Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10772

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 14 oktober 2022 met kenmerken UHT-DC I, UHT-DC-I A en UHT-DH5 A

Hoorzitting: 18 juli 2024 om 14:00 uur

Overdracht advies aan UHT: 4 februari 2025

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert de
bezwaren tegen de beschikkingen met de kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A
ongegrond te verklaren en deze bestreden beschikkingen in stand te laten. De
Commissie adviseert om het bezwaar tegen de beschikking met het kenmerk
UHT-DC I deels gegrond te verklaren en aan belanghebbende ter zake van dat
bezwaar een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften van 21 november 2022 zijn gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van 14 oktober 2022 met kenmerken UHT-DC I, UHT-DC-I A en UHT-DH5 A.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904) is aan belanghebbende bij beschikking met kenmerk UHT-DC I over de toeslagjaren 2007 tot en met 2010 een definitief compensatiebedrag van € 62.031
toegekend. Bij beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A is aan
belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op een tegemoetkoming voor de toeslagjaren 2005 en 2006 en dat zij over die jaren ook geen recht heeft op
compensatie.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich op 12 februari 2021 bij UHT aangemeld in het kader
    van een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de
    toeslagjaren 2009 en 2010. Nadien is dit verzoek in overleg met belanghebbende
    uitgebreid met de toeslagjaren 2005 tot en met 2008.
  • Bij brief van 4 juni 2021 (met kenmerk UHT-B DMB2) is aan belanghebbende
    medegedeeld dat zij op basis van de eerste toets in aanmerking komt voor de
    Catshuisregeling en dat € 30.000 aan haar zal worden uitgekeerd, alsmede dat de
    herbeoordeling nog niet helemaal klaar is.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 19 september 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
    geoordeeld over de toeslagjaren 2005 en 2006 dat van institutionele
    vooringenomenheid of hardheid geen sprake is geweest.
  • Bij beschikking van 14 oktober 2022 (met kenmerk UHT-DC I) is aan
    belanghebbende over de toeslagjaren 2007 tot en met 2010 een definitieve
    compensatie van € 62.031 toegekend. Omdat belanghebbende al een bedrag van
    € 30.000 had ontvangen, heeft er een nabetaling van € 32.031 plaatsgevonden.
  • Bij beschikking van 14 oktober 2022 (met kenmerk UHT-DC-I A) is aan
    belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op een compensatiebedrag
    wegens vooringenomenheid voor de toeslagjaren 2005 en 2006.
  • Bij beschikking van 14 oktober 2022 (met kenmerk UHT-DH5 A) is aan
    belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op een compensatiebedrag
    wegens hardheid voor de toeslagjaren 2005 en 2006.
  • Gemachtigde heeft bij drie brieven van 21 november 2022 bezwaar gemaakt
    tegen de beschikkingen van 14 oktober 2022 met kenmerken UHT-DC I, UHT-DCI
    A en UHT-DH5 A. Op 29 november 2022 heeft UHT een ontvangstbevestiging
    hiervan gestuurd.
  • Bij e-mail van 20 juli 2023 heeft UHT kenbaar gemaakt dat de rechtbank op 12
    mei 2023 het door belanghebbende ingestelde beroep wegens het niet tijdig
    beslissen op bezwaar in behandeling heeft genomen.
  • Op 3 mei 2024 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaargronden van
    belanghebbende.
  • Op 18 juli 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
  • Op 27 juli 2024 heeft UHT een aanvullende schriftelijke beschouwing ingediend en
    aanvullende stukken toegezonden.
  • Op 2 augustus 2024 heeft gemachtigde daarop gereageerd.
  • UHT heeft op 5 september 2024 wederom een aanvullende schriftelijke
    beschouwing ingediend en aanvullende stukken toegezonden.
  • Gemachtigde heeft op 29 oktober 2024 daarop gereageerd.
  • Op 27 november heeft UHT een laatste aanvullende beschouwing ingediend en
    aanvullende stukken toegezonden.
  • Gemachtigde heeft op 31 december 2024 daarop gereageerd.
  • De Commissie heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld en het hierna volgende advies aan UHT opgesteld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Compleetheid dossier en motivering besluit
Belanghebbende stelt dat onderliggende stukken die ten grondslag liggen aan de
bestreden beschikking van 14 oktober 2022 ontbreken. Derhalve zijn de bestreden
beschikkingen onvoldoende gemotiveerd.

De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de
motivering van de besluiten en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Ter voorbereiding van de definitieve compensatiebeschikking zijn de bedragen in de compensatieberekening vastgesteld aan de hand van de gegevens die UHT tot haar beschikking had. De gegevens zijn afkomstig van onder meer de
voorschotbeschikkingen, definitieve beschikkingen, RKT-bestanden, SAS-overzichten en overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC). De Commissie is daarom van oordeel dat de bestreden besluiten door middel van het indienen van een schriftelijke reactie en de bijbehorende producties voldoende zijn onderbouwd.

Namens belanghebbende zijn geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andere zienswijze nopen. De Commissie stelt vast dat belanghebbende inmiddels beschikt over de schriftelijke reactie van UHT en de bijbehorende stukken, die op 11 juni 2024 aan gemachtigde zijn verzonden. Op basis van de in dit dossier opgenomen stukken kon belanghebbende genoegzaam inzicht verkrijgen in de totstandkoming van de bestreden beschikkingen. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.

Artikel 6 EVRM, recht op een eerlijk proces
Belanghebbende voert aan dat geen sprake is van ‘equality of arms’, zoals opgenomen in artikel 6 van het EVRM, omdat zij niet de beschikking heeft over zijn volledige dossier. De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 Awb. Voor de procedure bij de Commissie gelden de processuele waarborgen van de Awb. Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze stukken heeft belanghebbende in de vorm van een bezwaardossier op 11 juni 2024 ontvangen en hij heeft de gelegenheid gekregen, en daarvan gebruik gemaakt om zijn standpunt uiteen te zetten. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.

Toeslagjaren 2005 en 2006
Belanghebbende stelt dat haar dochter vanaf 2005 naar de kinderopvang is gegaan en
dat vanaf dit jaar de problemen zijn ontstaan. Voorts betwist belanghebbende dat zij in dat jaar vraagbrieven heeft ontvangen van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T). Voorts hebben volgens belanghebbende in 2006 wel degelijk één of meer
terugvorderingen plaatsgevonden, en is de KOT ten onrechte op nihil gesteld en pas in
februari 2009 hersteld.

In de aanvullende beschouwing van 27 juli 2024 heeft UHT erkend dat er in het jaar
2005 KOT is uitbetaald aan belanghebbende. Dit blijkt ook uit het LIC-overzicht, waar te zien is dat een bedrag van € 13.793 + € 6.967 aan KOT is uitbetaald aan
belanghebbende dan wel de kinderopvanginstelling. Ook blijkt uit hetzelfde overzicht dat in dat jaar géén KOT is teruggevorderd.

Volgens belanghebbende worden LIC-overzichten handmatig opgesteld op basis van
informatie die is aangetroffen in één van de systemen waar de B/T mee werkte. Zij
verzoekt om deze informatie aan haar over te leggen. De Commissie overweegt als volgt.

LIC-overzichten zijn opgebouwd op basis van de betalingen en verrekeningen die feitelijk zijn verricht door B/T. Het LIC-overzicht dat UHT heeft aangeleverd geeft, ook gelet op het feit dat door belanghebbende geen andere gegevens zijn geproduceerd, de Commissie geen aanleiding om aan te nemen dat de gegevens in het LIC-overzicht
onjuist zijn. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.

Voor het toeslagjaar 2006 overweegt de Commissie dat niet aannemelijk is geworden dat bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT over dat jaar sprake is
geweest van institutioneel vooringenomen handelen door B/T dan wel hardheid van het stelsel. Uit het bezwaardossier blijkt dat belanghebbende op 11 juli 2006 een aanvraag heeft gedaan voor KOT. B/T heeft vervolgens op 9 augustus, 30 augustus en 15 september 2006 belanghebbende verzocht om aanvullende informatie aan te leveren. Vanwege non-respons is op 17 juli 2008 het voorschotbedrag berekend op € 0. Vervolgens is belanghebbende op 25 november 2008 in bezwaar gegaan.
Belanghebbende heeft in dit bezwaar aangegeven dat zij per abuis niet heeft gereageerd en heeft alsnog de benodigde informatie aangeleverd. Naar aanleiding van haar bezwaar is de KOT opnieuw berekend en heeft belanghebbende in februari 2009 nog een nabetaling ontvangen van € 5.439. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Verder is ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt. De Commissie adviseert UHT om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Volgens belanghebbende is alle post van B/T naar een adres in verstuurd, terwijl belanghebbende in woonde. De informatieverzoeken van B/T heeft zij dan ook niet ontvangen. Uit het bezwaardossier blijkt dat er geen beschikkingen te
vinden zijn voor het toeslagjaar 2005 en dat er één beschikking voor het toeslagjaar
2006 op 18 februari 2009 inderdaad naar een adres in is verstuurd. De
informatieverzoeken zijn echter naar het woonadres van belanghebbende
verstuurd. Dit blijkt uit de informatieverzoeken van 13 juni 2005, 6 en 21 september
2006 en 6 oktober 2006 (voor het toeslagjaar 2005) en uit de beschikkingen van 9 en 30 augustus 2006 en 15 september 2006. De Commissie adviseert UHT daarom om dit
onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Toeslagjaar 2007: componenten a en b
Tijdens de zitting heeft de Commissie UHT verzocht om te onderzoeken of de
berekeningen van componenten a en b voor de toeslagjaren 2007, 2009 en 2010,
evenals van component g voor het jaar 2010, correct zijn uitgevoerd. In dit kader heeft
de Commissie drie aanvullende beschouwingen van UHT ontvangen met steeds een
andere interpretatie en/of berekening. Pas in de meest recente aanvullende beschouwing van 27 november 2024 heeft UHT een heldere en nauwkeurige toelichting gegeven over de betreffende componenten en de juistheid van hun berekening. De Commissie zal deze componenten hieronder nader toelichten.

Op grond van artikel 2.2 onderdeel a en artikel 2.3 lid 1 van de Wht wordt component a vastgesteld op het bedrag dat als een direct gevolg van een vooringenomen
handeling/hardheid niet is toegekend of is teruggevorderd, vermeerderd met de in
rekening gebrachte toeslagrente. Gelet hierop kan de Commissie het standpunt van UHT volgen dat uit moet worden gegaan van de beschikking van 27 november 2008 waarin de KOT over het toeslagjaar 2007 is vastgesteld op een bedrag van € 21.674. Het betreft hier, zo volgt uit het door UHT verzorgde bezwaardossier, de laatste beschikking voorafgaand aan de vooringenomen verlaging van de KOT bij beschikking van 30 juni 2009. Uit het bezwaardossier blijkt dat B/T in de beschikking van 30 juni 2009 geen rekening heeft gehouden met de door belanghebbende toegestuurde informatie. Dit betekent ook dat component b gewijzigd dient te worden in het bedrag uit de beschikking van 30 juni 2009, oftewel € 8.997. De Commissie adviseert UHT om de compensatieberekening voor het jaar 2007 aldus aan te passen in de beslissing op
bezwaar.

Toeslagjaar 2009: componenten a en b
Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen over de toepassing van artikel 2.2 onderdeel a en artikel 2.3 lid 1 Wht stelt de Commissie vast dat UHT over het toeslagjaar 2009 een onjuiste bedrag onder component a heeft opgenomen in de
compensatieberekening. De KOT is in de laatste beschikking voorafgaand aan de nihil
stelling vastgesteld op € 9.635, terwijl in de compensatieberekening is uitgegaan van
een bedrag van € 19.692. Zoals uit het bezwaardossier blijkt, is de verlaging van € 9.635 naar nihil gebeurd op basis van non-respons. Dit betekent dat component b gewijzigd dient te worden naar € 0. Echter, zoals UHT ook terecht concludeert in de aanvullende beschouwing van 27 november 2024, laat de herberekening van UHT zien dat eventuele aanpassingen in het nadeel van belanghebbende zouden uitvallen. UHT zal in de beslissing op bezwaar componenten a en b derhalve niet aanpassen. De Commissie onderschrijft dit standpunt van UHT.

Toeslagjaar 2010: componenten a, b en g
Wat betreft component a uit de compensatieberekening over het toeslagjaar 2010
concludeert de Commissie dat UHT terecht het bedrag van € 2.208 heeft gehanteerd.
Blijkens het overgelegde SAS-overzicht is dat het laatste voor de op nihil stelling
toegekende voorschotbedrag voor de KOT.

De Commissie onderschrijft eveneens het standpunt van UHT dat component g niet hoger mag zijn dan component e. Dit blijkt uit artikel 2.3 lid 1 Wht. Nu component e is
vastgesteld op € 2.208, is het bedrag voor component g terecht gemaximeerd op
€ 2.208. Met betrekking tot de post en het woonadres van belanghebbende blijkt, zoals door belanghebbende ook is aangegeven, dat veel brieven en beschikkingen zijn verzonden naar een adres in. Alle correspondentie met betrekking tot het jaar 2010 is naar dit adres in gestuurd, terwijl belanghebbende in die periode woonachtig was in . Dit wordt bevestigd door de XML-bestanden, waarin eveneens is vastgelegd dat de woonplaats van belanghebbende was. Pas vanaf medio 2011 is de correspondentie naar het juiste adres verzonden. Tegelijkertijd blijkt uit diverse stukken in het bezwaardossier dat belanghebbende zélf alle wijzigingen heeft doorgegeven aan B/T. Hoewel de correspondentie naar een onjuist adres is verzonden, heeft dit geen invloed gehad op de berekeningen van de beschikkingen, omdat deze zijn gebaseerd op de door belanghebbende verstrekte informatie. De door UHT vastgestelde vooringenomenheid heeft betrekking op de nihil beschikking die is opgelegd naar aanleiding van de non-respons. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Hardheid
Volgens belanghebbende is geen rekening gehouden met het feit dat het lang duurde
voordat over de toeslagjaren 2005 en 2006 tot toepassing van de beslagvrije voet werd overgegaan. UHT stelt dat B/T bij verrekeningen van KOT geen rekening hoeft te houden met de beslagvrije voet, nu KOT niet wordt beschouwd als inkomensondersteuning, maar is bedoeld als bevordering van de arbeidsparticipatie. De Commissie overweegt dat de KOT expliciet is uitgesloten van de beslagvrije voet in artikel 475c sub j van het Wetboek van Rechtsvordering. De vraag of, en in hoeverre, rekening is gehouden met de beslagvrije voet bij verrekeningen met andere toeslagen, valt buiten de reikwijdte van het begrip vooringenomen handelen. De Commissie is van oordeel dat in dit geval niet is gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot de conclusie dat sprake is van hardheid van het stelsel. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.

Rentevergoeding gemiste KOT/vergoeding voor immateriële schade
Belanghebbende betwist, bij gebrek aan de onderliggende stukken, dat is uitgegaan van de juiste aanvangsdatum voor de berekening van de rentevergoeding gemiste KOT. Voorts dient volgens belanghebbende de immateriële schadevergoeding vanaf 21 mei 2008 berekend te worden.

UHT heeft in haar schriftelijke beschouwing erkend dat bij de berekening van de
rentevergoeding gemiste KOT voor de toeslagjaren 2007 en 2008 is uitgegaan van een
verkeerde start- en einddatum. De Commissie onderschrijft UHT in haar standpunt dat
het hanteren van een verkeerde start- en einddatum noopt tot aanpassing van het
bestreden besluit, waarbij de Commissie ervan uitgaat dat de positie van
belanghebbende hier niet slechter van wordt (het verbod van reformatio in peius).
Derhalve adviseert de Commissie UHT om het bezwaar gegrond te verklaren.
Wat betreft de vergoeding voor immateriële schade is, zoals UHT ook in de aanvullende beschouwing van 27 november 2024 heeft verklaard, eveneens een onjuiste startdatum gehanteerd. De vergoeding van immateriële schade is echter, anders dan belanghebbende suggereert, niet over een te korte periode berekend. Weliswaar is in het RKT-bestand over het toeslagjaar 2006 te lezen dat op 21 mei 2008 een opmerking “nihil ivm niet reageren” is geplaatst, maarin dat jaar is, zoals de Commissie hierboven al heeft weergegeven, geen sprake geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de B/T dan wel hardheid van het stelsel.

Uit het bezwaardossier blijkt dat de eerste vooringenomen handeling door B/T heeft
plaatsgevonden op 27 november 2008, terwijl de vergoeding is berekend vanaf
12 november 2008. Dit leidt niet tot het resultaat dat een hogere vergoeding voor
immateriële schade moet worden toegekend, nu het aantal halve jaren waarover de
vergoeding wordt berekend niet wijzigt.

Overigens leidt het feit dat het bezwaar met betrekking tot de rentevergoeding voor
gemiste KOT gedeeltelijk gegrond is en de bestreden beschikking op dit punt moet
worden herroepen, ertoe dat de periode waarover de vergoeding voor immateriële
schade wordt vastgesteld doorloopt tot de datum van de beschikking op bezwaar, zoals UHT in de schriftelijke beschouwing al heeft aangegeven. Dat leidt ook tot een
herberekening van de vaste vergoeding van 1 procent.

Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I naar het oordeel van de
Commissie deels gegrond is, adviseert de Commissie om het verzoek om een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand toe te wijzen.

    Conclusie

    Gelet het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om:

    • de bezwaren gericht tegen de beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren;
    • het bezwaar gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I gegrond te verklaren in die zin dat:
    • de bedragen onder componenten a en b voor het toeslagjaar 2007 aangepast
      worden en dat daarmee de gehele compensatieberekening voor dat jaar opnieuw
      berekend dient te worden;
    • onder component o de rentevergoeding voor gemiste KOT over de toeslagjaren
      2007 en 2008 bij de beslissing op bezwaar opnieuw wordt berekend, de
      vergoeding voor immateriële schade berekend zal worden tot aan de datum van
      de beslissing op bezwaar en in het verlengde daarvan de aanvullende vergoeding
      van 1 procent van het subtotaal van het compensatiebedrag (component p)
      aangepast zal worden;
    • een proceskostenvergoeding toe te kennen.

    [handtekening]

    Secretaris

    [handtekening]

    Fungerend voorzitter