BAC 2022-09341
Publicatiedatum 14-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 29 juni 2022 met als kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH5 A
Ontvangst bezwaarschrift: 22 juli 2022
Hoorzitting: 24 april 2024
Overdracht advies aan UHT: 25 juni 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de beschikkingen van 29 juni 2022 (UHT-DC-I A en UHT-DH5 A) in stand te houden.
Onderwerp van advies
Het namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (kenmerk UHT-DC-I A). Deze beschikking heeft betrekking op de herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over berekeningsjaar 2010. Het bezwaarschrift is eveneens gericht tegen de beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over berekeningsjaar 2010 (kenmerk UHT-DH5 A).
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. De bestreden beschikkingen zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft verzocht om herbeoordeling van de KOT over berekeningsjaar 2010.
- In haar advies van 18 mei 2022 heeft de Commissie van Wijzen aan UHT geadviseerd om geen compensatie toe te kennen aan belanghebbende omdat geen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen of hardheid voor berekeningsjaar 2010.
- Bij beschikkingen van 29 juni 2022 met als kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH5 A (hierna: de bestreden beschikkingen) is aan belanghebbende meegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie.
- Bij brief van 22 juli 2022 heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend tegen de bestreden beschikkingen. Bij brief van 17 september 2022, ontvangen op 23 september 2022, heeft belanghebbende gronden ingediend.
- Bij schriftelijke reactie van 2 augustus 2023 heeft UHT gereageerd op het bezwaar van belanghebbende.
- Op 24 april 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
- Bij schriftelijke reactie, ontvangen op 15 mei 2024, heeft UHT nader gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Bezwaargronden
Belanghebbende heeft drie bezwaargronden aangevoerd. Zij is van mening dat haar verzoek om compensatie ten onrechte is afgewezen. Volgens haar is het vertrouwen gewekt dat zij recht had op kinderopvangtoeslag (hierna: KOT), omdat de toeslag werd toegekend terwijl de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) bekend was met de leeftijd van haar zoon. Daarnaast voert belanghebbende aan dat haar verzoek tot minnelijke schuldsanering (MSNP) is afgewezen omdat haar naam voorkomt op de FSV-lijst. De Commissie gaat hieronder in op deze afzonderlijke gronden.
Vertrouwensbeginsel
Het kind van belanghebbende was 16 jaar ten tijde van de aanvraag van KOT. UHT stelt dat uit informatie van de website van B/T en uit de Wet Kinderopvang (WKO) volgt dat buitenschoolse opvang doorgaans beschikbaar is voor kinderen tot de eerste dag waarop zij naar het voortgezet onderwijs gaan, doorgaans van 4 tot en met 12 jaar. De uitbetaling van KOT vindt plaats in de vorm van voorschotten, zoals geregeld in artikel 16 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Uit de afgegeven beschikking KOT blijkt dat het om een voorschot ging, gebaseerd op de door belanghebbende verstrekte informatie. B/T toetst aanvragen niet vooraf. Hoewel de geboortedatum van het kind geregistreerd wordt bij de aanvraag, heeft B/T op grond van artikel 18 Awir de taak achteraf te controleren of het recht op KOT terecht bestond.
UHT stelt dat van belanghebbende in redelijkheid mocht worden verwacht dat zij bekend was met de voorwaarden voor KOT, die eenvoudig te raadplegen zijn. Op basis van artikel 18 Awir mocht belanghebbende weten, of had zij behoren te weten, dat haar zestienjarige kind geen recht gaf op buitenschoolse opvang. Het toegekende voorschot gaf daarom geen gerechtvaardigd vertrouwen op definitieve toekenning.
De Commissie heeft begrip voor de persoonlijke omstandigheden waarin belanghebbende verkeerde ten tijde van de aanvraag, maar acht het beroep op het vertrouwensbeginsel in dit geval ongegrond. Het toekennen van een voorschot betekende niet automatisch recht op KOT, en belanghebbende had rekening moeten houden met mogelijke aanpassing van het bedrag. Dit bezwaaronderdeel is ongegrond.
Afwijzing compensatie
UHT stelt dat belanghebbende geen recht had op KOT in 2010, omdat haar zoon toen 16 jaar oud was. B/T heeft geen verdere informatie opgevraagd nadat belanghebbende niet had gereageerd op een informatieverzoek, wat als vooringenomen handelen kan worden aangemerkt. Desondanks oordeelt UHT dat belanghebbende geen recht had op KOT, vanwege de leeftijd van haar zoon.
De Commissie overweegt dat, hoewel sprake was van het niet nader uitvragen van informatie, de leeftijd van het kind duidelijk maakte dat geen recht bestond op KOT. UHT kon op basis daarvan vaststellen dat sprake was van een situatie van ‘evident geen recht’ als bedoeld in artikel 2.1 lid 2 Wht. De Commissie acht het standpunt van UHT navolgbaar en verklaart dit bezwaaronderdeel ongegrond.
FSV-lijst
UHT heeft vastgesteld dat belanghebbende op de FSV-lijst vermeld stond, maar dat dit op zichzelf geen bewijs vormt voor institutioneel vooringenomen handelen. Compensatie op die grond is alleen mogelijk als vermelding op de lijst heeft geleid tot een zero-tolerance-onderzoek, hetgeen in dit geval niet is gebeurd. UHT stelt tevens dat er geen sprake is geweest van opzet of grove schuld bij belanghebbende.
Navraag bij het Landelijk Incasso Centrum (LIC) wijst uit dat B/T in 2019 akkoord ging met de MSNP-aanvraag, maar dat deze is stopgezet omdat andere schuldeisers geen instemming verleenden.
De Commissie acht het standpunt van UHT navolgbaar. Er is geen aanwijzing dat opname op de FSV-lijst heeft geleid tot nadelige behandeling of uitsluiting van MSNP. Ook was geen sprake van een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld. Dit bezwaaronderdeel is eveneens ongegrond.
Conclusie
Samenvattend adviseert de Commissie UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren en de beschikkingen van 29 juni 2022 (UHT-DC-I A en UHT-DH5 A) in stand te houden.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter