiste KOT voor de toeslagjaren 2007, 2008 en 2009 en de periode januari tot en met oktober 2011 te berekenen over de juiste periode en ook de compensatie onder p aan te passen (1 procent).

Het bezwaar is gezien het voorgaande deels gegrond. De Commissie adviseert UHT, zoals ook door UHT wordt aangeboden in de schriftelijke reactie, om de vergoeding van immateriële schade te berekenen tot aan de datum van de beslissing op bezwaar.

Opvanggegevens
Belanghebbende heeft aangevoerd dat onduidelijkheid bestaat of bij de berekening van de KOT is uitgegaan van een juist toetsingsinkomen en juiste opvanguren. De Commissie is van mening dat belanghebbende destijds de mogelijkheid heeft gehad om tegen deze beschikkingen bezwaar te maken. Daarvan heeft belanghebbende geen gebruik gemaakt, zodat deze beschikkingen onherroepelijk zijn geworden. De Commissie adviseert UHT om het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.

Hardheid
Belanghebbende heeft voor toeslagjaar 2010 met een beroep op de hardheidsregeling verzocht om compensatie. Er is volgens haar geen reële betalingsregeling afgesproken waarbij rekening werd gehouden met haar situatie. Daardoor is zij in grote financiële problemen gekomen en heeft zij permanent stress gehad. Te dien aanzien overweegt de Commissie als volgt.

Indien geen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen kan compensatie worden toegekend op grond van de hardheidsregeling uit de Wht. Een ouder komt volgens artikel 2.1 lid 1 sub b in aanmerking voor de hardheidsregeling als de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de KOT heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die vóór 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem. De Commissie betreurt ten zeerste dat belanghebbende als gevolg van de verplichting tot terugbetaling van (te) hoge bedragen in een lastige financiële situatie terecht is gekomen. Naar het oordeel van de Commissie is het enkele feit dat belanghebbende hoge bedragen heeft moeten terugbetalen of dat er geen reële betalingsregeling was afgesproken echter geen bijzondere omstandigheid die ertoe leidt dat op grond waarvan de hardheidsregeling voor het toeslagjaar 2010 moet worden toegepast.

De Commissie volgt UHT dan ook in haar standpunt dat er geen feiten of omstandigheden zijn die maken dat sprake is geweest van hardheid van het systeem of een onterechte O/GS-kwalificatie. De Commissie adviseert om het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie deels gegrond is en het advies van
de Commissie ertoe strekt om de beschikking met kenmerk UHT-DC I gedeeltelijk te
herroepen, adviseert de Commissie UHT tevens de kosten van rechtsbijstand in deze
procedure te vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft
belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten
(bezwaarschrift en hoorzitting). Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding toe te kennen (wegingsfactor 2).

Conclusie

Gelet het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om:

  • de bezwaren gericht tegen de beschikkingen met kenmerk UHT-DC-I A en UHTDH
    5 A ongegrond te verklaren;
  • het bezwaar gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I deels gegrond
    te verklaren in de zin dat:
    • het bedrag onder component f voor het toeslagjaar 2007 aan te passen en
      te stellen op € 3.940;
    • het bedrag onder component m voor het toeslagjaar 2008 aan te passen
      en een extra procespunt toe te kennen;
    • het bedrag onder component o voor de toeslagjaren 2007, 2008, 2009 en
      de periode januari tot en met oktober 2011 aan te passen en te berekenen
      over de juiste periode;
    • en aldus de compensatieberekening inclusief de gerelateerde componenten
      opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies en daarbij de
      einddatum van de desbetreffende vergoedingen vast te stellen op de
      datum van de beslissing op bezwaar;
    • een proceskostenvergoeding voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te
      kennen van 2 procespunten tegen het hoogste tarief, met een
      wegingsfactor 2.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter