BAC 2022-10801
Publicatiedatum 14-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 4 oktober 2022 met kenmerk UHT-DH5 A en UHT-DC-I A
Ontvangst bezwaarschrift: 17 oktober 2022
Hoorzitting: 27 maart 2024
Overdracht advies aan UHT: 25 april 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert om de beschikking van 4 oktober 2022 met kenmerk UHT-DC-I A te herroepen. De Commissie adviseert om de beschikking van 4 oktober 2022 met kenmerk UHT-DH5 A in stand te laten.
Onderwerp van advies
Het door de gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen van 4 oktober 2022 (UHT-DH5 A en UHT-DC-I A). Voor berekeningsjaar 2016 is het verzoek om tegemoetkoming afgewezen (beschikking met kenmerk UHT-DH5 A). Volgens UHT is niet gebleken dat de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over dit jaar te laag is vastgesteld. Evenmin is gebleken dat Belastingdienst Toeslagen (hierna: B/T) te streng was bij het uitvoeren van de regels van de KOT. Voor berekeningsjaren 2016 tot en met 2019 is het verzoek om compensatie afgewezen (beschikking met kenmerk UHT-DC-I A). Volgens UHT is niet gebleken dat B/T fouten heeft gemaakt bij de beoordeling van KOT over de jaren 2016 tot en met 2019.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 18 januari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de jaren 2016 tot en met 2019.
- De Commissie van Wijzen heeft op 1 augustus 2022 geoordeeld dat jegens belanghebbende over de jaren 2016 tot en met 2019 geen sprake is van vooringenomen handelen en dat er ook geen reden is tot een hardheidscompensatie.
- Bij beschikkingen van 4 oktober 2022 met kenmerken UHT-DH5 A en UHT-DC-I A (hierna: bestreden beschikkingen) heeft UHT het verzoek om compensatie afgewezen.
- Bij brief ontvangen op 17 oktober 2022 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de bestreden beschikkingen.
- UHT heeft op 28 september 2023 een schriftelijke reactie ingediend en een dossier overgelegd.
- Bij brief ontvangen op 22 februari 2024 heeft belanghebbende gereageerd op de schriftelijke reactie van UHT.
- UHT heeft op 26 februari 2024 een aanvullende schriftelijke reactie ingediend.
- Op 27 maart 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Bezwaargronden en reactie UHT
Belanghebbende stelt dat jegens haar voor het berekeningsjaar 2016 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen. De periode tussen de aanvraag van KOT en beslissing over KOT voor 2016 nam meer dan vijf maanden in beslag. Volgens belanghebbende heeft een medewerker van B/T telefonisch aangegeven dat belanghebbende aangemerkt werd als fraudeur. Belanghebbende voert aan dat zij op verzoek van B/T bewijsstukken betreffende de betaling van de eigen bijdrage heeft gemaild. Omdat betaling van KOT uitbleef, heeft de kinderopvanginstelling het kind van belanghebbende uitgeschreven per 30 december 2016. De beslissingen zijn niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.
In haar reactie heeft UHT zich op het standpunt gesteld dat de beslissing van B/T op de aanvraag KOT genomen is binnen de wettelijke termijn van -inclusief verlengingen- 28 weken. Het is vervelend dat het lang geduurd heeft tot de toekenning van KOT over 2016, maar er zijn geen aanknopingspunten voor vooringenomen handelen door B/T.
De wijzigingen KOT die plaatsgevonden hebben, houden verband met wijzigingen in opvanguren en het toetsingsinkomen van belanghebbende en haar partner. Uit de gegevens van B/T blijkt niet dat belanghebbende voorkomt op de FSV-lijst. Met betrekking tot de jaren 2016 tot en met 2019 is geen sprake geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid van het stelsel.
Wettelijk kader
De Commissie overweegt als volgt. In artikel 2.1 lid 1 Wht wordt bepaald aan welke aanvragers van KOT compensatie wordt toegekend (hierna ook: gedupeerde aanvragers). Toekenning vindt plaats aan aanvragers die gedupeerd zijn door institutionele vooringenomenheid (onderdeel a) of door de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem (onderdeel b) (hierna ook: ‘hardheid van het stelsel’ of ‘hardheid’).
Uit de Memorie van toelichting bij deze bepaling blijkt dat van institutionele vooringenomenheid in een onderzoek op twee niveaus sprake kan zijn geweest. Ten eerste kan dit hebben plaatsgevonden op groepsniveau.
Ten tweede kan dit hebben plaatsgevonden op het niveau van een individuele ouder. Het gaat om institutionele vooringenomenheid zoals beschreven in het interim-advies ‘Omzien in verwondering’ en het eindadvies ‘Omzien in verwondering 2’ van de Adviescommissie uitvoering toeslagen.
Wat betreft de institutionele vooringenomenheid van B/T gaat het, zoals in ‘Omzien in verwondering 2’ is aangegeven, niet alleen om collectieve stopzetting van de kinderopvangtoeslag zonder voorafgaande individuele beoordeling, maar vooral ook om het opvragen bij belanghebbenden van grote hoeveelheden bewijsstukken over een of meerdere jaren. Dit wordt gevolgd door een zerotoleranceonderzoek naar fouten, tekortkomingen en ontbrekende bewijsstukken met soms een tweede controle, wanneer bij eerste lezing geen grond voor afwijzing van de aanspraak KOT was gevonden. Ook was sprake van het niet nader opvragen van informatie bij belanghebbenden bij een gebleken tekortkoming daarin en het afwijzen of reduceren van de aanspraak op kinderopvangtoeslag bij de minste of geringste onregelmatigheid in de stukken.
Vooringenomenheid (voorschotbeschikking KOT 2016 d.d. 10 februari 2017)
De Commissie overweegt dat uit de aan haar bekende feiten en omstandigheden aannemelijk is dat jegens belanghebbende sprake is geweest van vooringenomen handelen van B/T met betrekking tot de totstandkoming van de voorschotbeschikking KOT 2016 d.d. 10 februari 2017. De Commissie baseert zich daarbij op in dit geval zich specifiek voordoende omstandigheden. Die blijken uit de aanwezige gegevens over de beoordeling van de aanvraag van belanghebbende en het – ook tijdens de hoorzitting - ontbreken van verklaringen of aanknopingspunten voor het handelen en nalaten van B/T. Dit motiveert de Commissie als volgt.
Uit de beschikbare gegevens in de tijdlijn (productie 4, pagina 22 en volgende van het dossier) blijkt dat belanghebbende op 5 september 2016 KOT voor dat jaar heeft aangevraagd. In haar aanvraag heeft zij vermeld dat het aantal opvanguren per maand 230 bedraagt. Op 2 oktober 2016 vermeldt de tijdlijn “…thematisch toezicht 001…Hoog-ris KOT 2016…burger en tp hebben beide relatief lage inkomen en vragen de maximum aantal uren op, hierdoor de burger via een dvtvi uitvragen en wachtstap aanmaken van 28 dagen…opmerking:RS kot 16, burger heeft gereageerd op de eerder door ons gezonden brief, de stukken zijn voldoende bevonden….nav de stukken heb ik de uren van de opvang van 230 naar 79 opgevoerd,…” . B/T heeft op 25 oktober 2016 schriftelijk aan belanghebbende verzocht om aanvullende gegevens te verstrekken.
Op 31 oktober 2016 heeft belanghebbende aanvullende gegevens verstrekt, waaronder de overeenkomst met de kinderopvanginstelling, de uren en kosten van opvang, loonspecificaties, declaraties en herinneringen aan belanghebbende van een kinderopvang om een openstaand bedrag te betalen. Bij de aan B/T toegezonden informatie heeft belanghebbende vermeld geen bankafschriften te hebben ingezonden omdat ze facturen van de kinderopvang niet heeft kunnen betalen in afwachting van KOT. Daarbij geeft zij aan dat het een groot bedrag is dat zij zonder KOT niet kan betalen. Op 2 november 2016 en op 13 december 2016 wordt weer vermeld dat de door belanghebbende toegezonden stukken voldoende zijn bevonden. Ook wordt nog eens vermeld dat het aantal opvanguren gewijzigd wordt van 230 naar 79. Op 19 december 2016 vermeldt de tijdlijn dat B/T aan belanghebbende heeft geschreven dat de toeslag beoordeeld is en dat zij binnen 8 weken een voorschotbeschikking kan verwachten. Volgens de tijdlijn heeft op 21 december 2016 telefonisch contact plaats met B/T. Belanghebbende belt met B/T en heeft uitleg gegeven over haar gewerkte uren. Volgens de gegevens in de tijdlijn heeft B/T het aantal uren verhoogd naar 201. In de brief van 23 december 2016 aan belanghebbende vermeldt B/T dat de beslistermijn wordt verlengd en dat belanghebbende voor 24 maart 2017 een beschikking ontvangt. Op 27 december 2016 heeft belanghebbende weer telefonisch contact met B/T omdat zij op 19 december en daarna op 24 december 2016 een brief heeft ontvangen. Verder wordt vermeld dat aan belanghebbende 21 december van dat jaar is verteld dat er spoedig een beslissing zal volgen en waarschijnlijk in januari 2017 betaling plaatsvindt. In de notitie van dat gesprek wordt vermeld ”Beslissing is reeds genomen. Mevrouw krijgt volgende maand een voorschotbeschikking.’ En “contact opgenomen en informatie doorgegeven”. Uit het dossier (LIC overzicht KOT 2016) blijkt dat B/T op 30 januari 2017 het voorschot heeft betaald. Op 10 februari 2017 heeft B/T een voorschotbeschikking KOT 2016 verzonden.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij in een telefonisch contact met B/T te horen heeft gekregen dat zij te boek stond als fraudeur. De reden hiervoor was volgens belanghebbende de telefonische mededeling van het hoge aantal aangevraagde uren en haar achternaam. In het informatie- en beoordelingsformulier is in Deel 2, onder D een wat andere formulering vermeld, namelijk “In november 2016 kreeg ze contact met een medewerker van de Belastingdienst-Toeslagen die haar wat
meer kon vertellen over haar aanvraag KOT . De medewerker gaf aan dat de ouder in een fraude-onderzoek was beland….Ondanks de betalingsbewijzen kwam er maar geen voorschotbeschikking. De KO heeft het kind vervolgens uitgeschreven( ….) Ouder kon daardoor niet werken en hoe legt ouder aan werkgever uit dat zij in een fraude onderzoek is beland (.)” Belanghebbende heeft op de hoorzitting gemeld dat zij toen bij een rijksoverheidsinstelling werkte. Het dossier bevat daarover informatie.
Op de hoorzitting heeft de behandelend ambtenaar aangegeven dat hij zich kan inleven in het standpunt van belanghebbende, dat het vervelend lang heeft geduurd maar dat hij niet beschikt over gegevens die bevestigen dat het door belanghebbende gestelde telefoongesprek met een medewerker van B/T op de door haar vermelde wijze heeft plaatsgevonden. Evenmin is er enig aanknopingspunt gevonden voor een fraude-onderzoek bij belanghebbende over de kinderopvang. Ook is er geen enkele nadere informatie gevonden over het gemelde hoge risico. Dat geldt ook voor de lange afhandelingsduur van de aanvraag, ondanks de als voldoende bevonden verstrekte informatie door belanghebbende en de meldingen in de tijdlijn dat die informatie voldoende was en dat er in december al beslist was. Volgens de behandelend ambtenaar is echter geen sprake geweest van institutionele vooringenomenheid.
De Commissie stelt vast dat de handelwijze van B/T met betrekking tot de toekenning van het voorschot KOT voor 2016 tot veel stress, frustratie en onvrede bij belanghebbende en haar gezin hebben geleid. Dit heeft UHT ook erkend in haar schriftelijke reactie. De Commissie stelt verder vast dat belanghebbende ten volle en voortvarend heeft meegewerkt aan het verschaffen van informatie. Er zijn geen aanknopingspunten die enigerlei verklaring kunnen bieden voor het zo lang op zich laten wachten van een voorschotbeschikking, terwijl bij B/T al begin november 2016 bekend was dat belanghebbende wezenlijk belang had bij snelle duidelijkheid over haar aanvraag. Tegen de achtergrond van deze gehele gang van zaken, komt de verklaring van belanghebbende over de telefonische mededeling door een medewerker van B/T over fraude, als niet onaannemelijk voor. Informatie die anderszins een verklaring kan vormen voor de gang van zaken is er niet. De niet te verklaren trage besluitvorming van B/T in combinatie met de kenbare financiële problemen van belanghebbende levert volgens het Handboek Integrale Beoordeling-Vaktechniek, versie 3.5. van 20 februari 2024, paragraaf 3.1.8. van UHT een sterke indicatie op van vooringenomenheid. Alles bijeen genomen komt de Commissie tot het advies aan UHT te erkennen dat belanghebbende institutioneel vooringenomen is behandeld.
Afwijzing compensatie 2016 (beschikking na 10 februari 2017)
Hetgeen de Commissie hiervoor heeft overwogen heeft alléén betrekking op de totstandkoming van de voorschotbeschikking KOT 2016 d.d. 10 februari 2017. Voor de volledigheid merkt de Commissie nog op dat ten aanzien van de neerwaartse bijstelling van de definitieve beschikking KOT 2016 van 5 januari 2018 belanghebbende geen aanspraak heeft op compensatie op grond van artikel 2.1 lid 1 Wht. In deze beschikking is de KOT neerwaarts bijgesteld vanwege een hoger toetsingsinkomen. Dit betreft een reguliere wijziging. Het bezwaar is op dit punt ongegrond.
Afwijzing compensatie 2017 - 2019
De Commissie overweegt dat belanghebbende haar bezwaar heeft beperkt tot het berekeningsjaar 2016. De Commissie ziet geen aanleiding in dit advies in te gaan op de afwijzing van compensatie over de jaren 2017 tot en met 2019 op grond van artikel 2.1 lid 1 Wht.
Proceskostenvergoeding
Belanghebbende verzoekt om vergoeding van kosten als bedoeld in artikel 7:15 Awb.
Nu de Commissie adviseert om beschikking UHT-DC-I A te herroepen, adviseert zij om het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande adviseert de Commissie UHT om:
- de beschikking van 4 oktober 2022 met kenmerk UHT-DC-I A te herroepen;
- compensatie toe te kennen aan belanghebbende in verband met de totstandkoming van de voorschotbeschikking KOT 2016 d.d. 10 februari 2017;
- een proceskostenvergoeding toe te kennen aan belanghebbende met wegingsfactor 2;
- de beschikking van 4 oktober 2022 met kenmerk UHT-DH5 A in stand te laten.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter